Ons Erfdeel. Jaargang 54
(2011)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 81]
| |
Het oog van de dichter
| |
[pagina 82]
| |
De deftige Haagse dichter en classicus van eenvoudige Zeeuwse afkomst P.C. Boutens (1870-1943) dankt zijn bekendheid bij het grote, oudere publiek vooral aan de meer dan vijftig herdrukken van zijn bewerking van de Middelnederlandse legende Beatrys. Hij leeft ook nog een beetje voort bij literair bevlogen oud-gymnasiasten, die zich zijn ‘Goede Dood’ (‘wiens zuiver pijpen / door 't verstilde leven boort’) en ‘Lethe’ (‘Hoe over 't brandend blind bazalt / Vind ik den weg naar Lethe?’) herinneren. Zo gaat dat. Deze prins der dichters uit het interbellum was geen vriend van zijn zuiderburen. Bekend is zijn uitspraak dat de in het najaar van 1914 voor het oorlogsgeweld gevluchte Antwerpenaren ‘Belgisch schorremorrie’ waren. Hier, bij de noorderburen, hadden ze het beter dan ooit in eigen land, vond hij. Hij zei er nog net niet bij dat ze om die reden waren gevlucht.Ga naar eind1 Maar er waren ook goede Vlamingen. Tot hen behoorde in elk geval het Meisje met de dode vogel, een portret uit de Zuid-Nederlandse school van omstreeks 1520, te zien in Brussel, waarvan hij idolaat was. Dit ‘ongewoon ontroerend portretje, dat zijn gelijke niet heeft in de Europese context’ dateert dus uit de tijd van Quinten Metsijs, Joachim Patinier en Jan Gossaert; er is wel verondersteld dat Margaretha van Oostenrijk, de latere landvoogdes, erop is afgebeeld. De schilder is onbekend. Als kandidaten worden Juan de Flandes en de uit Estland afkomstige Michiel Sittow genoemd.Ga naar eind2 Het meisje van Het meisje met de dode vogel zal een jaar of zeven zijn. Haar gezichtje heeft een bijna maskerachtige starheid. Je zou kunnen zeggen dat ze teleurgesteld, zelfs ontdaan, kijkt. Maar dan laat je het dode vogeltje in haar handjes - misschien een symbool van de kwetsbare ziel of van de breekbaarheid van ons leven - waarschijnlijk toch te veel meespelen. In elk geval roept het paneeltje van slechts 36, 5 bij 29, 5 cm de vraag op naar de aard van de relatie tussen het meisje en het vogeltje. Is het zojuist uit het nest gevallen en door haar gevonden, is het een gevleugeld vriendje, is er sprake van dood door schuld, wordt het meisje voor het eerst met de dood geconfronteerd? Het portret had voor de oude Boutens eeuwigheidswaarde. Enkele jaren voor zijn dood schreef hij er een gedicht over dat hem bijzonder dierbaar was. Hij las het op zijn ziekbed graag aan zijn jongere collega's en bewonderaars voor.Ga naar eind3 Een halve eeuw later werd het ook een enfant chéri van een andere Zeeuwse dichter, Hans Warren. Hij, gerenommeerd vogelkenner, identificeerde het vogeltje als een jong musje, kreeg tranen in de ogen als hij voor het schilderijtje stond maar kon ‘de hersenspinsels van Boutens maar met moeite volgen’.Ga naar eind4 Dat maakt nieuwsgierig. Boutens' gedicht op het lievelingsschilderij uit zijn denkbeeldige museum, waarin ook onder meer werk van Rembrandt, Vermeer - met inbegrip van de Vermeervervalser Han Van Meegeren, wiens Emmaüsgangers hij bezong - en Jan Toorop te bewonderen was, is voor zijn doen verrassend eenvoudig. De dichter doet zijn best in zijn levensles aan het meisje een losse toon aan te slaan en op haar niveau te blijven, vooral | |
[pagina 83]
| |
in de eerste twee strofes. Hij valt met de deur in huis: het gesprek met haar, in feite een monoloog, begint met de verwijzing naar de eerste pijnlijke gebeurtenis in haar meisjesleven. Die wordt niet genoemd. In de tweede strofe wordt naar de pijn - ‘de vreemde kou’ - die de dood van het vogeltje teweegbrengt, verwezen. Daar, in die bevende vingertjes met dat vogeltje, is ook de enige verwijzing naar het schilderij te vinden. Het zijn de enige twee beeldende regels in het gedicht. Daarna raakt het meisje nagenoeg uit beeld. Vervolgens beklemtoont de dichter dat ons, volwassenen, toen we jong waren ook zoiets is overkomen: ‘Wij’ is twee keer gecursiveerd. Dat komt, omdat we in onze jeugd onverstandig zijn. We kunnen ons in onze jonge jaren nog niet tegen leed wapenen en evenmin ellendige situaties het hoofd bieden. Dat leer je als je ouder wordt uit eigen ervaring en niet uit levenslessen van anderen. Met zo'n levensles is de dichter overigens zelf bezig, al haalt hij het belang daarvan in de laatste regels hardhandig onderuit. Het bedroefde meisje moet zich vooral niets aantrekken van zijn dodelijke oudemannengemoraliseer. Hij gumt zijn eigen preek uit. Dat redt het gedicht.
anton korteweg |
|