| |
| |
| |
[Nummer 2]
De trek uit het midden
De verzwakking van het politieke centrum in Nederland
Na de val van het eerste minderheidskabinet van VVD en CDA - veroorzaakt door het wegvallen van de steun van gedoogpartner PVV in april 2012 - werden in Nederland parlementsverkiezingen gehouden op 12 september 2012. De grootste verliezen werden geïncasseerd door het ooit zo dominante CDA, dat net als bij de verkiezingen van twee jaar eerder opnieuw halveerde; door Wilders' PVV, die één derde van haar aanhang verloor; en door GroenLinks, dat van tien naar vier zetels ging en een marginale politieke beweging is geworden. Deze Tweede Kamer-verkiezingen mondden uit in een grote overwinning van twee traditionele politieke partijen: de liberale VVD van premier Mark Rutte en de sociaaldemocratische Partij van de Arbeid (PvdA) onder leiding van de op moment pas gekozen nieuwe leider Diederik Samsom.
| |
Kiezersloyaliteit op een dieptepunt
Velen zagen in deze overwinning van VVD en PvdA een herstel van het politieke centrum, maar de schijn bedriegt. Slechts een beperkt deel van de winst van de PvdA en VVD kwam van partijen die zich meer richting de uiteinden van het politieke spectrum bevonden. De Partij voor de Vrijheid van Geert Wilders, die een anti-EU campagne voerde, boekte haar eerste nederlaag ooit doordat kiezers thuisbleven of overstapten naar de VVD. Aan de linkerzijde behaalde de Socialistische Partij (SP) hetzelfde aantal zetels, wat als een nederlaag werd gezien omdat de socialisten een maand eerder in diverse peilingen nog op meer dan dertig zetels stonden. Maar Nederland heeft van alle Europese landen een van de meest instabiele electoraten. Alleen Italiaanse kiezers zijn nog grilliger. Die enorme electorale verschuivingen per
| |
| |
andré krouwel
werd in 1964 geboren in Vianen. Hij is als politicoloog verbonden aan de Vrije Universiteit Amsterdam, waar hij in 1999 promoveerde op een onderzoek naar de veranderende rol van politieke partijen in Europese democratieën in de periode 1945-1990. Zijn nieuwste boek Party Transformations (State University New York Press, 2012) richt zich op datzelfde thema. Daarnaast onderzoekt Krouwel de partijvoorkeur van kiezers en analyseert hij de opkomst (en ondergang) van nieuwe politieke partijen en politieke ‘entrepreneurs’. Ook ontwikkelde Krouwel het Kieskompas in 2006, een online-toepassing die kiezers helpt te bepalen welke partij het beste past bij hun eigen politieke voorkeuren. Kieskompas is al in meer dan veertig landen ontwikkeld en door miljoenen mensen gebruikt.
Adres: andre@kieskompas.nl.
verkiezing worden veroorzaakt door de lage partij-identificatie die kiezers hebben. Of beter gezegd, de meeste kiezers voelen zich aangetrokken tot twee of meer partijen en kunnen makkelijk switchen tussen deze partijen.
Dat heeft de traditionele regeringspartijen (CDA, VVD en PvdA) danig verzwakt. Zij kunnen niet meer automatisch rekenen op een trouwe aanhang van vele zetels; kiezers aan de linkerkant stappen net zo makkelijk over van de PvdA naar SP of GroenLinks of andersom en rechtse kiezers switchen regelmatig tussen CDA en VVD, terwijl een groot aantal ook op Wilders kan stemmen. Dit markeert meteen de wankele basis waarop de zogenaamde terugkeer van het centrum is gestoeld. De overwinning van VVD en PvdA is namelijk voor een zeer substantieel deel toe te schrijven aan het toegenomen ‘strategisch stemmen’ van de Nederlandse kiezer. Kort gezegd: linkse kiezers wilden ten koste van alles voorkomen dat rechts opnieuw de touwtjes in handen kreeg, terwijl rechts georiënteerde Nederlanders al gruwden bij het idee van een ‘rode’ overwinning. In deze, door de media opgezweepte, tweestrijd stroomden de kiezers op de linkeroever en masse naar de PvdA. Op rechts profiteerde de VVD van eenzelfde mechanisme.
Dat de grote zetelaantallen voor VVD en PvdA voor een groot deel te danken zijn aan strategische gelegenheidskiezers, maakt de steun voor beide partijen boterzacht. Grote delen van hun electoraat hadden immers op een andere, radicalere partij gestemd wanneer zij niet op basis van strategische overwegingen, maar puur op het gevoel hadden gestemd. Bij een volgende verkiezing is het zeer goed denkbaar dat zij weer switchen naar een andere partij die op dat moment meer de voorkeur geniet. Het is zeer denkbaar dat de VVD fors zal verliezen aan de PVV of door een wederopstan- | |
| |
ding (net als in 2002) van het CDA. En veel PvdA-stemmers steunen met liefde de SP onder een aantrekkelijker leiderschap of een herboren GroenLinks.
Het bewijs voor deze gammele steun is duidelijk te zien in de gegevens van het Nederlandse onderzoeksbureau Ipsos waarmee het ‘kernelectoraat’ van politieke partijen in kaart kan worden gebracht. Hierbij werd respondenten gevraagd of zij, naast hun eerste voorkeur, ook nog andere partijen overwogen bij het bepalen van hun stem. Personen die slechts één partij noemden, werden hierbij aangeduid als het kernelectoraat van de betreffende partij. Uit dit onderzoek bleek dat de kern van de VVD nog slechts zo'n acht zetels bedraagt. Kortom: drieëndertig van de eenenveertig zetels die de VVD binnensleepte, hadden ook naar andere partijen kunnen gaan. De PvdA staat er met een kernelectoraat ter grootte van slechts vijf zetels nog wat belabberder voor en de kern van het eens zo oppermachtige CDA is tot twee à drie zetels verschrompeld. De uitslag van 12 september toont nog eens overduidelijk deze extreem hoge electorale volatiliteit aan, veroorzaakt door een geringe partijtrouw bij de overgrote meerderheid van Nederlandse kiezers. Van een terugkeer van het politieke centrum is dan ook geen sprake.
| |
Politieke polarisatie in Nederland
En dat brengt ons bij het werkelijke verhaal over het politieke centrum in Nederland. Want niet de VVD en PvdA zijn de conventionele centrumpartijen. Deze centrale positie in het Nederlandse politieke landschap werd traditioneel namelijk ingenomen door het christendemocratische CDA - en eerder haar voorlopers KVP, ARP en CHU. Terwijl de christendemocratische partijen na de Tweede Wereldoorlog gezamenlijk nog op een meerderheid in de Tweede Kamer konden rekenen, heeft het CDA in 2010 en 2012 de zwaarste nederlagen uit haar geschiedenis geleden. Het CDA staat vanaf september op een all time low van dertien zetels. Van de jarenlange onaantastbaarheid van christendemocraten (een parlementslid riep ooit: ‘In fact, we run this country’) is weinig meer over. De christendemocraten vertegenwoordigden - met hun ideologie van het maatschappelijke middenveld - als geen ander het poldermodel. Verkiezing na verkiezing konden de confessionelen bepalen of ze linksom of rechtsom wilden regeren, of met beiden. Hierdoor waren christendemocraten in staat om gedurende 58 van de 66 naoorlogse jaren aan de regering deel te nemen. De partij die altijd zocht naar het compromis (‘wij buigen noch naar links, noch naar rechts’), die belangrijke issues depolitiseerde en de incarnatie was van de Nederlandse consensusdemocratie, die partij is nu verworden tot de vijfde partij van het land. Een terugkeer van het politieke midden? Integendeel zelfs.
In werkelijkheid is er al jaren sprake van een steeds verder toenemende polarisering binnen het Nederlandse politieke bestel, waardoor het aloude ‘poldermodel’ (een
| |
| |
meer wetenschappelijke term is corporatisme, waarbij verschillende sociale partners pogen (potentiële) sociale en economische conflicten te minimaliseren door intensief overleg) definitief tot het verleden lijkt te behoren.
De stormachtige opkomst van Pim Fortuyn in 2002 heeft de ooit zo stabiele Nederlandse politiek onherkenbaar veranderd. Vandaag de dag moeten partijen niet meer op één, maar op twee borden tegelijk schaken. Decennialang werd de politiek louter gedomineerd door sociaaleconomische thema's. De traditionele politieke machten, het CDA voorop, voelden zich hier comfortabel bij. Regeerakkoorden zetten de sociaaleconomische hoofdlijnen uit, potentiële conflicthaarden werden ondergebracht in een commissie en in samenwerking met vertegenwoordigers van werkgevers en werknemers werden de belangrijkste sociale en economische compromissen uitgewerkt.
| |
| |
Achter deze relatief harmonieuze en ogenschijnlijk stabiele politieke gang van zaken ging echter een toenemend gevoel van onbehagen in de oude volkswijken schuil. De toestroom van immigranten veranderde de sociale en economische structuur van grote delen van de Nederlandse steden. Mensen in arbeiderswijken zagen hun omgeving in rap tempo onherkenbaar veranderen, verstonden de buren niet meer, zagen hun vertrouwde winkeltjes verdwijnen en verloren de traditionele systemen van sociale en economische steun.
Door de eenzijdige focus van de traditionele partijen op materiële issues als welvaart en inkomen, en het gesloten politieke kartel dat CDA, PvdA en VVD hadden opgebouwd met vaste gesprekspartners, bleven regeringen decennialang blind voor de tijdbom die tikte in de samenleving. De grote onvrede onder een groeiende groep Nederlanders kon niet worden gekanaliseerd tot het moment dat Pim Fortuyn in 2002 deze groepen op een geloofwaardige wijze vertegenwoordigde. Vanaf dat moment werden de traditionele partijen gedwongen óók stelling te nemen op niet-economische thema's als immigratie, integratie, veiligheid en vervreemding van de leefomgeving. De politieke mobilisatie door Pim Fortuyn maakte het failliet van de Nederlandse traditionele consensuspolitiek duidelijk.
| |
Desoriëntatie en verrechtsing
Tien jaar na dato worstelen de grote partijen nog altijd met deze uitbreiding van de thematiek waarop men zich moet profileren. Het leidde de afgelopen jaren tot hevige interne conflicten en leiderschapsdisputen binnen de partijen die Nederland traditioneel bestuurden. In 2007 verwijderde de progressieve liberaal (en latere premier) Mark Rutte de populaire en rechts-populistische oud-minister voor Vreemdelingenzaken Rita Verdonk uit de VVD na een lang aanslepend conflict over het door de partij te voeren immigratiebeleid. Eerder, in 2004, was het Kamerlid Geert Wilders reeds uit de VVD gestapt, waarna hij met zijn Partij voor de Vrijheid in het gat dook dat de ineenstorting van de LPF had achtergelaten. Ook binnen de PvdA rommelde het, omdat men geen koers uit wist te zetten die de traditionele arbeidersachterban voor de partij zou behouden zonder een ander belangrijk electoraat - de immigranten - weg te jagen. Veel bewoners van de oude arbeiderswijken stemmen inmiddels op de SP en de PVV. Vooral de PVV heeft zich tot spreekbuis gemaakt van de grote onvrede over de immigratie- en integratiethematiek.
Maar het CDA kreeg uiteindelijk de grootste klappen. De electorale neergang van 2012 was het voorspelbare gevolg van een jarenlange interne worsteling over het immigratiethema. Het CDA werd vooral in de jaren negentig steeds kritischer over de te ver doorgeschoten individuele vrijheid en zelfverwezenlijking, die volgens christendemocraten leidt tot te veel egocentrisch gedrag en te weinig oog voor de vrijheid van
| |
| |
anderen. Het CDA onder Balkenende wilde deze trend keren door een duidelijker definitie van de gedeelde waarden in de samenleving en mede om die reden waarschuwde hij voortdurend voor de botsing tussen culturen en gedragspatronen in een te pluriforme en multiculturele samenleving. Tegelijkertijd bracht dit het CDA in een moeilijk parket omdat Fortuyn en Wilders de kritiek op het immigratiebeleid verbonden aan de door hen waargenomen ‘islamisering’ van Nederland. Hierdoor werd het immigratiedebat in een antireligieuze richting gestuwd, waardoor de spanningen in de CDA-achterban te snijden waren. De verscheurende werking van het immigratiedebat werd pijnlijk zichtbaar toen het CDA besloot toe te treden tot het minderheidskabinet Rutte i - bestaande uit VVD, CDA en gedoogpartner PVV. Vooral oudere, vooraanstaande partijleden, zoals oud-premiers Lubbers en Van Agt en voormalig fractievoorzitters Willem Aantjes en Bert de Vries, kantten zich fel tegen samenwerking met de PVV. Nog nooit werd het onvermogen van de gevestigde politiek om zich aan te passen aan de nieuwe realiteit duidelijker zichtbaar dan op het CDA-congres dat speciaal werd gehouden om te stemmen over een regering met steun van de PVV. Net als in de VVD en de PvdA werden de breuklijnen dwars door de partij zichtbaar. Na de val van het kabinet Rutte i leek het CDA op een stuurloos schip met een muitende bemanning en moest het vertwijfeld en verdeeld de verkiezingen van 2012 in.
Naast de desoriëntatie van de grote drie partijen op het gebied van de culturele issues en de opkomst van nieuwe partijen die deze scheidslijn mobiliseerden, is nog een andere ontwikkeling onmiskenbaar: een vrijwel algehele verrechtsing op sociaaleconomisch terrein van alle politieke stromingen. Om dit te illustreren geeft de afbeelding op de volgende pagina de verschuiving van Nederlandse partijen in het politieke landschap weer over de periode 2006-2012. De partijposities zijn gebaseerd op de wetenschappelijke analyse van partijprogramma's voor de stemhulp Kieskompas, waarbij partijen in het politieke spectrum worden geplaatst aan de hand van hun officiële positie op dertig relevante thema's in de betreffende verkiezing.
| |
| |
Het Nederlandse politieke landschap van 2006 tot 2012
Duidelijk is te zien dat vrijwel alle partijen een verrechtsing op sociaaleconomisch terrein hebben doorgemaakt. Opvallend is dat uitsluitend de PVV juist naar de linkerzijde is geschoven. Wilders presenteerde zich als de meest rechtse politieke leider in 2006, maar ging langzaam inzien dat zijn (potentiële) electoraat enkele algemene verworvenheden van de verzorgingsstaat wilde behouden (zoals pensioenen en goede gezondheidszorg). Wilders ging in de leer bij de Deense zusterpartij Dansk Folkeparti en ontwikkelde een vergelijkbare agenda van ‘welvaartsstaatchauvinisme’, waarbij bepaalde algemene staatsvoorzieningen worden getypeerd als ‘typisch Nederlands’. De PVV combineert in wezen liberale opvattingen over het te hoge belastingklimaat en de doorgeschoten regelgeving in Nederland met een aantal sociale standpunten,
| |
| |
bijvoorbeeld ten aanzien van pensioenen en zorg. Dit maakt dat de partij aantrekkingskracht uitoefent op zowel voormalige VVD-stemmers uit gegoede buurten, als op inwoners van de vervallen naoorlogse volkswijken.
Ondanks de crisis die in 2008 uitbrak, zien we een algemene verrechtsing van de voormalig linkse partijen. Het verst terug gaat de metamorfose van de PvdA. De sociaaldemocraten vervreemdden zich namelijk niet alleen op de genoemde immateriële thema's van de oorspronkelijke arbeidersachterban, ook op economische issues vond een verwijdering van het heartland plaats. De PvdA heeft in de jaren negentig van de vorige eeuw de ‘ideologische veren’ afgeschud - maar wel de verkeerde veren. Premier en partijleider Wim Kok ging een middenkoers varen door een deel van het socialistische gedachtegoed overboord te zetten, net als Tony Blair dat in het Verenigd Koninkrijk deed met zijn New Labour. Deze ‘Derde Weg’ maakte het mogelijk dat de PvdA ging regeren met de rechts-liberalen van VVD en vrijzinnig-progressieven van D66, maar het gevolg was dat een flink deel van de traditionele achterban de partij niet langer steunde. Deze economische middenkoers, gecombineerd met de zeer progressieve standpunten op het gebied van Europese eenwording en immigratie heeft een flink deel van de traditionele PvdA-kiezers vervreemd. Door het afschudden van de ideologische veren heeft de PvdA aan de wieg gestaan van de opmars van de socialistische SP en hiermee haar decennia lange hegemonie op links door de vingers laten glippen.
Vooral de traditionele kiezers uit de lagere inkomensgroepen lopen weg bij de PvdA. Steeds minder mensen die zich als ‘arbeider’ identificeren, zien de PvdA als hun natuurlijke belangenbehartiger. Ook verliest de PvdA haar sterke band met de vakbonden. Deels is dit verlies in aantrekkingskracht het gevolg van het beleid van sociaaldemocraten: een groot deel van de oude onderklasse is geëmancipeerd en ‘verheven’ tot de middenklasse. Deze traditionele achterban is niet meer te verleiden met het ‘biefstuksocialisme’ à la Den Uyl (‘iedereen een baan, auto en een huisje’). De nieuwe onderklasse is veel moeilijker met één verhaal aan te spreken, omdat zij niet alleen bestaat uit mensen met een zwakke positie op de arbeidsmarkt, maar ook uit nieuwe immigranten, ouderen, gescheiden vrouwen et cetera. De PvdA gaat - ideologisch en sociologisch - steeds meer lijken op D66 en Groen Links, terwijl de SP door steeds meer kiezers wordt gezien als de vertegenwoordiger van de lagere inkomensgroepen.
De SP lijkt afgelopen jaar echter in dezelfde val te zijn getrapt als haar grote, sociaaldemocratische broer jaren eerder. De hoge peilingen, en daarmee potentiële regeringsdeelname, verlamden de SP in hoge mate. En net als bij de PvdA in de jaren negentig leidde het verlangen naar salonfähigkeit bij de SP tot het verwateren van de eigen ideologie. Zo ging, tot onvrede en zelfs verbijstering van de achterban, het jarenlang gekoesterde standpunt over de AOW-pensioenen (65 blijft 65!) overboord.
| |
| |
In plaats van een stevig, authentiek links verhaal als alternatief voor het rechtse beleid van het kabinet Rutte i te presenteren, begon de voormalig maoïstische SP te ‘sociaaldemocratiseren’. Dit maakte dat de inhoudelijke verschillen met de PvdA zienderogen afnamen. Dit had echter het voor de SP zeer destructieve effect dat de interesse van het linkse kiezerspubliek van inhoud naar leiderschap verschoof. In deze nieuwe context was de onwennige en onzeker opererende SP-leider Emile Roemer kansloos tegen de welbespraakte Diederik Samsom van de PvdA. De vijftien zetels op 12 september, slechts een evenaring van de uitslag van 2010, kwamen als een mokerslag aan bij de partij. ‘We wilden zó graag laten zien dat we klaar zijn om te regeren, dat we vergaten onszelf te blijven’, zo werd dan ook terecht opgemerkt op de partijraad van de socialisten.
Ook de twee meest progressieve partijen van Nederland, het ecologische GroenLinks en de vrijzinnige liberalen van D66, maakten een verrechtsing door. Vooral in het geval van GroenLinks, ontstaan uit een fusie van pacifisten, socialisten en zelfs geharnaste communisten, springt deze trend in het oog. De partij waarvan de voorgangers dweepten met Cuba en de DDR, pleit anno nu voor een verkorting van de werkloosheidsuitkeringen, een snellere verhoging van de pensioenleeftijd en het omzetten van de studiefinanciering naar een lening. Standpunten waar het linkse deel van de achterban zich niet mee kon verzoenen. Voor een belangrijk deel kwam dit voort uit de deelname van GroenLinks aan het ‘Lenteakkoord’, het begrotingsakkoord voor 2013 dat de partij na de val van het kabinet samen met VVD, CDA, D66 en ChristenUnie in elkaar zette. Dit, in combinatie met hevige interne conflicten over het partijleiderschap, resulteerde in het slechtste resultaat ooit voor GroenLinks.
D66, dat in 2006 op sociaaleconomisch terrein nog een exacte middenpositie innam, is inmiddels net zo rechts als de VVD in 2006. De partij die in de jaren zestig van de vorige eeuw werd opgericht als reactie op de gedateerde en regenteske wijze van beleid maken en jarenlang te vinden was in het ‘pragmatische midden’, is met een ruk uit het centrum verdwenen. In feite onderscheidt alleen het progressieve karakter van D66 de partij nog van klassiek, traditioneel rechts.
| |
Het centrum is geïmplodeerd
Kortom, het politieke centrum in Nederland loopt leeg. De PvdA vaart weliswaar een centrumkoers op economische vraagstukken, maar polariseert door steeds progressiever te worden. En de VVD en het CDA trekken juist uit het centrum weg. De VVD is inmiddels veruit de meest rechtse partij in Nederland. Het CDA, van oudsher het vleesgeworden midden tussen staat en markt, is anno 2012 net zo rechts als de VVD in 2006. Deze verrechtsing van de christendemocratie was al ingezet in de jaren tachtig, toen het CDA actieve macro-economische staatsinterventie niet langer
| |
| |
ondersteunde, maar juist tot deregulering van de arbeidsmarkt opriep. Na de eerste voorzichtige kritiek op het passieve karakter van de verzorgingsstaat, die mede onder verantwoordelijkheid van christendemocraten was opgebouwd, koos men steeds meer voor maatregelen om de vraag naar arbeid te verbeteren, niet om het aanbod te wijzigen. Aan de aanbodkant kwam de nadruk in het beleid te liggen op het korten op sociale voorzieningen en het stringenter maken van de criteria om voor deze voorzieningen in aanmerking te komen. In het economische denken van de christendemocraten verdween het traditionele onderscheid tussen socialezekerheids-politiek en arbeidsmarktpolitiek bijna volledig. Niet langer verdedigen de christendemocraten het ‘sociaal kapitalisme’, maar bepleiten zij harde ingrepen in de sociale verzorgingsarrangementen die zij zelf hebben opgebouwd.
Nederland was zelden politiek zó verdeeld en zó gepolariseerd. De kiezer vroeg niet om samenwerking tussen VVD en PvdA, maar maakte de twee partijen juist groot uit afkeer voor de ander. Dit hield eveneens in dat beide partijen veel kiezers trokken die in feite veel liever op een andere, meer radicale, partij hadden gestemd. Je kunt dus wel zeggen dat de polarisatie nog ietwat geflatteerd is. De komende jaren - zeker nu de crisis en de bezuinigingen diepe sporen zullen trekken in de samenleving - zullen maatschappelijke en politieke tegenstellingen in Nederland nog verder verscherpen. Het ooit zo stabiele en verantwoordelijke centrum is volledig geïmplodeerd en zal niet zomaar terugkeren. De ontmanteling van de veelgeroemde Nederlandse consensusdemocratie is begonnen. De explosieve mix van grillige kiezers en gedesoriënteerde politieke leiders zal leiden tot steeds meer politieke instabiliteit. Nederland is een nieuwe fase in haar politieke geschiedenis ingegaan.
|
|