Een dichter mag met een schilderij doen wat hij wil. Hij is geen kunsthistoricus die het volgens de regels van de kunst moet beschrijven. Voor Jan Emmens kon Rembrandts ‘Saul’ dienstdoen om er zijn niet te stelpen verdriet in te projecteren. P.C. Boutens mocht zich tot ‘Het meisje met de dode vogel’ richten met de levensles van een wijze grijsaard. En C.O. Jellema zagen we in ‘En écoutant Schumann’ een in muziek verzonken Brusselse dame omtoveren tot een Groningse herenboerin die zich niet op het pianospel kan concentreren.
Ida Gerhardt (1905-1997) is de veel bekroonde dichteres bij uitstek van het Hollandse rivierenlandschap. Zij schreef ook Nederlands bekendste schilderijgedicht, ‘De akelei’, naar Albrecht Dürers gelijknamige aquarel in het Albertina, direct al in Kosmos, haar debuut uit 1940. Het is in ons land net zo bekend als wereldwijd Keats' ‘Ode on a Grecian Urn’ (‘Heard melodies are sweet, but those unheard / Are sweeter.....’) en Rilkes ‘Archaischer Torso Apollo's’, de tors die ons aan het slot zo dringend oproept ons leven te veranderen. Ook Gerhardt behandelt haar schilderij van Jan Asselijn geheel naar eigen goeddunken. En hoe! Maar eerst iets over de schilder en zijn indrukwekkende Zwaan.
Jan Asselijn was een landschapsschilder uit de eerste helft van de Gouden Eeuw. Hij was met Nicolaes Berchem en Karel Dujardin een van de belangrijkste Italianisanten, Nederlandse schilders die in de eerste helft van de zeventiende eeuw naar Italië trokken en Italiaans uitziende, in een gouden licht badende, landschappen schilderden, vaak met schilderachtige types als herders, rondtrekkende kooplui en zwervers gestoffeerd. De bedreigde zwaan is een unicum in zijn oeuvre, dat verder alleen uit landschappen bestaat. Hij schilderde het omstreeks 1650 op ongeveer veertigjarige leeftijd, kort voor zijn vroege dood in 1652: een schilderijbrede levensgrote zwaan die zichzelf en haar nest bedreigd ziet door, links voor, een zwarte hond. Eerder een hondje, eigenlijk; zijn kop lijkt in geen verhouding te staan tot de omvang van de imponerende aangevallen vogel. De zwaan is kennelijk zojuist opgestoven; er vliegen lichte veertjes in het rond. Na Asselijns dood in 1652 werd het realistische natuurtafereel - een zwaan verdedigt con brio haar nest tegen een hond met kwade bedoelingen - veranderd in een allegorie op de politiek van raadpensionaris Johan de Witt. En wel op een heel simpele manier, namelijk door de hoofdrolspelers van bijschriften te voorzien. Boven de kop van de zwemmende hond staat ‘de vijand van de staat’, naast de rechterpoot van de (witt-e) zwaan ‘de raadpensionaris’ en op het linkerei lezen we ‘holland’. Het is duidelijk: Johann de Witt - overigens jaren later, in 1672, door het Oranjegezinde gepeupel gruwelijk vermoord - beschermt zijn land (het nest) tegen een aanval van Engeland (de hond). De allegorie verwijst meer speciaal naar De Witts rol in de Tweede Engelse Zeeoorlog (1665-1667), nog bekend van de Tocht naar Chatham, die in een Hollandse triomf eindigde.