| |
| |
| |
De ware toedracht
Een citybook over Turnhout
Beste Christophe,
Ik denk dat ik een goed idee heb. Het was er plots, zoals het dikwijls gaat, plots en volledig, met een vanzelfsprekendheid of het idee er altijd is geweest, en ik het niet bedenk maar het me herinner. De herinnering kwam toen ik besloot om je te schrijven, ongeveer vijf minuten geleden: het citybook moet een misdaadverhaal worden. Een misdaadverhaal in brieven.
Heb jij ooit zoiets gelezen?
Het zal vast bestaan, het moet wel. Deze vorm - geen correspondentie, enkel maar de brieven van een van de correspondenten - biedt de schrijver (die van het verhaal) een arsenaal aan mogelijkheden. Alles wat gezegd wordt, cirkelt om de misdaad heen. Wat er gebeurd is, is tussen de correspondenten genoegzaam bekend.
Ik ben pas aangekomen. Het Begijnhof is prachtig onderhouden. Unesco Werelderfgoed. Ik logeer in een van de gastenkamers in het Sint-Annaconvent. Onder auspiciën van Brepols Publishers werd in dit pand het Corpus Christianorum ondergebracht; een medewerker leidde me door de indrukwekkende bibliotheek, bestaande uit boekwerken die voornamelijk christelijke teksten uit de patristische periode en de middeleeuwen bevatten, overgeleverd in het Latijn, het Grieks of oosterse talen. Voer voor specialisten die, indien zij dat nodig achten voor hun studie, in een gastenkamer kunnen verblijven op zolder. Dat is precies wat mijn kamer uitstraalt: studie en onderzoek, en een soberheid verwant aan de verdwenen begijntjes. De geverniste vloer bestaat uit vezelplaat en het bed herinnert mij aan mijn tijd in het inter-
| |
| |
peter terrin
werd in 1968 in Tielt geboren. Zijn eerste verhalenbundel De code verscheen in 1998. In 2001 publiceerde hij met Kras zijn eerste roman. Zijn tweede roman, Blanco (2003), haalde de longlist van de AKO Literatuurprijs, net als zijn tweede verhalenbundel De bijeneters (2006). Zijn roman De bewaker (2009) haalde de longlist van de Gouden Uil en de AKO Literatuurprijs én de shortlist van de Libris Literatuurprijs 2010. Het boek won de Literatuurprijs van de Europese Unie. De vertaalrechten zijn verkocht aan uitgevers in dertien landen.
In 2012 verscheen bij De Arbeiderspers Terrins recentste roman Post mortem, waarvoor hij de AKO literatuurprijs ontving.
naat, maar de handdoeken en het beddengoed ruiken fris. Radio noch televisie, hier regeert de inspirerende stilte. Ik voorzie een snelle voltooiing van mijn werk.
Ik ben overigens in het gezelschap van mijn pistachegroene Olivetti portable; de frivoliteit van de kleur en het ontwerp is bijna blasfemisch. De eerste aanslagen liet ik, geschrokken, helemaal uitdoven. Ik hoorde nergens een alarm. Boze voetstappen op de trap bleven gelukkig uit.
Met een literaire groet,
Peter
Beste Christophe,
Turnhout heeft een grote markt, die ook zo heet, Grote Markt. Op die Grote Markt staat een grote kerk, de Sint-Pieterskerk. Ik moet een van die ontelbare toeristen zijn die, wanneer zij een onbekende stad bezoeken, al snel op het marktplein verzeilen en de kerk of kathedraal binnenstappen. Is het omdat daar de rijkdommen van de stad worden bewaard? Dat wat het meest bezienswaardig is? Of is het dat wij op onbekend terrein geneigd zijn de meute te volgen, een onbewuste en onuitgesproken veiligheidsmaatregel?
| |
| |
Hier is geen sprake van een meute. Ik krijg het gevoel dat ik de enige toerist ben. Ik moet van heel ver herkenbaar zijn. Allicht volg ik niet de juiste looppatronen op de Grote Markt. De terrasjes aan de rand zijn schaars bezet. Iedereen lijkt op iets te wachten. De mensen gaan gekleed zoals bij mij thuis in het dorp. Het kan met de tijd van het jaar te maken hebben, dit uitgebluste begin van augustus, maar ik geloof het niet. Het is alsof de markt er eerst was, en vervolgens te snel besloten werd dat rond zo'n grote markt een stad moest komen.
Eenmaal in de Sint-Pieterskerk kun je, figuurlijk, niet om de preekstoel heen. Je wordt er als het ware door begroet. Het is een imposant beeldhouwwerk. Een replica weliswaar, een ‘vrije copie’, maar dat maakt hoegenaamd niets uit. Het origineel aanschouwen in de Sint-Andrieskerk in Antwerpen zou onmogelijk een grotere indruk kunnen maken. Het Bijbelse tafereel beeldt de roeping van de eerste leerlingen uit. Simon, net terug van het vissen met zijn broer Andreas, knielt op de oever van het meer voor Jezus, die hem met geheven hand en opgerichte vinger toespreekt. ‘Voortaan zult gij geen Simon meer heten maar Petrus en op deze steenrots zal ik mijn kerk bouwen.’ (Uit het evangelie volgens Matheüs.) En: ‘Vrees niet, want van nu af zult gij mensen vangen.’ (Uit het evangelie volgens Lucas.) Mensen, niet langer vissen.
Het is Petrus, zijn gespierde rug van donkerglanzend hout, zijn deemoed, die licht kalende Petrus met antieke Griekse baard, die me diep heeft ontroerd.
De verantwoordelijkheid die ineens op zijn schouders rust, en die hij met liefde en zichtbare kracht aanvaardt. Mensen, niet langer vis. Ik bleef maar foto's nemen, ik stond pal naast Jezus. Jezus en ik zijn ongeveer even groot. Zijn voeten zijn zo mooi gevormd dat ik me kon voorstellen dat mensen de aandrang voelden om ze te kussen. Ik was helemaal alleen in de kerk. Natuurlijk, ik wimpelde het idee meteen af, ik draaide me om en liep verder.
Toen ik ongeveer alles bezichtigd had, kwam ik weer bij de preekstoel uit, dicht bij het portaal. Ik dacht lang na over wat mij getoond werd. Ik keek naar Jezus, zijn geheven hand met opgerichte wijsvinger, en naar Petrus. Daarna keek ik terug naar Jezus. Ik vond het merkwaardig dat ik nog steeds alleen was in deze grote kerk.
Je vriend,
Peter
| |
| |
© Kakha Kakhiani | citybooks Turnhout.
| |
| |
Beste Christophe,
Ik heb je briefje gevonden, precies op de afgesproken plaats. Je had gelijk, mensen zijn als de dood om zich iets op de hals te halen. Maar over de inhoud van je briefje kan ik kort zijn: ik geloof er geen snars van. Ik wil het wel, vooral omdat het zo aannemelijk klinkt, zo goed bij het plaatje zou passen, toch lukt het me niet. Ik voel een natuurlijke weerzin bij het hele idee. Ik kan niet geloven dat uitgerekend hij daartoe in staat zou zijn.
Gisteren nam ik een andere weg naar het centrum. Door een achterpoortje verliet ik het Begijnhof en liep langs de tijdelijke bloemenweide op de Begijneveldekens naar de Kasteeldreef. Net voorbij de bibliotheek, helemaal tegen de poort van Sint-Victor aan, de basisschool, stond een vrouw van allochtone afkomst met een versleten buggy. Er zat geen kind in de buggy, het was een soort ezeltje op wielen, beladen met stevige draagtassen. Blijmoedig riep ze voor zich uit, de handen geschelpt aan haar mond. In de verte klonk antwoord. Het kwam uit een betralied raampje aan de overkant van de straat, een van de drie raampjes die boven de hoge gevangenismuur te zien zijn. Ik begreep natuurlijk niet waar het om ging, maar dat de twee schik hadden in hun langeafstandsgesprek stond als een paal boven water. Er was niets droevigs of eenzaams aan de vertoning, het leek op een gestolen moment tussen verliefden, die in plaats van elkaar zoets in het oor te fluis-teren op een bank in het park, zich tot andere praktijken hadden moeten wenden.
Enkel tegen die vrolijk beschilderde poort van de basisschool had je een goed zicht op de raampjes. De poort versterkte bovendien als een klankbord boven een preekstoel haar stem, en deed tegelijkertijd dienst als een reusachtige oorschelp die haar hielp om de woorden van haar geliefde op te vangen. De vrouw ging zo in het moment op dat ze me niet zag kijken. Ik berekende dat de gevangenis in vogelvlucht nauwelijks honderdvijftig meter van mijn kamer in het Begijnhof lag, met daartussen onbewoond gebied, en voelde meteen dat het een met het ander te maken zou krijgen in mijn citybook. Veroordeelden en begijntjes.
Ken je de novelle van Felix Timmermans, geheten De zeer schone uren van Juffrouw Symforosa, begijntjen? Ik kreeg het boekje cadeau van Bart Janssens van Brepols Publishers, die zelf meewerkte aan de Nederlands-Engelse uitgave. Timmermans schreef het verhaal in augustus en september van 1917 en kreeg er de Driejaarlijkse Staatsprijs voor Vlaamse Letterkunde voor. Het zou me niet verbazen mocht Louis Paul Boon titelsgewijs bij Timmermans hebben aangeklopt voor zijn ondeugende novelle Mieke Maaike's obscene jeugd. De twee verhalen zijn alleen op het eerste gezicht elkaars tegenpolen. Al is dat ‘geluk vinden in het geluk van de medemens’, zoals het op de achterflap van Symforosa te lezen staat, een zoektocht
| |
| |
die bij Mieke Maaike langs een ander pad loopt. Ik schreef bijna: glibberig pad.
Op het einde van hoofdstuk één, waarin Juffrouw Symforosa's druivelaar door de jonge hovenier Martienus wordt gesnoeid - ‘hij is gekomen met zijn rood slaaplijf en zijn blauw schort aan, en terwijl hij bezig is, lachen zijn ogen naar zijn werk’ - en zij hem een glaasje schuimloos, rood bier heeft aangeboden om de dorst te lessen, richt zij zich na het avondgebed angstig op en vraagt zich af of zij nu vandaag geen kwaad heeft gedaan. Die lachende ogen en zijn ‘smalle mond met dikke, rode lippen, smakkend, alsof hij juist goed spek gegeten heeft’, hebben haar van haar stuk gebracht. Hoezeer ze in de daarop volgende maanden ook bidt dat de Heer van Hemelrijke haar langs de rechte paden moet leiden en haar Zijne wegen tonen - in haar verbeelding ziet ze ‘een schouwken waaruit een rechte streep rook stijgt in de schemering, en een vrouw staat op de dorpel die haren goeden man afwacht die met rijf en hark van zijn werk komt’.
In het Begijnhofmuseum, aan de overkant van het centrale grasveld dat vroeger als bleekweide diende voor het linnen, leerde ik dat een begijn leek noch kloosterlinge was. Vandaar dat ze niet met ‘zuster’ maar met ‘juffrouw’ werd aangesproken. Het hof was een ommuurde miniatuurstad die veiligheid en bescherming bood aan een zelfbedruipende gemeenschap van vrome vrouwen. Maar hun gelofte van kuisheid was herroepbaar. Dit maakt het dilemma van Juffrouw Symforosa erg aannemelijk.
Voor ze een beslissing kan nemen, geeft Timmermans een prachtige wending aan het verhaal. De goeiige Martienus is danig aangestoken door zijn werk in het Begijnhof en het vrome leven, dat hij in het klooster is ingetreden; Juffrouw Symforosa krijgt de kans niet om haar liefde te verklaren.
Als lezer verwacht je vervolgens een tragische ondergang, iets met een aanstormende trein of dodelijk apothekersgif, niet zo in deze poëtische novelle. Door het ijzeren hek van de kloostertuin ziet zij de kersverse broeder met een gieter in de hand, slaat ze hem gade van ‘het regenvat naar de bloemen, en van de bloemen naar het vat’. Uiteindelijk komen zij tot het uitwisselen van een bedeesde blik en vriendelijke lach, en verdwijnt de broeder achter een laurierstruik. ‘Die zon om zijn hoofd, die bloemenbloei en die pij en dat gelukkig aangezicht. Alle zelfzucht loopt weg. Ze is blij omdat hij gelukkig is.’ Juffrouw Symforosa beleeft haar schoonste uur. Het kan haar niet schelen dat ze de trein zal missen en nog drie uren zal moeten stappen om de gesloten poort van het Begijnhof te bereiken. Ook niet dat het begint te regenen en ‘de Hemel met al zijn zaligheid op haar t'hope vouwt’.
Je zou het een klef, katholiek einde kunnen noemen, toch vond ik het aandoenlijk, en verrassend geloofwaardig.
| |
| |
© Kakha Kakhiani | citybooks Turnhout.
| |
| |
Het heeft er alle schijn van dat mijn ontsnapte gevangene een katholiek moet zijn, of minstens een afvallige, en mijn begijntje van het slag Symforosa, niet te beroerd om iets op het spel te zetten.
Met een vrome groet,
Peter
Beste Christophe,
In wezen ben ik geen reiziger. Ik ga niet als veel van mijn collega's in veel gevaarlijker steden dan Turnhout de quartiers in om aan de lokale bevolking het echte verhaal te ontfutselen. Ik doe precies wat ik doe als ik schrijf: ik probeer iets te vinden in wat voor de hand ligt. De ware toedracht, zeg maar, dat waar de journalist of reisschrijver naar op zoek is, ga ik niet uit de weg maar zoek ik niet bewust op. Er valt veel meer te beleven dan de ware toedracht.
Zag je de foto's in het stationsbuffet?
Het is een bizarre plek, dat buffet. Het moet iets te maken hebben met de afmetingen van de ruimte. Het is geen balk maar een kubus, even hoog als breed als diep. Het effect is bevreemdend, je bent vanzelf op je hoede, je lijkt deel uit te maken van een of andere vertoning.
De oude tapkast op een aanzienlijke verhoging, met op de schappen kartonnen reiskoffers en een sjofele verzameling kepies. Een Romeins ornament boven een geheimzinnig deurtje, waartegen de stationsklok is opgehangen. De banken tegen de muur, de tegelvloer, het bier, Cristal Alken, de goedkoopste pint van Turnhout, het leesstandje met de dwingende boodschap ‘wees galant, één krant per klant’, en dit alles overschouwd door een minnelijke koning Boudewijn en koningin Fabiola, beiden nog piepjong en elegant in het zwart-wit, maar reeds van elkaar gescheiden, wegkijkend van elkaar in elk hun eigen portret.
Het zou het onschuldige decor kunnen zijn van een eigenaardig maar charmant bruin cafeetje, ware het niet van de foto's van de kinderen. De losse collages van vergeelde foto's onder glas op de tafeltjes, die de klant tijdens het nuttigen van zijn drankje onmogelijk kan negeren. De ware toedracht is er wellicht een van decoratief vermaak, ik heb het de barvrouw, ik geloof dat ze Vicky heet, niet gevraagd; samen met nog twee mannen luisterden we naar Radio Nostalgie. De deur naar het verlaten perron stond open.
| |
| |
Ik keek naar de blonde jongen met weerborstel naast mijn glas, zijn afhangende oren, zijn kwetsbaarheid. De peuter met krullen die iets lekkers naar haar mond brengt, maar de zaak toch niet lijkt te vertrouwen. Tientallen kinderen die nu volwassen moeten zijn, hier verzameld op de tafeltjes van het stationsbuffet.
Volwassen in een ver, onbekend buitenland, of inmiddels overleden, op dit perron op de trein gestapt en Turnhout verlaten, en sindsdien door niemand meer teruggezien.
Peter
Beste Christophe,
Jaren heb ik er niet meer aan gedacht, en vanmorgen, na het lezen van je brief, kijk ik naar mijn sleutelbos naast de Olivetti en zie Sint-Christoffel op de hanger. Al toen ik heel klein was, hebben mijn grootmoeders er steeds voor gezorgd dat Sint-Christoffel overal waar ik ging over mij waakte. Kettinkjes, armbandjes, flinterdunne medaillons in het raampje van de portefeuille en, zodra ik auto reed, sleutelhangers. Jij, beschermheilige van iedereen die op weg is, en ik, Petrus, mensenvanger. Is dat, alles in acht genomen, niet ontzettend grappig? Zouden wij voorbestemd zijn?
Veel bescherming heb ik in Turnhout niet nodig. Het is een stad waar ik me op een merkwaardige manier thuis begin te voelen. De zachtmoedigheid, de stille gang van zaken herinnert mij aan een andere provinciestad aan de andere kant van het land, waar ik prachtige vakanties heb beleefd, tot de puberteit roet in het eten kwam gooien. Geborgen zomers vol aangename, zalvende verveling. Uren heb ik op de dorpel van mijn grootouders huisje gesleten. De kasseistraat liep af naar een kleine haven en kende nauwelijks verkeer. Aan de overkant van de straat, waar ik dus voortdurend op uitkeek, was een voetpad en een lange, mooie blinde muur in oranjerode baksteen, waarboven machtige boomkruinen wuifden. De belangrijkste muur in mijn leven. Ik miste mijn ouders, maar het was een zoet gemis dat niet om opheffing vroeg.
Het meest opwindende dat mij gisteravond in de stad overkwam, waren de posters voor de nieuwe Batmanfilm, The Dark Knight Rises. Op een terrasje tegenover de ingang van de Sint-Pieterskerk zat ik naast vier tienermeisjes. Ze deelden pizza's. Het ging over jongens, losbandige jongens, en over hun reputatie, die van de meisjes. Een paar onder hen hadden op vakantie makkelijk kunnen ‘seksen’, maar zij hielden de boot altijd af. Jongens niet, niet als ze de kans kregen. Ik hoorde wie
| |
| |
het met wie had gedaan, en vooral, wie het aan wie had doorverteld. Toen ze vertrokken naar het café viel me op dat ze er alle vier hetzelfde uitzagen: lang haar dat voor de ogen wordt weggeveegd, vacuüm getrokken jeans tot de wreef, platte schoenen, handtas in de plooi van de elleboog en mobieltje in de hand.
Niet veel later wandelde ik terug naar het Begijnhof. Hoewel ik een sleutel heb, was ik tot nog toe altijd voor het sluiten van de poort om 22 uur terug, braver dan Juffrouw Symforosa. Bij toeval, of helemaal niet bij toeval, ontdekte ik in een nis op een roze geverfd stuk gevel van een vooruitspringende huizenrij halfweg het hof, een aandoenlijk beeldje van een wel heel bijzondere heilige: Jan van Nepomuk, of te Johannes Nepomucenus. Hij is de beschermheilige tegen eerroof en kwatongerij. De man weigerde het biechtgeheim te schenden aan de koning van Bohemen, werd gemarteld en ten slotte op 20 maart 1393 van de Karelsbrug in Praag in de Moldau geworpen. Hij verdronk.
Vandaag wordt hij in dit Begijnhof geëerd met een beeldje en plastic roosjes. Het kwam me voor dat we hem in tijden als de onze aan een sleutelhanger kunnen gebruiken.
Op mijn kamer dacht ik aan mijn ontsnapte gevangene, ondergedoken bij het begijntje. Hij is door een valse getuigenis ten onrechte veroordeeld. Osewoudt uit De donkere kamer van Damokles van W.F. Hermans in gedachten, is zijn uiterlijk weinig mannelijk, baardgroei afwezig, blond bovendien, klein van gestalte, waardoor hij zich getooid als begijntje in het openbaar kan begeven. Hij schrijft brieven die hij verstopt in de Sint-Pieterskerk. Brieven aan degene die schuldig is aan de misdaad waarvoor hij veroordeeld werd; hij heeft hem niet verraden. Of hosties. Ingenieuzer nog is de weg van de hosties. Begijntjes waren zoals ik eerder schreef zelfbedruipend. Kantklossen moet zowat hun bekendste nering zijn geweest, Sint-Anna - die van het convent waarin ik logeer - was patrones van de kantwerksters. Maar begijntjes bakten ook hosties. Altaarbrood. Wordt op een nacht het stempel gemanipuleerd? Wordt de volgende dag een geheime boodschap gedrukt in het Lichaam Gods, een code, een dodelijke instructie die langs de weg van de communie een medeplichtige bereikt? Nee, de gedetineerde is niet onschuldig. Maar mijn begijntje vindt dat zij niet over hem mag oordelen, dat is de taak van Onze Lieve Heer. Hij is schuldig, ik weet het zeker.
Vastberaden groet,
Peter
| |
| |
Beste Christophe,
Grote schrijvers zijn mij voorgegaan. In 1837 bezocht Victor Hugo Turnhout met zijn minnares. Hij was wel zo beleefd om zijn vrouw in een brief verslag te doen van zijn indrukken. Bijvoorbeeld over het kasteel. Een tijd geleden schreef ik je gekscherend over de Grote Markt, waarrond dan maar een stad moest komen, het was je natuurlijk duidelijk dat de stad niet op die manier is ontstaan. De hertogen van Brabant kwamen hier op het edelhert jagen. Turnhout is nu omgeven door vennen en heide, achthonderd jaar geleden was dit bosrijk gebied. De hertogen bouwden een kasteel, vandaag doet het dienst als gerechtshof. Op de warande, het kasteelpark, kwamen de Warande, het bekende cultuurhuis, en de gevangenis. Maar in de negentiende eeuw was dat nog anders, getuige Hugo. Hij heeft het over een hoge toren, aangebouwd tegen het kasteel, alle vensters met tralies bedekt. ‘Bovenuit het venster klonk zacht een droeve stem. Daar het kermis van augustus was, hoorde ik van verre in de stad het gewoel van dansen en lachen. Het gezang van de gevangene wisselde dit zacht en aandoenlijk af. Zachtjes ritselde het riet in de vestgracht, nu en dan verscheen haastig eene groote rat op de randsteen aan de voet des torens. De achtergrond van het landschap was echt Vlaams.’
Het riet is verdwenen, heeft plaatsgemaakt voor secuur geschoren taxushaagjes rondom op de oever. Het kasteel ziet eruit alsof het vorig jaar werd gebouwd. Op de kleine ruitjes na, die vermoedelijk in lood zijn gevat, komt alles me nieuw voor. Geen ratten meer, of toch niet van het soort dat zich onbeschaamd en zonder vrees aan schrijvers openbaart. Kunst, dat wel. Het meest opvallend is een beeld van een liggende vrouw in de kasteelgracht, een beeld dat me meteen deed denken aan de vorige Vlaamse Cultuurstad, Oostende.
Rijd je Oostende binnen richting Kursaal, dan kun je, figuurlijk, niet omheen de fabelachtige derrière van ‘Dikke Mathille’, een onomwonden eerbetoon aan de vrouwelijke bekoorlijkheid. George Grard noemde zijn beeld La mer. De ronde vormen staan symbool voor de weelderigheid en de sensualiteit van de zee. Het beeld van Rik Poot in Turnhout, Najade, is meer een kunstwerk. De gefragmenteerde compositie, de kubistische inslag, het ontleedt de ranke waternimf in benen, billen, buik en borsten. Het is een doorzichtige assemblage die de nadruk op het kunstmatige legt. Je blijft er langer naar kijken, je denkt na over het kijken, over het mechanisme van de mannelijke blik.
De waternimf van Rik Poot is letterlijk een ver-beelding van de vrouw, heeft weinig nog met een vrouw te maken, en tegelijk alles. Het is als met opgezette vogels. In het museum van Natuurpunt in de Graatakker 13 kun je een heleboel opgezette dieren bekijken, vooral vogels. Nooit kom je dichter bij een hop dan daar,
| |
| |
tegelijk heeft die hop niets meer te maken met de vogel die hij ooit is geweest, of met de exemplaren die vandaag door verrekijkers worden waargenomen in zonnige oorden.
In de vele uitstalkasten van het museum trof ik iets aan dat me meteen terugslingerde naar mijn vroege tienerjaren: braakballen. Een jaar of twee voor het verstandsverbijsterende hormonale tumult in mij losbrak, verzamelde ik samen met een vriend braakballen in een bos waarvan de toegang ons op straffe van vervolging verboden was. Thuisgekomen legde ik met gloeiende wangen de braakballen te week in soepkommetjes met warm water. Het was niets minder dan forensisch onderzoek. Aan de hand van de beentjes en haren die langzaamaan uit de zachte braakbal tevoorschijn kwamen, kon de prooi worden geïdentificeerd, en via de prooi de uil die, anders dan andere roofvogels, het arme beestje in één keer had doorgeslikt. Slachtoffer en dader, die geruisloze agressie, de brute onverschilligheid, ik zag het als een clairvoyant allemaal gebeuren in een vies, lauw soepje.
Peter
| |
| |
Beste Christophe,
Het ligt zo voor de hand. Ik weet dat je niet van orgelmuziek houdt, maar het grote voordeel is dat alleen ik dat weet. Niemand zal raar opkijken. Bij het concert in de Sint-Pieterskerk deze middag was de gemiddelde leeftijd ongeveer vijfenvijftig. Maar ik zag ook gezichten jonger dan het mijne of het jouwe. Ik zie geen andere oplossing. Deze korte middagconcerten zijn ideaal, mensen van allerlei slag komen langs, veelal toevallig, aangetrokken door de muziek die voor de kerkpoort te horen is.
Het geldt voor alle muziek, maar orgelmuziek in het bijzonder moet je live horen. Het is een belevenis, een fysieke belevenis. Wanneer alle registers worden opengetrokken en die typische voorwereldlijke dreun resoneert in je borstkas, hoor je niet alleen muziek maar ervaar je die ook, en dringt de betekenis tot je door zonder tussenkomst van de hersenen. Ook het decor, waarin het tenslotte bedoeld is om opgevoerd te worden, is deel van de intense beleving. Alleen jammer dat voor de concerten de stoelen in de kerk naar het orgel zijn gedraaid, boven het portaal. Je kijkt naar het instrument, dat mooi is, maar er gebeurt niets, althans je ziet niets gebeuren. De organist is onzichtbaar en de muziek zou evengoed van de andere kant van deze enorme klankkast kunnen komen, de mooiste kant. Het neemt niet weg dat een paar grijsbehaarde meisjes, zodra er stukjes kwamen met wat meer ritme, en de speelsheid van de partituur het orgel deed klinken als een goedkope synthesizer, geestdriftig met het hoofd knikten. Zo geestdriftig dat ze meestal een onbestaande maat volgden, iets dat er volgens hen zou moeten zijn op dit ogenblik in het concerto, iets dat ze al hoorden en met geknik en voetgetik afdwongen van de componist.
Deze muziek is natuurlijk op haar allermooist in het kader van een eredienst, in samenspel met koor en liturgie. Op die manier sluit ze aan bij de filmmuziek. Gisteren zag ik The Dark Knight Rises. Het bombast van Hans Zimmers muziek was bepaald op de borstkas gericht, oudtestamentisch, terwijl het verhaal van onze superheld dan weer zwaar op het Nieuw Testament leunde. Bijna letterlijk klimt hij uit het graf wat hem, zonder al te veel weg te geven, pas lukt nadat hij zijn onverschilligheid voor de dood heeft afgeworpen en met vernieuwd ontzag voor het sterven het leven weer omhelst. Nog maar net verrezen uit de doden moet hij als de bliksem naar Gotham om er zijn gevangen volk te redden van de gewisse ondergang. En hoe anders kunnen het noodlot en het lijden worden afgewend dan door een daad van totale zelfopoffering?
Ik hoorde Bach en keek naar de prachtige preekstoel links vooraan, ik zag Jezus Christus op de rug, zijn opgerichte wijsvinger, de licht kalende Petrus, voorheen
| |
| |
Simon, kersvers mensenvanger, op zijn knieën, en ik dacht aan Batman, de gemaskerde redder van zijn volk, en aan Turnhout, de naam Turnhout, ‘turn’ is doorn, ‘hout’ is bos, Turnhout is Doornbos, en ik herinnerde me het brandend doornbos, dat God in een brandend doornbos aan Mozes verscheen, en dat het vuur het bos niet verteerde, en dat Mozes God niet te zien kreeg, maar hoorde dat hij zijn volk uit Egypte moest leiden, en ik glimlachte bij de gedachte aan de wapenspreuk van Turnhout, ‘in fuga salus’, het heil in de vlucht, en ik had het gevoel dat alles op zijn plaats viel, dat een ware toedracht zich zo maar aan mij presenteerde, een stille, onnadrukkelijke, maar overtreffende trap van inzicht.
We moeten doorzetten. Volgende week kom je kort na twaalven de kerk binnen, ik zorg dat er een stoel naast mij vrij is. Na het concert loop jij richting Graatakker, ik richting Begijnhof. Het zal zijn of het nooit plaats heeft gevonden. Geloof me.
Je vriend,
Peter
citybooks - vertel me een verhaal
De citybooks zijn een initiatief van het Vlaams-Nederlands Huis deBuren. Samen met Europese partners nodigt deBuren kunstenaars uit om te resideren in interessante maar niet voor de hand liggende steden. Vijf auteurs gaan in residentie en verwerken hun ervaring in een citybook: een kortverhaal, een essay of een reeks gedichten. Peter Terrin, Lasha Bugadze, Maxim Februari, Chika Unigwe en Walter van den Broeck schreven over Turnhout, dat in 2012 Cultuurstad van Vlaanderen was. Ook wordt elke stad in 24 foto's en 24 City One Minute-filmpjes geportretteerd. De Turnhout-foto's zijn van de Georgiër Kakha Kakhiani, de filmpjes werden gemaakt door de Armeense Nare Hovhannisyan. deBuren publiceert alle citybooks als gratis te downloaden audioboek (podcast) van een half uur en als e-book en webtekst van zo'n 4.000 woorden in het Nederlands, Engels, Frans én in de lokale taal van de steden. Deze bijzondere Europese stadsportretten zijn, samen met 24 foto's en 24 filmpjes, te vinden op www.citbyooks.eu.
|
|