| |
| |
| |
Met de stille glimlach
Hernieuwde belangstelling voor Paul-Gustave van Hecke (1887-1967)
In de loop van 1961 liep de Nederlandse schrijver en journalist Nico Rost met het plan rond om een roman te schrijven over het leven van zijn oude vriend Gust van Hecke. Van Hecke had daartegen geen bezwaar, maar wilde op geen enkele manier aan het project meewerken: ‘Van een vraaggesprek, herinneringen of andere ouwe koeien kan geen kwestie zijn. Geen woord over mij.’ Wellicht om die reden kwam de roman er nooit - helaas!
Natuurlijk verdienen wel meer levens het om als roman geboekstaafd te worden, maar met de op 27 december 1887 in Gent geboren Paul-Gustave van Hecke had Nico Rost echt wel een unieke figuur in het vizier. Dat merken ook steeds meer onderzoekers die zich verdiepen in de Belgische cultuurgeschiedenis van de twintigste eeuw: er is haast geen domein te bedenken waarop Van Hecke niet actief is geweest. Recentelijk heeft dat geleid tot twee tentoonstellingen rond zijn leven en werk, respectievelijk in het Museum Dhondt-Dhaenens (Herinnering aan een zondag. P.G. van Hecke en de kunstenaars in de jaren 1920, 22 januari - 1 april 2012) en in het FelixArt Museum (Grenoble 1927: een panorama van de Belgische kunst, 29 januari - 27 mei 2012). Voorts was er de publicatie van de bundel Kunstpromotor Paul-Gustave van Hecke (1887-1967) en de avant-garde in de reeks Cahiers van de Koninklijke Musea voor Schone Kunsten van België en van een lijvig themanummer van het literair-historisch tijdschrift Zacht Lawijd. Daarnaast werkt schrijver dezes aan een biografie van Van Hecke en bereidt modehistorica Nele Bernheim een monografie voor over Van Heckes modehuis Norine. Waarom mag Paul-Gustave van Hecke plots op zoveel belangstelling rekenen?
| |
| |
manu van der aa
werd in 1964 geboren in Turnhout. Hij promoveerde aan de Rijksuniversiteit Groningen op een biografie van Alice Nahon (2008) en doceerde literatuur aan de Universiteit Antwerpen en de Université Libre de Bruxelles. Hij is stichtend redacteur van Zacht Lawijd en publiceert in onder meer Streven, Kunsttijdschrift Vlaanderen en De Morgen. Momenteel werkt hij aan een biografie van Paul-Gustave van Hecke.
Adres: evanderaa@skynet.be
| |
Socialist, ‘dichter bij Kroutchev dan bij Kennedy’
Paul-Gustave (ook: Gust, Pégé en Tatave) van Hecke pakte er graag mee uit dat zijn vader samen met onder meer Edward Anseele tot de oprichters van de Belgische Werkliedenpartij (BWP) behoorde. Het is niet zeker of dat helemaal klopt, maar het is een feit dat Van Hecke in een arbeidersgezin geboren is; dat hij, na het voortijdig overlijden van zijn vader, op jonge leeftijd in een Gentse textielfabriek moest gaan werken en dankzij Anseele in 1904 als bediende aan de slag kon bij de Samenwerkende Weverij van Vooruit. In dezelfde periode werd hij ook lid van de Socialistische Jonge Wacht, ging schrijven voor het ledenblad De Waarheid en zat in dezelfde socialistische studiekring als de latere socialistische minister Hendrik de Man. Evenals De Man in die tijd geloofde Van Hecke dat de materiële emancipatie van de arbeider, die voor de meerderheid van de BWP prioritair was, verre van volstond. Nee, er was vooral behoefte aan intellectuele en culturele emancipatie. Gefrustreerd omdat zijn pleidooi voor ‘volksverheffing’ er in dovemansoren viel, keerde Van Hecke medio 1906 de partij en de politiek de rug toe om zich - eerst nog in Gent en Antwerpen, vanaf de Eerste Wereldoorlog in Brussel - aan de literatuur, kunst en later de mode te wijden.
Toen de crisis aan het begin van de jaren dertig ook in de kunst- en modewereld hard toesloeg, keerde Van Hecke noodgedwongen terug naar zijn roots als redacteur van de socialistische krant Vooruit, in die jaren geleid door Gust Balthazar. Aanvankelijk schreef Van Hecke er over film, een medium met een hoog volksopvoedend potentieel. Begin 1934 kreeg hij de leiding over de nieuwe culturele rubriek ‘Geestesleven’, tot hij
| |
| |
in november 1934 redactiesecretaris werd en alleen nog de dagelijkse politieke column ‘Links en Rechts’ verzorgde, waarin hij uitgesproken standpunten innam tegen het nazisme, maar ook kritisch stond tegenover de Sovjet-Unie. Toen Balthazar in 1938 minister werd, nam Van Hecke het hoofdredacteurschap van Vooruit waar. Dat was hij ook nog toen de Tweede Wereldoorlog uitbrak en hij met zowat de voltallige redactie naar Frankrijk vluchtte. Bij zijn terugkeer was de krant ‘gestolen’ door de bezetter.
Na de bevrijding bleek er voor Van Hecke geen plaats meer bij Vooruit, maar wel bij de Franstalige tegenhanger Le Peuple, al gaf hij daar in januari 1946, na amper een jaar dienst, zijn ontslag als hoofdredacteur. Hiermee kwam een einde aan alle officiële politieke activiteiten van Paul-Gustave van Hecke. Aan Nico Rost maakte hij in een brief van 17 oktober 1961 wel duidelijk dat hij het hart nog op de juiste plaats droeg, want op gebied van literatuur koesterde hij een voorliefde ‘voor al wat mijn haat en afschuw doet branden voor nazi's, fascisten, burgermoraal, papen en ander ongediert’. Politiek stond hij ‘dichter bij Trotzky dan Kroutchev, maar dichter bij Kroutchev dan bij Kennedy. Begrepen?’, zo schreef hij nog aan Rost.
| |
Auteur, acteur, redacteur
Nadat Van Hecke zich in 1906 van de politiek had afgekeerd, stortte hij zich op de literatuur. In verschillende tijdschriften die hij vanaf 1907 oprichtte, zoals Nieuw Leven (1907-1910), De Boomgaard (1910-1911) en De Tijd (1913-1914), publiceerde hij verhalen, essays, recensies, poëzie en korte toneelstukken. Van zijn eenakter De Schoone Droom, het eerste deel van een nooit gerealiseerde cyclus met de veelzeggende titel Liefdespelen, kwam er in 1911 een zelfstandige uitgave en het stuk werd ook enkele keren opgevoerd, zowel in Gent als in Antwerpen. Het is typisch voor Van Hecke dat hij altijd meer dan één ijzer in het vuur had liggen, maar ook dat hij vaak met veel enthousiasme aan een project begon om, als het eenmaal op de rails stond, zijn aandacht aan andere zaken te wijden, waardoor de meeste van zijn ondernemingen geen lang leven beschoren waren. Zo ambieerde hij in de jaren voor de Eerste Wereldoorlog niet alleen een literaire carrière als auteur en tijdschriftleider, maar tevens een acteursloopbaan. Dat zijn vriendin uit die tijd, Stella van de Wiele, een beloftevolle actrice was, zal die ambitie nog gevoed hebben. Als acteur liet Van Hecke zich alvast opmerken als Ingel in de legendarische opvoering van Alfred Hegenscheidts Starkadd door de Vlaamsche Vereeniging voor Tooneel- en Voordrachtkunst op 10 april 1909 in de Gentse Minardschouwburg. Een auditie later dat jaar bij de Nederlandse toneelgoeroe Willem Royaards confronteerde Van Hecke met de harde waarheid: dat hij als acteur wel enige ‘aanleg’ had, maar meer ook niet. Kort daarna gaf hij het acteurschap op, ‘pour des raisons de santé’. Er volgden baantjes in de journalistiek bij onder meer de Antwerpse kranten La
| |
| |
Métropole en De Nieuwe Gazet en vanaf eind 1913 als Gentse redacteur van Het Laatste Nieuws.
Paul-Gustave van Hecke, Foto Letterenhuis, Antwerpen.
Tijdens de Eerste Wereldoorlog ging Van Hecke in zee met Vlaamsgezinde figuren als Willem Gijssels, Adolf Clauwaert en Lodewijk Peerenboom. Met de twee laatsten nam hij in 1915 de Brusselse schouwburg Alhambra over om er Het Vlaamsch Tooneel te vestigen, waarvan hij dramaturg en secretaris werd. Een halfjaar nadien berichtte de Vlaamse pers vol afgrijzen dat Gust van Hecke ‘die in zijn leven zoveel Franselarij verketterd heeft, tans mede aan 't hoofd [staat] van een Frans tingeltangel-theatertje, La Bonbonnière geheten’. Dat belette echter niet dat Van Hecke, zij het onder een pseudoniem (pik), tijdens de oorlog af en toe publiceerde in het weekblad Vlaamsch Leven, dat met Duitse steun verscheen.
Ondertussen had hij zich met succes in de mode gestort, wat van hem in korte tijd een welgestelde man had gemaakt, zodat hij na de oorlog nieuwe plannen kon smeden waarvoor hij nu ook de middelen had om ze uit te voeren. Op literair gebied leidde dat tot de oprichting van het tijdschrift Het Roode Zeil (1920), waarmee Van Hecke en zijn goede vriend André de Ridder de draad weer opnamen van het kosmopolitisch
| |
| |
georiënteerde maandblad De Boomgaard en waarmee ze de Vlaamse literatuur verder ‘op onbegane wegen’ stuurden (dixit Jean Weisgerber). Van Heckes spraakmakende, onder het pseudoniem Johan Meylander gepubliceerde essay Fashion werd het belangrijkste wapenfeit van het tijdschrift dat nog hetzelfde jaar de zeilen moest strijken. In 1921 verscheen het eerste nummer van het Franstalige literaire tijdschrift Signaux de France et de Belgique, waarin Van Hecke zich als Franstalige auteur ontpopte, maar dat ook een erg kortstondig bestaan kende. Na het ter ziele gaan van deze tijdschriften onthield Van Hecke zich verder van de zuivere literatuur en zou hij alleen nog over de beeldende kunsten schrijven. Behalve het essay Fashion (1921) verschenen in uitermate fraai verzorgde, geïllustreerde edities nog de Franstalige dichtbundels Fraîcheur de Paris en Miousic (beide in 1921) en Poèmes (1924). Karel van de Woestijne noemde Van Heckes poëzie ‘fris-naïef’, Paul van Ostaijen moest niet veel hebben van dit ‘modernisme métèque’.
Paul-Gustave van Hecke en zijn vrouw Norine Deschryver in hun atelier, Foto Letterenhuis, Antwerpen.
| |
Estheet, dandy, couturier
Dat Van Hecke al van jongsaf een estheet en dandy was, blijkt niet alleen uit getuigenissen van tijdgenoten, maar ook uit zijn vroege geschriften. Paul Kenis getuigde dat Van Hecke ‘den fluwelen jongeling’ werd genoemd, ‘zoo ten minste hadden we
| |
| |
den Gust om zijn decoratief veloeren fraksken gedoopt’. En in het verhaal ‘Johan Meylander’, dat in december 1909 in De Boomgaard verscheen, drijft het hoofdpersonage een ‘blinkend-moderne hoedenhandel’ en verkoopt er ‘de beroemde marquen Scott en Cooperatia. Respectievelijk 'n prachtig-fijne engelsche dandy-hoed en 'n heerlijk italiaansch artisten-tooisel’. Vanuit die interesse en na de kennismaking met de Gentse Honorine Deschryver, die kleermaakster was van opleiding en die zijn tweede vrouw zou worden, begon hij in 1916 een couturezaak in Brussel. De omstandigheden daartoe waren overigens gunstig aangezien de Parijse mode die tot dan toe de Belgische markt overheerste, tijdens de oorlog niet meer over de grens raakte. De ontwerpen van Van Hecke vielen blijkbaar in de smaak, want Couture Norine werd een eclatant succes en bracht hem in enkele jaren tijd rijkdom.
Paul-Gustave van Hecke, Foto Letterenhuis, Antwerpen.
Evenals zijn Parijse collega's Paul Poiret en Coco Chanel zocht Van Hecke als couturier naar samenwerking met andere kunstenaars. Zo liet hij stoffen ontwerpen door Raoul Dufy, verwerkte hij motieven van Max Ernst en Man Ray in zijn collecties, liet hij uitnodigingen en advertenties maken door onder anderen Ramah, Frits Van den Berghe en René Magritte. De laatste vond in zijn beginjaren zijn grootste werkgever/mecenas in Couture Norine, wat tot een levenslange vriendschap met Van Hecke zou leiden. De presentaties van de collecties in de salons aan de Louizalaan, vaak opgeluisterd
| |
| |
door een jazzband, waren in de jaren twintig echte societygebeurtenissen. Het hoogtepunt was wellicht het Gala des choses en vogue organisé et présenté par les couturiers Norine op zaterdag 25 juli 1925 in het casino van Oostende. Bij die gelegenheid bracht de zangeres Evelyne Brélia ‘Norine Blues (Les jolies robes aux jolis noms)’ ten gehore, op tekst van Georgette en René Magritte en op muziek gezet door zijn broer Paul.
Van Hecke heeft zich tot na de Tweede Wereldoorlog altijd op de eerste plaats couturier gevoeld. Dat bleek tijdens de crisis van de jaren dertig, toen hij ervoor koos zijn indrukwekkende kunstverzameling te verkopen en weer in de journalistiek te gaan, allemaal met de bedoeling het modehuis van de ondergang te redden. Pas eind 1952 viel het doek definitief over het eerste echt Belgische modehuis.
| |
Kunsthandelaar en -promotor
Uit wat voorafging, is al duidelijk geworden dat een andere grote passie van Paul-Gustave van Hecke de beeldende kunst was. Reeds als jongeman in Gent legde hij contacten met de schildersgroep in Sint-Martens-Latem, waar hij ook een tijdje ging wonen. Hij sloot vriendschappen voor het leven met onder anderen Frits van den Berghe en de broers Leon en Gust de Smet. Met het geld dat hij tijdens de Eerste Wereldoorlog verdiend had, lokte Van Hecke de naar Nederland gevluchte Vlaamse expressionisten terug naar Vlaanderen met een voor die tijd uniek contract: in ruil voor een vast inkomen verkregen Van Hecke en De Ridder het verkooprecht op hun werken. Eerst deed hij dat via Sélection, dat naast een tijdschrift ook een atelier d'art was. Zoals zo vaak was ook dit initiatief geen lang leven beschoren, maar binnen het korte bestaan van deze galerie liet Van Hecke, steeds ter zijde gestaan door zijn Antwerpse boezemvriend André de Ridder, het publiek wel kennismaken met uiteenlopende kunstenaars als Modigliani, Foujita, Spilliaert, Charley Toorop, Jozef Cantré, Oscar en Floris Jespers, Permeke, naast de al genoemde broers De Smet en Van den Berghe. In het tijdschrift Sélection werden deze kunstenaars ook uitgebreid en met fraaie reproducties van hun werk aan de lezer voorgesteld.
Toen Van Hecke tegen het einde van de jaren twintig in de ban raakte van het surrealisme, haakte De Ridder af. Van Hecke stichtte een nieuwe galerij, L'Époque, waarvan de jonge E.L.T. Mesens de dagelijkse leiding kreeg, die onder anderen Magritte, Ernst en De Chirico tentoonstelde. Uiteraard hoorde ook hier weer een tijdschrift bij, het bijzonder verzorgd uitgegeven en door tijdgenoten om zijn inhoud erg gewaardeerde Variétés. Revue mensuelle illustrée de l'esprit contemporain (1928-1930). Toen de ondergang van het tijdschrift dreigde, ondernamen Louis Aragon, Man Ray en Benjamin Péret een mislukte reddingspoging met de publicatie van de pornografische bundel 1929. De opbrengst volstond waarschijnlijk amper om de productiekosten te dekken, laat staan Variétés te redden. Tegenwoordig betaalt de liefhebber voor
| |
| |
een los nummer van Variétés vlot 75 euro, voor een exemplaar van 1929 het honderdvoudige.
Voor Van Hecke was kunst dus niet alleen handel. Hij was een echte liefhebber, met een grote eigen collectie waaronder enkele iconische doeken (zoals Max Ernsts Die Jungfrau züchtigt den Jesusknaben vor drei Zeugen) én een man met een missie: de Vlaamse kunst onder de aandacht van de wereld brengen. Dat deed hij onder meer met zijn medewerking aan een tentoonstelling van moderne Vlaamse kunst in Grenoble in 1927 en de daaropvolgende schenking van een aantal van de tentoongestelde werken aan het betrokken museum.
Met de crisis en de vrijwillige openbare verkoop van zijn privécollectie in mei 1933 zag Van Hecke zich genoodzaakt het op kunstgebied wat kalmer aan te doen. Maar na de Tweede Wereldoorlog pakte hij de draad weer op. Gustave Nellens, eigenaar van het casino van Knokke en kunstliefhebber, engageerde Van Hecke om zowat jaarlijks een belangrijke tentoonstelling in het casino te organiseren. Picasso, Delvaux, Ernst, Dufy en anderen passeerden de revue. Toen in 1962 Magritte aan de beurt was, schreef die aan zijn vriend Harry Torczyner: ‘Organisée par P.G. Van Hecke, l'exposition sera impeccable à tous les points de vue’.
| |
Filmfanaat
Casinodirecteur Nellens had Van Hecke in 1949 eigenlijk gecontracteerd voor de organisatie van een filmfestival in Knokke. Dat hij daarvoor precies Van Hecke onder de arm nam, mag niet verbazen, gezien Van Heckes organisatietalent en uitgebreide netwerk in de kunst- en filmwereld. We weten al dat hij in Vooruit een filmrubriek had, maar daarnaast had hij in 1933 ook het scenario en de regie van een (op modernistische leest geschoeide) propagandafilm voor de krant voor zijn rekening genomen. Hetzelfde jaar was er een vergevorderd, maar nooit verwezenlijkt plan voor een verfilming van de schelmenroman over Tijl Uilenspiegel, naar een scenario van Nico Rost, regie van Van Hecke en met de Duitse zanger/acteur Ernst Busch in de hoofdrol.
Van Heckes doorbraak in de Belgische filmwereld kwam er met de organisatie van het eerste Festival mondial du film et des beaux-arts in Brussel van 1 tot 30 juni 1947. Van Hecke was directeur-generaal van het festival, dat voorgezeten werd door de toenmalige minister van Binnenlandse Zaken, Piet Vermeylen. De stempel van Van Hecke blijkt duidelijk uit het feit dat René Magritte de festivalaffiche mocht ontwerpen en Oscar Jespers de bronzen medailles en het beeldje van Saint-Michel dat René Clair, regisseur van de bekroonde film Le silence est d'or, mee naar huis mocht nemen. Twee jaar later in Knokke was het Vittorio de Sica die met Ladri di biciclette de hoofdprijs in de wacht sleepte. Kort daarop - Van Hecke was inmiddels directeur-generaal gewor- | |
| |
den van de Belgische tak van de Cinémas Pathé en had in Brussel twee bioscoopzalen onder zijn hoede - dook het plan voor de Tijl Uilenspiegel-film weer op, met De Sica als mogelijke regisseur. Met onder anderen Henri Storck en Isidore Opsomer wilde hij daartoe zelfs een productiemaatschappij oprichten die ook de filmrechten van Willem Elsschots Het dwaallicht zou kopen. Het project kwam echter niet van de grond en stierf een stille dood. Wel bleef Nellens nog een aantal jaren een beroep doen op Van Hecke voor de filmprogrammatie van het casino van Knokke.
| |
Zonder een zweem van ijdelheid
Het typeert Paul-Gustave van Hecke dat hij zich naderhand nooit op zijn grote verdiensten heeft laten voorstaan. Aan Nico Rost wilde hij geen confidenties doen, laat staan dat hij aan onbekenden interviews gaf. Pas twee jaar na zijn dood in 1967 zorgden zijn vrienden voor een hommagetentoonstelling in Brussel. Daar waren onder meer (reproducties) van de portretten te zien die Frits van den Berghe, René Magritte, Leon de Smet, Leon Spilliaert en Man Ray van hem maakten. Emiel Langui getuigde in de bijbehorende publicatie dat toen Van Hecke ‘in het Casino te Knokke al zijn vroegere, miskende vrienden, schilders en beeldhouwers, thans als gevierde meesters mocht ontvangen’, hij naast hen op het podium stond ‘zonder een zweem van ijdelheid maar met de stille glimlach van dezen die eindelijk weerwraak nemen op een lange conspiratie van afgunst, nijd, onrecht en dwaasheid’.
Het werd dus tijd dat Paul-Gustave van Hecke de aandacht en erkenning krijgt die hij sedert lang verdient.
Literatuur
|
André De Rache (ed.), Hommage à Paul-Gustave van Hecke, Brussel, 1969, 172 p. |
Virginie Devillez (ed.), De kunstpromotor Paul-Gustave van Hecke (1887-1967) en de avant-garde, Koninklijke Musea voor Schone Kunsten van België/Uitgeverij Snoeck, Brussel/Gent-Kortrijk, 2012, 176 p. Paul-Gustave van Hecke (1887-1967), themanummer van Zacht Lawijd, literair-historisch tijdschrift, jg. 11 (2012), nr. 2. |
|
|