| |
| |
| |
Onstuimige veelzijdigheid
De verhalen en illustraties van Gerda Dendooven
Gerda Dendooven is nauwelijks onder één noemer te vatten. Met haar eigenzinnige tekenstijl en verrassende kijk op de wereld is ze ongetwijfeld een van de belangrijkste vertegenwoordigers van wat wel eens de ‘Vlaamse illustratorenschool’ wordt genoemd. Die groep kreeg de voorbije decennia een grote reputatie in binnen- en buitenland. Met haar intrigerende signatuur gaf Gerda Dendooven het Vlaamse kinderboek een verfrissend elan. Ze schrijft vaak haar eigen verhalen en ze is ook actief in de theaterwereld als tekstschrijfster en performer. Als docent grafische vormgeving inspireerde ze hele generaties jonge kunstenaars. Bovendien laat ze op geregelde tijden in de media van zich horen met haar uitgesproken meningen over kunst, cultuur, onderwijs en opvoeding.
Ze is een flamboyante figuur en een waardige opvolgster van haar literaire grootmoeder Annie M.G. Schmidt, met dezelfde anarchistische trekjes, koppige verbeelding en opmerkelijke zin voor humor. Net als Schmidt schept Dendooven een wervelende verbeeldingswereld vol kleuren en geuren, die zindert van gulzigheid en levensvreugde, en waarbij braafheid niet per definitie een kwaliteit is.
| |
Verbeelding is redding
Gerda Dendooven werd in 1962 geboren in Kortrijk. Algauw verliet ze de voorspelbare paden: ze wilde kunst maken. Na haar studie vrije grafiek aan de Academie voor Schone Kunsten ging ze in musea kinderateliers begeleiden. Sinds 1992 is ze docent grafische vormgeving aan de Sint-Lucas Hogeschool in Gent. Haar grote inspiratoren waren onder meer Picasso, Chagall, Braque, Modigliani, de Jonge Wilden in Duits-
| |
| |
annemie leysen
werd in 1948 geboren in Heist op den Berg. Studeerde Germaanse filologie aan de KU Leuven. Is voormalig lector aan de Katholieke Hogeschool Leuven. Schrijft over jeugdliteratuur, en was ruim twintig jaar recensent jeugdliteratur voor het dagblad De Morgen.
Adres: Bertemstraat 7, B-3001 Heverlee
land en de Nederlandse Fluxus-beweging. De conceptuele kunst die tijdens haar studietijd volop de toon zette, was niet echt aan haar besteed. Illustratiewerk lag haar beter, eerst voor kranten en tijdschriften en later, bij toeval, vooral voor kinderboeken.
De typische signatuur die ze al vroeg ontwikkelde, zette ze door in haar tekenwerk voor kinderen. Met haar herkenbare collagetechniek, haar opvallende zin voor compositie en haar typische kleurenpalet vond ze meteen haar eigen stijl. Het schetsen, tekenen, kleuren en vervolgens verknippen van menselijke figuren en objecten geeft haar de vrijheid om met ongewone composities de wereld naar haar hand te zetten. Een letterlijke interpretatie van de tekst in brave plaatjes hoef je bij haar niet te zoeken. Ze wil voortdurend in beelden omzetten wat niet uitgesproken is, wat tussen de lijnen zit. Daarbij probeert ze de juiste sfeer te vangen en in een eigen vorm om te zetten. Zo voegt ze een graad van abstractie en verrassende extra dimensies toe aan de verhalen. Het is aan de kijker om die te ontdekken.
Dendooven heeft lak aan conventionele verhoudingen en perspectieven en klassieke schoonheidsnormen. Potige vrouwen met kleine hoofdjes en robuuste lijven, vliegende objecten, zwevende handen en voeten, karikaturale mensen en beesten bevolken haar prentenboeken. ‘Dingen zijn niet wat ze zijn. Als je ze beter bekijkt worden ze vreemd, irreëel, abstract soms’, zegt ze daarover. Humor en grenzeloze verbeelding zijn in haar werk aan de macht. Haar anarchistische tekenstijl prikt de illusie door van het rozige kinderuniversum. Met haar forse, haast karikaturale en opvallend kleurige tekeningen en collages schildert, knipt en componeert ze een merkwaardig universum bij elkaar waarin niets is wat het lijkt, verhoudingen zoek
| |
| |
zijn, beklemmende kilte en warme speelsheid harmonieus samengaan, waarin de interpretaties van de aandachtige kijker en lezer alle kanten uit kunnen. Dendooven neemt kinderen ernstig. Ze gelooft vast in hun vermogen om minder toegankelijke beelden en verhalen te vatten en die met hun verbeeldingskracht betekenis te geven. ‘Wie kinderen infantiliseert, geeft blijk van gebrek aan respect’, zegt ze.
Toegevingen aan commerciële overwegingen of hypes zijn in haar werk niet te vinden. Geen hapklare, zogeheten ‘kindvriendelijke’ plaatjes in haar boeken, maar vaak bizarre, dynamische én verstilde weergaven van de wereld, die de kijker uitdagen met hun non-conformistische schoonheid. Ze blijft trouw aan haar geloof in de kracht van de fantasie en die verbeelding wil ze met haar werk bewust activeren. Ze formuleert het zo: ‘Ik wil via mijn tekeningen en verhalen aan kinderen een ontsnappingsroute geven. Verbeelding is redding.’
Voor elk nieuw boek zoekt ze verbeten naar een perfecte lijnvoering, sfeer en techniek. Op die manier is haar werk nooit af, voortdurend nieuw en in beweging. Haar eerste prentenboeken leunen nog vrij dicht aan bij de alledaagse werkelijkheid. Maar steeds meer gaat ze haar eigen kijk op de realiteit in beelden omzetten. In Luna van de boom (2000), een multimediaal project met tekst van Bart Moeyaert en muziek van Filip Bral, bekroond met de Gouden Uil Jeugdliteratuur 2001, speelt ze al haar troeven uit. Het verhaal is een bewerking van een Slowaaks volkssprookje. Muziek, woord en beeld smelten hier in harmonie samen tot een indrukwekkend geheel: het repetitieve en ritmische van de tekst en de muziek zet zich meesterlijk door in de dansende prenten. De robuuste collagefiguren, de sierlijke losse handen en vrouwenschimmen, de zwevende huizen en objecten, de obligate muurtjes, de bizarre compositie en de gedurfde kleurencombinaties zorgen samen voor een nieuwe verbluffende esthetiek, die zich in haar latere werk doorzet. Ze illustreerde onder meer verhalen van Toon Tellegen, Bart Moeyaert, Wally De Doncker, Elvis Peeters, Edward van de Vendel, Michael De Cock en gedichten van Daniil Charms. Altijd weer legt ze de geschikte emotie in de prenten, veeleer geïnspireerd door wat de verhalen zelf haar vertellen dan door instructies van de makers ervan.
| |
Burleske stijl
De voorbije jaren verzint en schrijft Gerda Dendooven steeds vaker zelf verhalen. Dat doet ze in een burleske, wat volkse, typisch Vlaamse vertelstijl met authentieke dialogen die ook in haar theaterteksten doorklinkt, en met subtiele verwijzingen naar de grote verhalen uit de (kinder)literatuur. In haar boek/theatertekst Soepkinders (2005) bijvoorbeeld, een bizar en griezelig sprookje over twee meisjes op zoek naar een warme, knuffelende, verhalen vertellende moeder, klinkt het meteen zo: ‘Ik was nog klein en mijn zus rook naar vuil. Mijn zus stinkt altijd een beetje.’ De prachtige
| |
| |
| |
| |
prenten in zwart, rood en wit en het hele verhaal zitten vol surrealistische beelden: een lege wandelende broek, of een weg die kwijt was en zich als een rolletje drop achter je voeten oprolt. Het taalregister is vaak bijzonder, op het balorige af: dat bijvoorbeeld een fee als Maria Klimop plots als een volkse cafébazin praat, haalt meteen haar hele imago onderuit.
Een illustratie van Gerda Dendooven uit Meneer papier en zijn meisje (2008), een tekst van Elvis Peeters © Gerda Dendooven / Uitgeverij De Eenhoorn.
Het moeder-dochterthema intrigeert Gerda Dendooven. ‘De relatie tussen moeder en dochter heb ik altijd als de meest complexe ervaren. Elk meisje spiegelt zich aanvankelijk aan haar moeder. Tot de puberteit er aankomt en ze er zich plots tegen wil afzetten, zich weer wil spiegelen en dan weer afzetten’, zegt ze. In haar magistrale prentenboek Mijn Mama (2001), waarvoor ze in 2004 de Vlaamse Cultuurprijs kreeg, brengt ze een hommage aan de oermoeder. Geen voorspelbaar archetype, maar een stoere en energieke vrouw, die haar gezin letterlijk op haar rug draagt, vaak speels uit de hoek komt en in haar wilde dromen toch ruimte vindt voor haar eigen ongebreidelde fantasieën en sensualiteit. Mijn Mama is tegelijk wild en teder, stoer en sensueel, herkenbaar en fantastisch, knus en grensverleggend. Een prachtig en gelaagd portret voor goede verstaanders.
De wonderlijke reis van Roosje Rood (2007), nog zo'n typisch ‘moederboek’ van Dendooven, verscheen eerder in een Franse uitgave bij Éditions Être als Où est Maman?
| |
| |
en werd door de Conseil Général van Seine-Saint-Denis als geschenk verdeeld in de plaatselijke crèches. Het Roodkapje-verhaal is hier geestig en tegelijk angstaanjagend op zijn kop gezet. Roosje Rood heeft de buik van de wolf dichtgenaaid en gaat met een rist sprookjesfiguren in haar kielzog op zoek naar haar moeder, die ze uiteindelijk terugvindt. Opnieuw geen vanzelfsprekende moeder, maar een wuft zwart dametje met blikkerende tanden dat opvallend veel weg heeft van de wolf zelf. Over het overwinnen van angsten gaat het in Het verhaal van slimme krol (2006). Een kereltje daagt onvervaard monsters en spoken uit om zichzelf uit te testen. Alleen worden het er wat veel, en daar had hij niet op gerekend. Het hele prentenboek wordt een wervelend feest van plastisch en dramatisch in beeld gebrachte skeletten en ander akeligs tegen een hoofdzakelijk zwart decor.
Een illustratie van Gerda Dendooven uit Wie klopt daar? (2012), een tekst van Bart Moeyaert © Gerda Dendooven / Uitgeverij De Eenhoorn.
In haar recentere boeken experimenteert Gerda Dendooven met andere kleuren. Pasteltinten doken vroeger al op, maar in Hoe het varken aan zijn krulstaart kwam (2009) voeren ze de hoofdtoon. In een originele vertel- en tekenstijl wordt een oud volksverhaal opnieuw springlevend gemaakt. In dit boek zijn twee scheppers aan het werk. Op de prachtige pastelkleurige illustraties vermoed je De Goede Vader, in een hip roze pak gestoken. Ten voeten uit krijg je hem nauwelijks te zien. Wat knorrig wegens het vele gedoe geeft hij alle dieren hun finishing touch: een kleur, een naam én
| |
| |
een eigen kenmerk dat ze maakt tot wat ze zijn. Het varken verschijnt te laat op het appel, een krul in de staart kan nog net. Daar moet hij het mee doen. In een vaak verrassende compositie, met bijzondere gelaagde technieken en een vernieuwd kleurenpalet herleidt die andere schepper-op-mensenmaat een mythisch universum tot een rozig, toegankelijk niveau. De grappige details en de knipogende verwijzingen, de vaak transparante pastelkleuren en de overvloedige luchtige lichtheid maken van dit prentenboek een hemels geschenk.
Voor Wie klopt daar? (2012), een bizarre variant op de bestaande sinterklaaslegende geschreven door Bart Moeyaert, maakte Gerda Dendooven betoverende tekeningen. Kleine, vriendelijke vignetten in Delfts blauw op de schutbladen laten scènes uit die oude verhalen vermoeden. Maar de grote, genereuze illustraties binnenin zijn heel wat grimmiger: ze roepen honger, koude en armoede op, en een hebberige ieder-voor-zich-sfeer. De vaart, de expressiviteit en de suggestieve bladarchitectuur maken er een indrukwekkend geheel van.
Takkenkind. Een klein verhaal over grote wensen (2012), haar recentste prentenboek, was eerder op de planken te zien als een productie van theatergezelschap Laika; later verscheen het ook in boekvorm. De plot is opnieuw hoogst ongewoon. Een vrouw wil een kind: ‘Ik wil het nu en wel meteen.’ Haar man trekt met een boodschappentas de ijskoude nacht in, op zoek naar ‘nageslacht’. Een van de twaalf buurkinderen komt even in aanmerking, maar wordt afgevoerd wegens ‘een stuk verdriet’. Vijf al te happige en dus te domme weeskindertjes en twee tv-verslaafde jongetjes in een kartonnen doos lijken hem evenmin geschikt. Een boomstronkje onder de sneeuw met armpjes, beentjes, neus en mond kan hem wel overtuigen. Zijn vrouw ziet er eerst niks in en wil het stuk hout met een bijl te lijf gaan. Maar langzaam ontdooit ze, en voelt ze het leven groeien samen met het gevonden ‘kind’. Ook hier weer een absurd verhaal over moeders en kinderen, over te hoge verwachtingen van ouders, over weerbarstige tederheid. Dendooven schreef het met een verbluffende vanzelfsprekendheid, rechttoe rechtaan, zonder expliciete sentimentaliteit. Door de mooie en expressief getekende en geknipte prenten is Takkenkind een boek dat de lezer aan het denken zet. Een hoogtepunt in haar oeuvre.
| |
Cultuur als basisrecht
Voor Gerda Dendooven is werken haar leven. Ook minder binnenskamerse activiteiten houden haar bezig. Het theater fascineert haar mateloos. Heel wat van haar verhalen kregen een toneel- of operabewerking, ze schrijft theaterteksten en ze is erg actief in HETPALEIS, het Antwerpse kunstenhuis voor kinderen waar ze nu en dan en met succes zelf op het podium staat. Zo richtte ze ooit samen met twee zielsverwanten het vrouwencollectief Jenny op, naar aanleiding van de vijftigste verjaardag van Tiny, het
| |
| |
irritant ‘perfecte meisje’ uit de populaire prentenboeken van Marcel Marlier, waar ze altijd al een haat-liefderelatie mee had.
Bovendien strijdt ze als een heuse Jeanne d'Arc voor betere kunst- en cultuureducatie en tegen het oppervlakkige, voorgekauwde cultuurconsumentisme. De Vlaamse Stichting Lezen stelde haar in 2007 aan als eerste Kinderconsul die de belangen van het kind zou verdedigen. Dat doet ze nog steeds met verve. In haar kindersalons, in open brieven aan de beleidsmakers en in columns voor kranten en radioprogramma's gaat ze gedreven debatten aan over de soms bedroevende kwaliteit van de lerarenopleidingen, over de ergerlijke onderschatting van kinderen, over de heersende fastfoodkindercultuur en over culturele opvoeding als basiskinderrecht. Een citaat uit haar betoog: ‘Beleidsmakers zien “cultuur” nog te vaak als een luxeartikel voor enkelingen, of als een paradepaardje voor hun beleid, maar te weinig als een onmisbaar goed voor een maatschappij. (...) Kinderen moeten nuttige dingen leren, zoals economisch inzicht in bank en beurs, of autorijles, ze moeten leren aan sport te doen, dat is gezond, maar tekenen en muziek... Ach, waar dient het voor? Het belang van een culturele opvoeding is economisch niet te meten, dus vegen we het snel onder de mat. Zolang we warm zitten en er brood op de plank ligt. Terwijl het net datgene is wat iemand tot mens maakt en waardoor een samenleving een gezicht krijgt. Maar ook het koesteren van die cultuur is belangrijk, is iets wat we moeten leren, wat we aan onze kinderen moeten doorgeven omdat het zo belangrijk is.’
Dendooven pleit ook vaak vurig voor meer aandacht voor het smaakvolle kinderboek, voor de erkenning van de kinder- en jeugdliteratuur als volwaardig genre en voor het lezen tout court: ‘Het blijkt uit onderzoeken dat onze taalbeheersing erop achteruitgaat als we niet genoeg lezen. Onze woordenschat krimpt, onze verbeelding droogt op, we denken kortzichtiger, en minder kritisch en we blijven maar sudderen in onze dagelijkse besognes. Boeken openen de geest, geven hoop, laten je wegdromen en je hebt er weinig voor nodig. Maar boeken zijn ook lastige vrienden, want in een boek moet je alles zelf doen: klank, beeld en geur verzinnen. Niet makkelijk in een cultuur waar je slechts op een knop moet drukken om alles te regelen met de minste inspanning. (...) Helaas leert men op school zelden het plezier van het lezen... Leerkrachten hebben honderd en één taken te vervullen en komen nauwelijks aan lezen toe in de klas, behalve om pedagogische redenen.’
In haar gretige en onstuimige veelzijdigheid is Gerda Dendooven een remedie tegen saaiheid en voorspelbaarheid. Voor haar kan niets eendimensionaal zijn: niet haar tekenwerk, niet haar verhalen, niet haar overtuigingen en niet het leven. En dat maakt haar tot een ongewoon boeiende en unieke kunstenares, persoonlijkheid en mens.
|
|