| |
| |
| |
Misschien ben ik wel te laate
De zwanenzang van het dialect in Nederland
De encyclopedie van mijn opa stond onder handbereik naast de eettafel en was niet alleen een monument van kennis en eruditie maar ook van het Nederlands, van de standaardtaal. Als je goed luisterde kon je aan onze familie wel horen dat we uit Rotterdam kwamen, maar dialect spraken we niet, want we probeerden ons te ontwikkelen. Ik denk niet dat er ooit bij iemand de gedachte is opgekomen dat encyclopedieën ook in een andere vorm van Nederlands geschreven konden worden. Zoals je je ook niet kon voorstellen dat er kerkdiensten in het dialect zouden worden gehouden, een Drentstalige zanger een prijs zou winnen voor het beste Nederlandstalige lied of er tv-series zouden zijn in het Twents en het Haags.
Dan moet je nu eens zien. ‘Jaet, j'eit 't goed gezieë. Ier oort 'n afdeêlienge van Wikipedia in 't Zeêuws opgezet’ staat er op het internet, zoals er ook edities van de internetencyclopedie bestaan in het Limburgs, het Fries, het Nedersaksisch en het West-Vlaams. Die kerkdiensten, liedprijzen en tv-series zijn er inmiddels ook. En er is meer: een volledige vertaling van de bijbel in het Gronings, rechtstreeks uit het Hebreeuws en het Grieks; populaire programma's in en over de streektaal van allerlei regionale omroepen; bedrijven die hun landelijke advertenties laten inspreken door dialectsprekers.
Als je het zo op een rijtje zet, gaat het bijzonder goed met het dialect in Nederland. Als het gebruik als schrijftaal het criterium is, gaat het zelfs beter dan ooit. Er is waarschijnlijk nog nooit zoveel in regionaal gekleurde taal geschreven als in deze tijd - zelfs niet in de middeleeuwen, toen er nog geen standaardtaal bestond en iedereen dus wel in zijn eigen taal moest schrijven. Maar er waren toen veel minder mensen die konden schrijven dan nu.
| |
| |
marc van oostendorp
werd geboren in 1967 te Rotterdam. Studeerde taalkunde in Leiden en Tilburg. Promoveerde in 1995 aan de Universiteit van Tilburg. Is als onderzoeker variatielinguïstiek verbonden aan het Meertens Instituut in Amsterdam en als bijzonder hoogleraar Fonologische Microvariatie aan de Universiteit Leiden. Publiceerde in tal van periodieken over taal en taalkunde.
Adres; Meertens Instituut, Postbus 94264, NL-1090 GG Amsterdam; www.vanoostendorp.nl.
Ook volgens andere maten bloeien de regionale talen als nooit tevoren. Ze worden door de wetenschap en de overheid volop erkend. In het afgelopen decennium verschenen enkele tientallen proefschriften over Nederlandse dialecten en worden verschijnselen uit die dialecten zelfs in internationale taalkundige literatuur grondig besproken. De Nederlandse overheid tekende in de vroege jaren negentig het zogenoemde Europese Handvest voor Regionale Talen of Talen van Minderheden van de Raad voor Europa en heeft sindsdien besloten dat onder dat handvest niet alleen het Fries, maar ook het Limburgs en het Nedersaksisch konden vallen - het laatste is een verzamelnaam voor de dialecten van Groningen, Drenthe, Overijssel en delen van Gelderland en niet-Friestalig Friesland. Daarnaast werden overigens ook het Jiddisch en de zigeneurtalen Roma en Sinti als niet-regionale minderheidstalen erkend.
| |
Naar de standaardtaal
Ik heb lange tijd gedacht dat dit alles laat zien hoe taai en veerkrachtig het dialect is, maar je hoort wel eens andere berichten. Zo kwam de Nijmeegse socioloog Geert Driessen enkele jaren geleden in het nieuws omdat hij onderzoek publiceerde waaruit bleek dat Nederlanders steeds minder dialect spreken. In 1995 meldde nog 27% van de Nederlandse ouders dat ze onderling dialect spraken; in 2003 was dit nog maar 18%. Het aantal mensen dat het dialect ook nog met de kinderen gebruikte, was natuurlijk nog kleiner. Omdat we moeten aannemen dat op zijn minst een deel van de ouders uit 1995 ook nog ouders waren in 2003 - het ouderschap is doorgaans een langdurig contract - is dat een dramatische verschuiving.
| |
| |
Nu kunnen deze cijfers op een aantal manieren worden gerelativeerd. Recent onderzoek van Ton Goeman en Willy Jongenburger van het Meertens Instituut geeft bijvoorbeeld al wat rooskleuriger resultaten voor de liefhebber van het ouderwetse plat. Daarnaast gaat het in Driessens onderzoek om zogenoemde zelfrapportage: de antwoorden die mensen zelf gaven op de vraag of ze overwegend dialect spreken. Maar die antwoorden hangen van veel moeilijk grijpbare factoren af - bijvoorbeeld hoe streng iemand zelf is in de beoordeling van zijn eigen taalgebruik als ‘dialect’. En die strengheid kan in de loop van de jaren net zo goed veranderen als het feitelijke taalgebruik. In ieder geval blijkt uit een grootschalig onderzoek naar het feitelijk dialectgebruik uit de eerste jaren van deze eeuw dat er feitelijk nog grote verschillen waren tussen de Nederlandse regio's, zelfs zoiets subtiels als de zinsbouw. Waar men in het noorden zegt ik denk dat ik je kussen wil zegt men elders ik denk dat ik je wil kussen.
Uit onderzoek van de afgelopen decennia komt in ieder geval naar voren dat de dialecten naar elkaar toegroeien. Vijftig jaar geleden reed de dialectonderzoeker twee kilometer over een zanderig landweggetje van het ene dorp naar het andere om daar een geheel ander dialect aan te treffen. Die geografische fijnmazigheid verdwijnt langzaam maar zeker, maar dat betekent lang niet altijd dat alle dialecten alleen maar naar de standaardtaal toegroeien - ze groeien ook naar elkaar toe. Je kunt misschien niet zo gemakkelijk meer horen of iemand uit Tubbergen komt of uit Tilligte, maar zeker wel dat hij of zij uit Twente komt. De dialectverschillen strekken zich over wat grotere gebieden uit - maar daarmee verdwijnen ze nog niet.
Dat soort tegenwerpingen ten spijt lijkt het toch niet onaannemelijk dat de dialecten langzaam maar zeker verdwijnen. In sommige regio's zijn ze wat taaier - in Limburg spreekt een aanzienlijk deel van de bevolking nog steeds Limburgs, maar van het Hollands wordt nauwelijks nog iets vernomen - en de komende honderd jaar zullen we zeker nog van veel mensen kunnen horen waar ze vandaan komen, maar de tendens gaat overal dezelfde richting op: naar de standaardtaal.
| |
Vijf-voor-twaalf-argument
Aan de ene kant bestaat er dus steeds meer wetenschappelijke en bestuurlijke aandacht voor het dialect, dat aan de andere kant steeds meer aan het afkalven is. Dat lijkt een tegenspraak, maar vermoedelijk hebben die ontwikkelingen met elkaar te maken. Iets wat verdwijnt krijgt daardoor waarde.
Dat geldt van oudsher voor de wetenschap. Het Meertens Instituut, het instituut van de Koninklijke Nederlandse Academie voor Wetenschappen waar ik werk als dialectonderzoeker en dat ooit begonnen is onder de naam van het Dialectenbureau, bestaat al ruim vijfenzeventig jaar met enige overdrijving op basis van de gedachte dat de dialecten nu toch echt aan het verdwijnen zijn, en dat ze voor het nageslacht snel
| |
| |
Schaijk, Noord-Brabant, Foto Marcel van den Bergh
moeten worden vastgelegd. Een subsidie-aanvraag voor nieuw onderzoek zal bijna altijd het zogenoemde vijf-voor-twaalf-argument vermelden: als we nog even wachten is het voor altijd te laat. Dat dit argument al gebruikt werd voor alle huidige onderzoekers en alle subsidiegevers geboren werden, doet er niet toe.
Het argument geldt net zo goed voor beleidsmakers. De Europese Unie beschouwt sinds enkele jaren culturele en taalkundige verscheidenheid als een van de belangrijkste waarden van het oude continent. Dat hangt samen met onder andere een al dan niet reële dreiging van het Engels als allesoverheersende taal. In het kader hiervan werd onder andere het al genoemde Europese Handvest opgesteld, dat door Nederland ondertekend werd (maar vooralsnog niet door België).
Een andere maatregel, genomen op een lager bestuurlijk niveau, is het instellen van een zogenoemde streektaalfunctionaris. Buiten de Randstad werkt inmiddels in elke Nederlandse provincie een dergelijke functionaris, direct of indirect betaald door de provinciale overheid en met de bedoeling om activiteiten in de streektaal te bevorderen.
Het gevoel van dreiging komt van alle kanten. Het is niet alleen het Engels van de Europese Unie, het is ook het Engels van de Amerikaanse televisie en popmuziek, het internationale Engels van het bedrijfsleven en de wetenschap, de taal van de reclame en het toerisme. Het is ook de taal van de immigranten van binnen en buiten de Europese Unie die misschien nog wel Nederlands willen leren, maar daarnaast niet ook nog eens de streektaal; en die daarnaast blijven vasthouden aan hun eigen taal en cultuur en zo een deel van de onvoorstelbare rijkdom van onze wereld naar iedere gemeente van Nederland brengen. Het is zelfs de taal van de Nederlandstaligen die van elders
| |
| |
naar een streek verhuizen en menen dat ze zich in eigen land in het Nederlands moeten kunnen uitdrukken. Het is de standaardtaal van het onderwijs en van de ambtenarij. De wereld is een draaikolk waarin de oude tongval verdrinkt.
| |
Slechts een kwestie van geduld
Zo bezien is ook de dialectrenaissance, het gebruik van het dialect in allerlei culturele en semi-culturele contexten vooral een teken dat het levende dialect aan het verdwijnen is. Een paar bands en zangers zijn al sinds een jaar of vijftien populair in heel Nederland terwijl ze in een duidelijk regionaal gekleurde taal zingen. De bekendste zijn Rowwen Hèze uit Limburg en Daniël Lohues uit Drenthe. Natuurlijk gebruiken zij het dialect niet in de eerste plaats om een politieke reden zoals dialectbehoud. Ze voelen dat ze een taal benutten die dicht bij hun gevoel staat en waarin ze precies kunnen uitdrukken wat ze de wereld te zeggen hebben.
Ongetwijfeld zijn ze oprecht als ze zulke dingen zeggen. Tegelijkertijd is het opvallend dat dialectzangers pas sinds het eind van de twintigste eeuw populair zijn. In het verleden werd er in Nederland eigenlijk nooit in het dialect gezongen. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de duizenden oude opnamen die er liggen in de archieven van het Meertens Instituut. Hoe plat de zangers ook spraken in de interviewtjes die soms voorafgingen aan de eigenlijke opnamen - zodra ze zongen, schakelden ze over naar de standaardtaal. Misschien hadden ze een zwaar plaatselijk accent, maar in ieder geval gebruikten ze de zinsbouw en de woordenschat van de standaardtaal.
Ook in vroeger tijden, of beter gezegd juist in vroeger tijden, moeten mensen zich gemakkelijker hebben uitgedrukt in hun werkelijke moedertaal. Dat Rowwen Hèze op podia in heel het land kan zingen dat het ‘slechts een kwestie van geduld’ is, ‘rustig wachten op de dag dat heel Holland Limburgs lult’. Dat Daniël Lohues, de winnaar van de Annie M.G. Schmidtprijs voor het beste Nederlandstalige lied, op de nationale radio zingt dat hij hoopt dat Drenthe zal worden uitverkoren tot de laatste provincie in Nederland ‘waor 't platteland echt plat blieben mag’:
Laot 't dan Drenthe wezen
Laot 't dan Drenthe wezen
'n plek veur de lesten zoas wij
| |
| |
Deest, Gelderland, Foto Marcel van den Bergh
| |
| |
Hoewel Lohues dit verderop in het lied relativeert en opmerkt:
Misschien ben ik wel te laate
dat ondertussen ok hiel Drenthe
Ondanks alle erkenning voor deze cultuuruitingen is het belangrijk om op te merken dat de dialectrenaissance in de afgelopen vijftien jaar nooit een grote hoofdstroom in de Nederlandse cultuur geworden is. Hij is ook vooral afhankelijk van individuen: als ergens een getalenteerde eenling opstaat, wordt hij wel gehoord, maar als die eenling weer verdwijnt, wordt hij niet gemist. In de muziek hebben zich naar mijn indruk nog geen jonge opvolgers van Lohues en Jacques Poels (de zanger en tekstschrijver van Rowwen Hèze) aangediend. Sterker nog, sommige zangers zijn weer van het podium verdwenen, zoals het duo Twarres dat in 2001 en 2002 eenmalig een hit had met het Friestalige nummer Wêr bisto. Dit geldt bijvoorbeeld ook voor stripverhalen: tien jaar geleden kon je wijzen op Haagse Harry waarin de tekenaar Marnix Rueb de avonturen optekende van een asociale en altijd kankerende Hagenees. Ik weet geen overtuigende recentere voorbeelden.
| |
Veranderde functie
Ik heb in het verleden gedacht en opgeschreven, dat de dialectrenaissance liet zien dat de functie van het dialect aan het veranderen was. Terwijl je vroeger het dialect gebruikte in het dagelijks leven en de standaardtaal voor bijzondere gelegenheden, zijn de rollen nu als het ware omgedraaid. Voor steeds meer Nederlanders is de standaardtaal echter de moedertaal en de taal van alledag. Het dialect verkrijgt een puur symbolische functie, van laten zien wie je bent en wie je wilt zijn.
Het openbare gedrag van Twarres illustreerde deze gedachte. Terwijl in oude opnames zoals gezegd mensen dialect gebruikten in het interview en standaardtaal als ze zongen, was dit voor Twarres precies omgekeerd. Ze wilden liever niet in het Fries geïnterviewd worden, omdat ze bang waren fouten te maken, maar vonden die taal wel mooier en geschikter om te zingen.
Ik ben jarenlang heel gesteld geweest op die theorie, maar ik vind dat het nu tijd is om hem vaarwel te zeggen. Hij zal ongetwijfeld opgaan voor de relatief kleine groep die zich bezighoudt met de dialectrenaissance, voor de zangers en de bijbelvertalers en tot op zekere hoogte voor hun publiek. Maar die groep is uiteindelijk niet groot genoeg gebleken. De standaardtaal domineert nog steeds de radio en de televisie en, wat uiteindelijk veelzeggender is, ook het internet.
| |
| |
Het is relatief goedkoop om een website te maken en in de lucht te houden - veel goedkoper dan het is om een krant, een tijdschrift of een boek te publiceren. De publicatiekosten zijn zelfs nagenoeg gratis, de enige investering zit in het produceren van teksten, video's en andere content. Er bestaan daarom ook allerlei websites en weblogs die dagelijks een relatief kleine doelgroep intensief - dagelijks, of vaker dan dagelijks - bedienen, zoals tangodansers of inwoners van Leiden. Bij mijn weten bestaan dat soort websites niet in enig dialect - een dagelijkse nieuwssite in het West-Fries, een populair persoonlijk weblog in het Brabants, een roddelrubriek in het Achterhoeks, ik kan ze niet vinden. Het argument dat dialecten nu eenmaal niet makkelijk geschreven of gelezen kunnen worden gaat daarbij niet op, want het is helemaal niet moeilijk of kostbaar om audio of video op het internet te plaatsen.
| |
Het verdwijnen van de flessenlikker
Ik kan alleen maar concluderen dat er eerder sprake is van een zwanenzang dan van een renaissance van het dialect. Daarvoor in de plaats komt dan wel een standaardtaal met vele jasjes, zowel een afgetrapt vest voor alledag als een net colbert voor een sollicitatiegesprek - en voorlopig waarschijnlijk ook nog wel een standaardtaal die voor veel mensen regionaal gekleurd zal zijn. Het zal in ieder geval een standaardtaal zijn die enorm flexibel is en heel veel verschillende mogelijkheden biedt. Maar de dialecten zal ze onherroepelijk opeten. Ik voorspel dat ze over honderd jaar niet meer bestaan. De Zeeuwse Wikipedia zal op zijn best dezelfde status krijgen als die in het Latijn en in het Volapük.
Is dat erg? Natuurlijk is dat erg, het is altijd erg als er iets verdwijnt. Ik ben bijvoorbeeld opgegroeid in Den Bosch en ik schrok een aantal jaar geleden toen ik las dat Bossche kinderen het woord uwes voor u niet meer kennen. Maar ik vind het ook heel naar dat er geen fiessenlikkers meer bestaan omdat ze verdwenen zijn met de ronde flessen yoghurt en vla. Er gaat iets verloren waar we aan gehecht zijn, en dat herinnert ons eraan dat alles vergankelijk is.
Waar zijn de talen van vorig jaar? Zelfs talen die eeuwenlang dezelfde naam houden, zoals het Grieks en het Hebreeuws, veranderen in de loop der tijden zo snel dat ze onherkenbaar worden. Dat geldt ook voor de dialecten. In de negentiende eeuw publiceerde de amateur-dialectoloog J. Winkler een studie waarin hij beweerde dat er in Amsterdam maar liefst negentien verschillende dialecten gesproken zouden worden - het Hooghaarlemmerdijks verschilde van het Kattenburgs. Die verschillen zijn inmiddels verdwenen en niemand die er nog om treurt, zoals niemand het over honderd jaar nog erg zal vinden dat het Tubbergens en het Tilligtes niet meer van elkaar verschillen. De encyclopedie van mijn grootvader hebben we na zijn dood aan het archief van het Meertens Instituut gegeven. Hij is inmiddels vervangen door Wikipedia.
|
|