Ons Erfdeel. Jaargang 56
(2013)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 77]
| |
Het oog van de dichter
| |
[pagina 78]
| |
Samen met een aantal andere jonge schrijvers uit West-Europa, onder wie Fernando Arrabal, Italo Calvino en Robert Pinget, mocht Hugo Claus op kosten van de Henri Ford Foundation van november 1959 tot mei daaropvolgend een reis door de Verenigde Staten maken. Karel Jonckheere, invloedrijk letterheer en dichter, had hem daartoe uitgenodigd, althans aanbevolen. Dat was niet zo vreemd, want Claus, toen dertig, had zich op alle literaire terreinen al ruimschoots bewezen. De Oostakkerse gedichten, de verhalenbundel De zwarte keizer, zijn toneelstuk Suiker, ze waren er allemaal al. Hij maakte tijdens zijn reis, die hem niet alleen naar New York maar onder andere ook naar Chicago en Denver voerde, dagboekaantekeningen die bewaard zijn gebleven. Twee jaar geleden werden enkele bladzijden daaruit gepubliceerd.Ga naar eindnoot2 Van die notities blijkt de dichter - een vliegende kraai heeft altijd wat - gebruik te hebben gemaakt bij het schrijven van zijn bundel Een geverfde ruiter, die een jaar na zijn reis verscheen. Met name het gedicht ‘N.Y. 1, 2’ in de tweede reeks van die bundel, een cyclus met de veelzeggende titel ‘Reportage’, is voor een groot deel woordelijk te herleiden tot de New Yorkse notitie van 24 november 1959. In ‘Reportage’ treffen we behalve poëtische impressies van New York, Chicago, Denver en Arizona ook een gedicht aan waarin Claus verslag doet van zijn confrontatie met het aan Joachim Patinier toegeschreven paneel De heilige Hieronymus in The Art Institute of Chicago. Al eerder had hij in ‘Het land (Egyptisch)’ een gedicht gewijd aan een combinatie van twee schilderijen van een andere grote Vlaamse meester, Pieter BrueghelGa naar eindnoot3; in 1970 zou hij zich in de cyclus ‘De ziekte van Van der Goes’Ga naar eindnoot4 laten inspireren door de Aanbidding der herders van zijn voornaamgenoot Hugo van der Goes. In Een geverfde ruiter komt behalve Patinier nog een vierde Oude Vlaamse Meester voor, zij het vreemd genoeg niet in de reeks reisgedichten ‘Reportage’, te weten een navolger van Jeroen Bosch met Het visioen van Tondalus, dat Claus op zijn reis in het Denver Art Museum trof. Hij voelde zich kennelijk aangetrokken tot de schilders uit de Lage Landen die omstreeks 1500 actief waren. Over het leven van de uit het Naamse afkomstige kunstenaar Joachim Patinier, of Patinir (1480-1524), weten we vrijwel niets. Hij stond in de Scheldestad vanaf 1515 ingeschreven als lid van het Sint-Lukasgilde en werkte als schilder samen met Quinten Metsijs en Joost van Cleve. Zij schilderden in zijn landschappen de (Bijbelse) figuren. Albrecht Dürer zocht hem op bij zijn bezoek aan Antwerpen in 1520 en schreef over hem als ‘der gut Landschaftsmaler’. Het landschap als bijna zelfstandig thema was zijn uitvinding: in de kunstgeschiedenis is hij bekend geworden als de schilder van het Weltlandschaft, een breed uitwaaierend panoramisch landschap met bergen, dalen, rivieren, kastelen, dorpen en steden, vooral ook met veel grillig gevormde rotsen en indrukwekkende wolkenluchten. En dat alles bezien vanuit een heel hoog gelegen punt. Er zijn maar vierentwintig werken van hem bekend, waaronder vijf panelen | |
[pagina 79]
| |
waarop de heilige Hieronymus figureert. Filips II was een groot liefhebber van zijn werk en bezat vijf schilderijen van hem, die nu in het Prado te bewonderen zijn. In De heilige Hieronymus uit Chicago is, anders dan in die uit het Prado, aan de heremiet met zijn onafscheidelijke leeuw nog maar een marginale rol toebedeeld. De boetedoende kerkvader was niet meer dan een aanleiding; het was er de schilder om te doen zijn fantasie bot te vieren op een bizar, chaotisch landschap. Claus gaat nog verder in het negeren van de naamgever van het paneel. Hij noemt hem niet eens. Hij spreekt in dit kwajongensachtig sonnet waarvan de tiende versregel maar één woord telt de schilder tot twee keer toe aan. De eerste keer zegt hij dat Patinier op verzoek plichtmatig ‘gelovig gebroed op sokken’ geschilderd heeft, rooms gespuis dat even later ‘appelmoesgebroed’ wordt genoemd, de tweede keer stelt hij vast dat hij daar helemaal niet op uit was, maar zich heeft willen uitleven in het opvallende lila van de torens, het turksblauw van de wolken en het helikopterperspectief. Bij Patinier werd het verhaal Weltlandschaft, bij Claus werd het schilderij een experiment met perspectief en kleur. Van het aan Patinier toegeschreven paneel ‘in het museum van Chicago’ valt ten slotte nog te zeggen, dat de datering niet vaststaat: soms wordt 1520 genoemd, maar het museum zelf houdt het op de jaren tussen 1530 en 1540, en in dat geval zou het vele jaren na Patiniers dood in 1524 door een navolger geschilderd zijn.Ga naar eindnoot5 En van Claus' gedicht, dat het deel uitmaakt van een tweeluik. Het andere ‘luik’ heeft als aanleiding een schilderij van de achttiende-eeuwse genreschilder Jean-Baptiste Chardin, The White Table-Cloth. Er is geen groter contrast denkbaar dan tussen beide schilderijen.
anton korteweg |
|