| |
| |
| |
Ik was acht en barones
De keuze van Jozef Deleu
Charles Ducal
Zoveel as
Je hebt geen idee van wat er nu komt,
de wereld is uit het raam weggeschoten.
In het gras ligt een pop, enkel kop,
en draait haar gezichtje naar boven.
Je woont nu alleen, verder zijn er de doden.
Hun stemmen in huis zijn veranderd in mist.
Daarin wiegen hun hoofden, de kleine, de grote,
alsof ze je nodig, maar als je kijkt zie je niets.
Als het eindelijk vrede is mag je pas huilen,
als onder gejuich heel de wereld is ondergesneeuwd.
Het is as, zoveel as, maar misschien zijn het pluimen,
misschien als je lacht dat het nauwelijks weegt.
Uit: Toegedekt met een liedje, Atlas, Amsterdam/Antwerpen, 2009.
| |
| |
| |
Arjen Duinker
Begin van de dag
‘Wat denk je, hoeveel soorten ruimte telt onze wereld?’
‘Acht,’ antwoordde de man die blij was met die vraag.
En de vrouw vroeg dromerig:
‘Hoeveel wensen heb je eigenlijk?’
‘Eentje,’ antwoordde de man.
En de vrouw vroeg dromerig:
‘Hoeveel onbewoonde eilanden zou je dan willen bezoeken?’
‘Nul,’ antwoordde de man die haar schouders begon te strelen.
En de vrouw vroeg dromerig:
‘Hoeveel mensen praten net als jij?’
‘Zes,’ antwoordde de man.
En de vrouw vroeg dromerig:
‘Met hoeveel monden zal ik je kussen?’
‘Acht, dat zou het mooiste zijn,’ antwoordde de man.
Uit: Buurtkinderen, Querido, Amsterdam/Antwerpen, 2009.
| |
| |
| |
Johanna Geels
Woelgeest
mijn vader stond in de tuin
te schreeuwen naar de wolken
ik tikte op het raam en riep
dat god verdomme niet thuis was
later die dag ging mijn opa dood
daar begroeven ze hem mee
zijn handen mocht ik houden
trokken me plagerig op schoot
woelden onbeholpen door mijn haar
wanneer ik hem 's nachts zie zitten
en klets om niet te hoeven praten
hoor ik hem zachtjes zingen
kun je dansen Johanna laat zien wat je kan...
Uit: Tuig, Atlas, Amsterdam/Antwerpen, 2008.
| |
| |
| |
Annemieke Gerrist
Tijdens de lezing over massaslachting drukt de spreker
telkens op een knop om een ander beeld te krijgen
Ik maak aantekeningen en vraag me af waar de zon opkomt
en waar in dit gebouw de schaduw heengaat
Mislukt de projectie als de zon van een andere kant komt?
Eenzaamheid is een jonge vrouw wier naam je niet mag noemen
Er wonen mensen om mij heen en ik praat met ze
Hoe een man zijn mes in een andere man steekt
en daarbij kijkt alsof hij het vlees op zijn bord aansnijdt
Buiten op het plein komt een meisje aanfietsen
Ze herkent me, steekt een hand op, een duim en lacht
Ik denk dat de haren van de spreker niet echt zijn
maar dat kan ik niet bewijzen
Vroeger waren vogels ook wel eens dood, alleen ik zag ze nooit
Uit: Waar is een huis. De Bezige Bij, Amsterdam, 2008.
| |
| |
| |
Hester Knibbe
Een vader
Beland op zoiets als een eiland alleen
zoekt ze zich iemand. Neemt dan
bijvoorbeeld de man die van zee komt,
ontvangt en bedient hem en als hij dan
gaat, richt ze een hier voor hem in voor
als hij terugkeert, als ze weer wil. Wachten
maakt deel van haar lijf uit voortaan en
denken hoe was hij, wier aan zijn voeten
in zijn handen een net - Hij is het! Zo
worden goden gevonden door vrouwen, zij
bouwen een altaar, brengen hun zonen,
dochters erheen en zeggen: je vader.
Uit: Bedrieglijke dagen, De Arbeiderspers, Amsterdam/Antwerpen, 2008.
| |
| |
| |
Gwy Mandelinck
Dat klemmen
Dat klemmen als twee glazen
in elkaar, verschuiven van
geluiden, zich wringen op
gevaren af te breken, dat bezeren
- als het moet - zo moeilijk
thuis te brengen en bij het
wrikken heen en weer de vaatjes
Uit: Schemerzones, De Arbeiderspers, Amsterdam/Antwerpen, 2009.
| |
| |
| |
Sylvie Marie
Dieper
voor het eerst in zee krullen onze tenen
onzeker op als slakken, dan gedurfder benen
jij geeft je al snel prijs - je kan niet zwemmen,
later, als je kinderen, wil
je het wel leren - keert terug.
ik blijf dobberen, schrijd
als ‘vrouw op maan’. over de golven
valt het sop in leegte, alles stil, strak.
een plons klettert als glas.
bij de ommekeer zie ik twijfel in je plooien,
schudt een vrees de druppels van je af,
ik denk je denken: ‘hoe red ik haar
als zij zo ver van me wegdrijft?’
Uit: Zonder, Vrijdag, Antwerpen / Podium, Amsterdam, 2009.
| |
| |
| |
Leo Vroman
Repetitie
De slaap waarmee ik dagelijks repeteer
voor de eindslaap in het kort
overvalt mij vaak als donker weer
waarvan ik ook nooit wijzer word.
Slapper en slapper dreigt mijn overgave
telkens naar een ander dromenland
waar dan weer witte paarden draven,
dan weer een wereldrijk verbrandt,
en wil het uit mijn slaap niet meer ontwaken
welke leugen zal mijn brekend brein
dan aan haar einde eindelijk aanvaarden
en daar een eeuwigheid van maken?
Zal het een oever of een oerwoud zijn
of het wegvlammen van de aarde?
Uit: Soms is alles eeuwig, Querido, Amsterdam, 2009.
|
|