Ons Erfdeel. Jaargang 54
(2011)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 58]
| |
Brussel is van de wereld
| |
[pagina 59]
| |
hugo de greef niet in institutionele compromissen. Een verleden ontken je niet en het samenleven van mensen laat zich niet dicteren door regels, decreten en wetten. Elk scenario laat de stad verweesd achter. Grote steden zijn natuurlijk altijd een mengelmoes van culturen en dus ook van talen. New York is Brussel niet, maar in die wereldstad bij uitstek is nu bijna een meerderheid Spaanstalig. Brussel is ook niet het historische middelpunt van grote volksbewegingen als gevolg van onophoudelijk geweld en regimewisselingen. Skopje, de hoofdstad van Macedonië, is dat bijvoorbeeld wel. Daar doen vele bevolkingsgroepen, die verschillende talen spreken, erg hun best om in tien bestuurlijk nogal zelfstandige gemeenten samen te leven en soms lukt hun dat ook. In een land als Zuid-Afrika zijn er zelfs elf officiële talen. Vergelijken is altijd problematisch, maar het is wel zo dat historische ontmoetingen van culturen en de daarbij horende fricties eigen zijn aan grote steden en in alle tijden voorkomen. Brussel bevindt zich dus wel in een typische situatie, maar niet in een uitzonderlijke. | |
Vlaanderen in BrusselIn België wonen en werken vandaag de dag een verbazend groot aantal internationaal toonaangevende kunstenaars. Dat valt op in het buitenland, en men zoekt dan ook naar verklaringen. Hoe leg je uit dat in een klein land zo'n groot aantal artistieke toptalenten samenwoont? Het fenomeen wordt vastgesteld, geanalyseerd en er wordt, gelukkig maar, gretig van genoten. In het perspectief van de Europese kunstgeschiedenis verrast | |
[pagina 60]
| |
De Zinneke Parade, een tweejaarlijkse artistieke optocht door Brussel.
| |
[pagina 61]
| |
deze situatie niet. In onze contreien is er altijd een rijk aanbod geweest in de kunsten. De Vlaamse Primitieven, de Polyfonisten, de Breughels en Rubens... Al is dat natuurlijk onvoldoende als verklaring. Daarbij komt nog dat het gros van deze hedendaagse artiesten uit Vlaanderen komt. Deze constatering maakt de analyse in een Belgische context delicater. Eerst moet er natuurlijk talent zijn, maar wat we vandaag meemaken, wordt zeker geholpen door de verzelfstandiging van Vlaanderen, door de inmiddels tot een degelijk niveau gestegen subsidiëring en door de complexloze Vlamingen zelf die zich beter durven te bekennen tot een gemeenschap. Vaak veronderstelt men dat Brussel de drijvende kracht zou zijn van dit fenomeen. Er leven en werken in Brussel inderdaad nogal wat kunstenaars die er internationaal staan. Maar het gaat om enkelingen. Neem de dans: Brussel is een referentiestad geworden in de wereld voor de hedendaagse dans. Anne Teresa De Keersmaeker - met haar gezelschap Rosas én haar school P.A.R.T.S - heeft daar bijna in haar eentje voor gezorgd. Met in haar zog een reeks andere topchoreografen die er expliciet voor kozen om in Brussel te werken. Geheel zelfstandig creëren en tonen ze hun werk in door Vlaanderen gesubsidieerde theaters, een uitzondering daar gelaten. Het gaat om Vlaamse gezelschappen, om Vlaamse instellingen. Rik Van Cauwelaert drukte het nogal onverbloemd uit in Knack van 4 augustus 2010: ‘... Wel zeker is dat het niveau van het Brussels cultuurleven, zonder de injecties vanuit Vlaanderen, terugvalt tot het niveau van een Franse provinciestad als Maubeuge.’ Over Maubeuge overigens niets dan goeds: ik ken de stad toevallig een beetje en weet dat ze op cultureel vlak uitzonderlijk dynamisch is. Maar de bewering klopt verder natuurlijk. Zoals het ook klopt dat Vlaanderen er zijn voordeel mee doet. De Vlaamse cultuurproductie en -presentatie in Brussel kunnen nog altijd rekenen op extra aandacht, lees: extra budget. En natuurlijk is het makkelijker extra budget bij elkaar te krijgen als het om gedegen tot uitgelezen artistieke kwaliteit gaat. Dankzij de kwaliteit van die individuele kunstenaars en dankzij de goed bestuurde huizen die een divers publiek geregeld kwaliteit weten te presenteren, kan Vlaanderen cultureel dominant aanwezig zijn in Brussel. Zonder ‘Vlaamse subsidies’ zou het aanbod inderdaad schraal en lokaal zijn, zoals Rik Van Cauwelaert zegt. | |
Twee gemeenschappen, één stadKunnen andere overheden de ondersteuning door Vlaanderen van de Brusselse artistieke topkwaliteit overnemen? Het Brussels Gewest? De federale overheid die haar eigen culturele instellingen heeft (onder andere de Muntschouwburg, het Paleis voor Schone Kunsten)? Een simpele aflossing onder subsidiërende overheden oogt niet zo complex, maar is dat wel. Een subsidiëring past binnen een cultuurbeleid en is gebonden aan budgettaire mogelijkheden. Als de logica verandert, beïnvloedt dat rechtstreeks de | |
[pagina 62]
| |
creatie zelf. Als je de relatie Vlaamse overheid-Vlaamse culturele instellingen in Brussel wijzigt, zal het culturele leven zelf onder druk komen te staan. Het is trouwens niet anders voor het Franstalige culturele leven bij een gewijzigde relatie met de Franse Gemeenschap. We weten intussen wel zeker dat de twee gemeenschappen op een geheel eigen wijze én met grote inbreng in Brussel cultureel actief zijn. Maar uiteindelijk zal Brussel het zélf moeten doen, in evenwicht met de agenda's van die gemeenschappen. Daarom blijf ik mij bij de discussies over de staatshervorming met betrekking tot Brussel verbazen over het feit dat iets wat voor de Vlaamse partner een toegeving is, voor de Franstalige een verworvenheid blijkt. In de recente onderhandelingen bij de regeringsvorming was ‘meer geld voor Brussel’ een vraag van de Franstaligen. De Vlamingen zagen dat als een toegeving. Journalist en Wallonië-kenner Guido Fonteyn begreep het ook niet. In De Standaard van 20 augustus 2010 wijst hij er de onderhandelaars op wat Brussel is: ‘Het is ook de Vlaamse hoofdstad. En als die hoofdstad meer geld nodig heeft, mag dit niet exclusief als winst in het pakket van de Franstaligen worden gezien.’ | |
Gemeenschappen of Brussels gewest?Hoe zinvol of zinloos is het om Brussel vooral te zien als een samenwerking tussen twee gemeenschappen? Het ‘samenleven’ in Brussel in zijn moeilijke huidige vorm is eigenlijk nogal recent. Het was er ooit niet. Het cultureel willen samenwerken tussen de gemeenschappen is nog recenter. We moeten het dan hebben over eind jaren zeventig en meer nog over de legendarische jaren tachtig van de vorige eeuw. Het was toen nogal ‘Vlaams eenzaam’ werken in de stad. Er werd wel vlot samengewerkt met vele Franstalige instellingen, maar het heette toen niet samenwerken: het was gewoon werken. Twee dingen zijn in de laatste jaren gewijzigd. Eén: in de voorbije decennia beleefde het Vlaamse culturele leven een overdonderende groei. De staatshervormingen, de gevoelig verbeterde subsidiëring en vooral het zelfverzekerde, stekelige talent lagen aan de basis van die groei. Culturele initiatieven wilden hun levenskansen bevestigd zien in de gehele grootstad. Het middel daartoe zou samenwerking tussen de gemeenschappen zijn. Die samenwerking werd gezien als iets hartverwarmends in een verscheurd land. Maar het absoluut willen samenwerken kreeg dogmatische proporties. Het leek haast een marsorder. Er niet voor kiezen of wat afstand houden, werd als onfatsoenlijk beschouwd. Het was een ontkenning van de realiteit in de stad zelf, waar de meeste bewoners hardnekkig bleven weigeren de andere gemeenschap te zien. Dat bijna alleen Vlaamse organisaties de behoefte aan samenwerking luid formuleren, mag niet verbazen. Als minderheid is het een charmante manier om toch een | |
[pagina 63]
| |
gewichtige speler in de grootstad te zijn. Er is dan ook geen enkel Franstalig cultureel initiatief dat samenwerking volmondig evident vindt en vervolgens overgaat tot de orde van de dag. Eric Corijn laat er in De Standaard van 7 september 2010 geen twijfel over bestaan: ‘Juist die Vlamingen die meertaligheid en kosmopolitisme aanhangen - en dat is de meerderheid - dragen het meest bij tot die stedelijkheid.’ Het is dan wel ‘de meerderheid’ van ‘nog geen 100.000 Vlamingen'’ (cijfer uit hetzelfde artikel), zo'n tien procent van alle Brusselse inwoners. Het ‘opgesplitste’ culturele leven in Brussel heeft dan ook twee ‘officiële’ standpunten: de Vlaamse Gemeenschap ziet Brussel als een stad, gezamenlijk beheerd door de twee gemeenschappen, terwijl de Franstaligen Brussel zien als een volledig zelfstandig gewest inclusief culturele bevoegdheden. Rudy Demotte, de minister-president van het Waalse Gewest én van de Franse Gemeenschap, is in De Standaard van 28 augustus 2010 duidelijk. Op de vraag welke rol er weggelegd was voor de gemeenschappen in Brussel, antwoordt hij zonder omwegen: ‘Ik zou persoonlijk denken dat een gewest genoeg is.’ En het tweede dat de laatste jaren is veranderd: de scheppende kunstenaars storen zich niet aan de vraag of er al dan niet ‘om de goede zaak’ moet worden samengewerkt. Ze werken gewoon. En dat blijft de kern van artistiek, cultureel bezig te zijn in een stad. Nu zoals vroeger. Wie daartegen ingaat door artiesten en instellingen die de samenwerkingsmantra niet volgen een schuldgevoel aan te praten, is niet goed bezig. | |
Meer dan veertig bestuurders bevoegd voor cultuurVerrast het dan dat de structurele, door de Vlaamse en de Franstalige overheid zelf georganiseerde samenwerking niet lukt? Elke poging om verschillende overheden met gelijkwaardige inbreng te doen samenwerken, beïnvloedt het functioneren zelf. Hoe eervol het ook oogt om samen culturele avonden te organiseren, de praktijk wijst uit dat er eerder dingen niet lukken dan dat ze wel mogelijk worden. Of men dat nu graag hoort of niet: de cultuurverschillen in besturen blijven zeer groot. En daarbij hebben de Vlaamse en de Franse Gemeenschap tegenstrijdige concepten over hoe de hoofdstad bestuurd moet worden. Daar moeten brokken van komen. De meerwaarde die ogenschijnlijk voor het grijpen ligt, komt niet tot stand. Professor Philippe Van Parijs had het er in 2004 al over: ‘Gedomineerd worden door een klein staatje (sc. België) is al erg, maar gedomineerd worden door twee kleine, voortdurende in onderlinge rivaliteit verwikkelde staatjes (sc. Vlaanderen en Wallonië), daar komt niets goeds van, zeker geen efficiënt bestuur.’ Toch zijn er velen die in Brussel op cultureel vlak iets te zeggen te hebben. ‘Uit recent onderzoek blijkt zelfs dat er in Brussel 41 ministers, staatssecretarissen of schepenen bevoegd zijn voor cultuur’, aldus professor Hendrik Vuye in De Standaard van 17 augustus 2010. Heel veel mensen dus om de andere | |
[pagina 64]
| |
iets niet te gunnen. Logisch dat de context waarin samengewerkt moet worden dan al snel een rem wordt op al te driftig cultureel entrepreneurschap. Artistiek ambitieus verwordt dan heel snel tot artistiek té ambiteus. Toch is het eenvoudig. Een cultuurhuis kan alleen voortreffelijk opereren als het deel uitmaakt van een helder overheidsbeleid. Vlaamse en Franstalige instellingen in Brussel vallen elk onder een gemeenschap en voegen zich in hun werking naar het cultuurbeleid van die respectievelijke overheden. Ook de federale culturele instellingen hebben één baas: de federale overheid. Toch belet dat andere overheden in de praktijk niet om bijvoorbeeld op projectbasis specifieke ondersteuning te geven aan instellingen die door andere overheden worden beheerd. Vlaamse cultuurhuizen in Brussel zijn daar misschien nog het duidelijkst in. Het Kaaitheater, de Beursschouwburg, de Koninklijke Vlaamse Schouwburg (KVS), de Ancienne Belgique (AB) zijn door Vlaanderen beheerde instellingen die gesubsidieerd worden binnen het Kunstendecreet. In dat decreet krijgen ze een duidelijk profiel in de actuele stad, die multicultureel en kosmopolitisch is. Op hun scènes figureren artiesten uit alle hoeken van de wereld; het publiek komt uit de smeltkroes van Brusselse bewoners. Natuurlijk zijn die instellingen voor een buitenstaander of doorsneebewoner van de stad amper nog te herkennen als Vlaams. Wél als Brussels. Dat zal die buitenstaander overigens een zorg zijn, als die instellingen maar staan voor een degelijk aanbod. Maar het blijft zo dat een Franstalig cultuurhuis die stedelijke realiteit totaal anders definieert dan een Vlaams. Zo zien de meeste Franstalige theaters die realiteit eerst als Franstalig en pas dan als multicultureel. Een Vlaamse instelling ziet die louter als multicultureel en al lang niet meer als Vlaams. | |
Galopperende internationaliseringEigenlijk is de metropool Brussel opvatten als ‘intercultureel’ en ‘smeltkroes’ inmiddels al onvoldoende. Laat staan dat die metropool zich in haar denken en doen beperkt tot twee gemeenschappen en één gewest. De realiteit is intussen internationaal. Engels is de tweede taal in de Belgische hoofdstad. Brussel én de rand worden internationaal. Die werkelijkheid verschilt hemelsbreed van het conflictgebiedje zoals dat door de Vlaamse en de Franse gemeenschap wordt uitgeroepen en opgesloten binnen zijn gebetonneerde stadsgrenzen. Door de steeds maar uitbreidende Europese Unie en het groeiende belang dat Brussel daardoor krijgt, wordt de stad meer en meer een internationale stad. Op alle mogelijke internationale organisaties en lobbygroepen werkt de stad als een magneet. Met alle landen en regio's die zich in de stad zo zichtbaar mogelijk - niet het minst cultureel - willen profileren, krijgen we sneller dan we ooit zullen vermoeden een totaal andere Brusselse bevolking. Voeg daar nog een grote allochtone gemeenschap aan toe die haar sociale achterstand met rasse schreden | |
[pagina 65]
| |
aan het inhalen is, en die zich ook meer en meer in de rand vestigt. En tegelijk blijven hele groepen sociaal achter en groeien de armoedecijfers schrijnend. Dit alles geeft de stad een totaal andere dynamiek, een totaal andere snelheid dan de rest van het land. Anders dan de Brussels Metropolitan Region, die uitsluitend economisch interessant is. Hoe mensen zich bewegen, hoe ze actief zijn en waar ze zich vestigen, laat zich niet dicteren door wat voor politiek akkoord dan ook. En dan doen die nieuwe bewoners uit de vele Europese landen zeker niet. Vlaanderen heeft in alle scenario's belang bij deze internationale stad, al was het maar omdat ze niet stopt aan de stadsgrenzen, maar uitwaaiert naar de Brusselse Rand. Stefan Hertmans schreef het in een opiniestuk in De Morgen op 3 april 2010: ‘Inmiddels groeit het Brussel dat mij dierbaar is uit tot een complexe hedendaagse stad in een geglobaliseerde wereld, heeft het tien gezichten en honderd realiteiten, is de Rand in razendsnel tempo aan het internationaliseren.’ | |
Een overheid die de stad begrijptBrussel moet er zelf voor gaan. En de twee gemeenschappen moeten zich daar ten volle en genereus in verankeren. Met hun eigen agenda, als die zich maar inbedt in de stad. ‘(...) Vlaanderen heeft in alle scenario's belang bij deze internationale stad’, zoals de al eerder geciteerde Eric Corijn zei in De Standaard van 9 september 2010. En ik voeg daar met klem de Rand aan toe. Met kunst en cultuur krijgt de internationalisering van Brussel en de Rand ook een gezicht. Als Brussel er dus zelf voor moet gaan, dan lijk je vanzelf uit te komen bij het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Alhoewel: wat dan met Europa? In 1997 schreef ik in Ons Erfdeel al: ‘(...) zou het niet zinvol zijn om met Europa een gesprek aan te gaan (...) met op de agenda de verantwoordelijkheid (...) die Europa kan nemen over haar hoofdstad (...). (...) het Europese project ambieert een samenlevingsmodel tussen gemeenschappen.’Ga naar voetnoot1 Ik kom nu nog altijd tot deze slotsom. Laat Europa meebesturen in dat gewest, waarin de vele gemeenschappen zich nestelen om op evenwichtige, complementaire en tegelijk overtuigend geprofileerde wijze aan de stad de culture grandeur te geven die er voor het rapen ligt. Dat betekent dus ook grote projecten en instellingen mogelijk maken die kunst produceren op maat van de specifieke grote stad die Brussel is. De enkele grote kunstenaars die in deze stad werken, staan klaar. Hoe verborgen hun werkplek soms ook is, hun werk vat de stad en boetseert haar mee. Vooral zij maken duidelijk dat Brussel van de wereld is. Nu nog een overheid die dat begrijpt en ondersteunt. |
|