centen kennen, zoals hun literaire aspiraties of hun redelijk onschuldige en universele tienerdromen. Ten tweede bespeelt hij op een meesterlijke manier onze typisch westerse neiging om jeugdigheid boven maturiteit te verkiezen. Wanneer twee van de pubers ergens gaan babysitten, sleurt Peeters je helemaal mee in Ruths meedogenloze kritiek op de tandeloze burgerlijkheid van het gezin waar ze te gast is: ‘Hoe leeg, hoe vervelend zijn hun levens. Altijd bezig hun bestaan te vullen. Met promoties, uitdagingen, plannen, verbouwingen. Het geluk van hun huwelijk, hun kinderen. Altijd dat een en hetzelfde leven.’ Willen of niet, het opwindende leven van de non-conformistische tieners dat haaks staat op dat schrikwekkend herkenbare burgerleven, trekt ons genadeloos aan. Het zegt veel over hoe we onszelf stiekem herkennen in het escapisme van de eeuwig jonge generatie Spring Breakers.
Elvis Peeters, Foto Stephan Vanfleteren.
Daarom, en natuurlijk ook door het grote wij-gevoel van die jongeren, zijn we bereid om hen veel te vergeven. Het benadrukken van hun samenhorigheid is meteen ook de derde loer die Peeters ons draait. Door ons een leefwereld voor te spiegelen waarin ‘wij’ nog veel méér betekent dan het schijncontact van Facebook, bespeelt Peeters gevoelige snaren. Het maakt ook aannemelijk dat deze kids hun grensverleggende gedrag als onschuldig amusement afdoen: ‘Eigenlijk stelde het niet veel voor. [...] Het was een overspannen vorm van bemoeienis met de wereld. We wilden ons gewoon amuseren.’ Here we are now, entertain us, zoals Kurt Cobain met Nirvana zong.
In Wij weerklinken echo's uit de sadistische literatuur van Markies de Sade en Thomas Hardy, maar ook uit controversiële films van Larry Clark of de doelloze onnozelheden van MTV's Jackass. Wie die invloeden kan omsmeden tot een overtuigend relaas dat behalve weerzin ook mededogen opwekt, is voor geen kleintje vervaard.