Ons Erfdeel. Jaargang 49
(2006)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 538]
| |
Het Tweede Vaticaans Concilie in Rome, 1962-1965.
| |
[pagina 539]
| |
“Toch vrij verschillend’
| |
[pagina 540]
| |
genoten met enige historische gevoeligheid veelbetekenend was. De pauselijke legaat legde namelijk een beleefdheidsbezoek af - meer kan het onmogelijk geweest zijn - bij kardinaal Jan de Jong, fysiek en psychisch afgetakeld, maar in naam nog steeds aartsbisschop van Utrecht. De ontmoeting vond plaats in het ‘Huis met de blauwe ruitjes’ aan de Zuidsingel in Amersfoort, waar de kardinaal zich had teruggetrokken. Het gesprek tussen beide eminenties zal wel niet gegaan zijn over de Tweede Wereldoorlog, en over de verschillende standpunten die zij in de netelige situaties van die dagen, nog maar een tiental jaren geleden, hadden ingenomen. | |
De Opstand als breukpuntIn de periode van de Duitse bezetting, 1940-1945, traden de grote verschillen tussen de Belgische en de Nederlandse kerk duidelijk aan het licht, al werden ze toen maar door weinigen opgemerkt. Niet dat die verschillen uit de lucht kwamen vallen, want heel de geschiedenis van de beide landen loopt al vanaf de Opstand tegen Spanje in de zestiende eeuw ver uiteen. Met als resultaat de politieke en godsdienstige scheiding tussen Noord en Zuid, te wijten aan een aantal ‘toevallige’ krijgskundige factoren, zoals door de (vergeten?) Utrechtse historicus Pieter Geyl in zijn Nederlandse stam afdoende is aangetoond. In religieus opzicht waren de verschillen na de historische breuk zonneklaar. Zo bestond er in de negentiende eeuw in België een katholieke volkskerk, en in Nederland een grote minderheidskerk. De zuiderlingen braken zich nauwelijks het hoofd over de vraag wat het betekent om katholiek te zijn, de Nederlanders deden niet anders en kwamen tot de slotsom dat het vooral betekende: niet protestant. Allerlei verschillen in de beleving van godsdienst en kerk laten zich verklaren uit deze uiteenlopende geschiedkundige achtergrond. De volksvroomheid en het bijgeloof, de sier en de victorie van de barok, de Mariakapelletjes, de wegkruisen en de kruiswegen, dat alles kreeg in het Zuiden in de zeventiende en achttiende eeuw, tot ver in de twintigste eeuw, veel meer ruimte dan in het Noorden, waar de gelovigen tevreden moesten zijn met het gedoogbeleid van hun verdraagzame en zakelijke overheden. Die lieten het bestaan en het gebruik van de huis- en schuurkerken toe zolang die gebouwen maar niet als kerkgelegenheid te herkennen of te horen waren, en eer biedigden verder ieders gewetensvrijheid. De Romeinse instanties kregen door hun apostolisch vicarissen en nuntii in de Republiek der Verenigde Nederlanden veel meer controle over het kerkelijke leven dan in het Zuiden met zijn eigen bisschoppen. Die Romeinse voogdij had onder meer tot gevolg dat in de Noordelijke Nederlanden, vooral in Holland en Utrecht, een scheuring uitbrak die tot op de dag van vandaag voortduurt, en die tot merkwaardig gevolg heeft dat op dit ogenblik twee Vlamingen oud-katholiek bisschop zijn | |
[pagina 541]
| |
Kardinaal Van Roey gaat voor in de hoogmis in het Utrechtse stadion Galgenwaard ter gelegenheid van het feest ‘Honderd jaar Kromstaf’ in 1953 - Foto KLIB/KDC.
van Utrecht en Haarlem. Voor zo'n scheuring bestond in het Zuiden geen enkele aanleiding. Het schisma van 1723, het enige van zijn soort in Europa, bezorgde Nederland in Rome een blijvende reputatie van muiterij en was mede de reden waarom de herinvoering van een eigen hiërarchie tot 1853 heeft moeten wachten en de controle van de missiecongregatie De propaganda fide zelfs tot 1906 heeft voortgeduurd. Het boeiende Vlaamse religieuze ‘familiealbum’ 1900-1940, ‘toen de kerk nog in het midden stond’, geeft een indringend beeld van het Vlaamse katholicisme, net als Memoriale het doet voor Nederland.Ga naar eind(1) Vergelijking tussen beide fotoboeken stort de kijker in twee verschillende werelden, die toch ook weer overeenkomsten hadden. Het voornaamste verschil, voor de goede verstaander ook zichtbaar, is dat de Nederlandse katholiek vooral iemand was die zich bewust was van de plicht om verantwoording af te leggen van zijn geloof en er offers voor te brengen, terwijl de Zuiderlingen, Brabanders, Limburgers en Vlamingen, argelozer waren, bescheidener, meer naar binnen gericht, gelovigen die in een katholieke dampkring ademden, zich dus minder geroepen voelden tot getuigen, en zich, integendeel nogal eens tegen hun geestelijke overheden afzetten. In Vlaanderen was er antiklerikalisme van binnenuit (Elsschot, Walschap, Gijsen), in Nederland antipapisme van buitenaf. Zo had de fase van ‘het rijke roomse leven’ in België heel andere kenmerken dan in Nederland. | |
[pagina 542]
| |
De Tweede WereldoorlogZo was het ook in de Tweede Wereldoorlog, toen het erop aankwam dat de kerkelijke leiders stelling namen tegen het nationaal-socialisme en de Duitse bezetting. Tot op grote hoogte liep dat optreden parallel. In beide landen sprak de hiërarchie zich principieel uit tegen fascisme en nationaal-socialisme en verdedigde ze de kerkelijke belangen zoals de eigen confessionele verenigingen en verbanden en de uitoefening van het pastoraat. Toch zijn er belangrijke verschillen, ook hier, die deels te verklaren zijn uit de verschillende persoonlijkheden van de beide aartsbisschoppen Van Roey en De jong. Waar de eerste koos voor een modus vivendi met de Duitsers, was de tweede, een rechtgeaarde Fries, steeds gespitst op de zuiverheid van de morele beginselen, die het hem onmogelijk maakte om het met de bezettende macht over welke zaak dan ook op een akkoordje te gooien. Vooral in de kwestie van de jodenvervolging is het verschil in benadering manifest. Waar Van Roey zich, net als de toenmalige paus, vooral richtte op stille diplomatie en individuele hulpverlening, koos De jong voor een publiek protest en het noemen van vervolgers en vervolgden, overigens in nauwe samenwerking met andere christelijke kerken. Dat heeft aantoonbaar meer slachtoffers gekost - zo werden katholiek gedoopte joden met voorrang opgepakt - maar de Nederlandse bisschoppen hebben zich daardoor niet laten tegenhouden. Voor hen stond het morele criterium voorop. Het is niet voor te stellen dat aartsbisschop De Jong ooit zou zijn afgekomen met een symbolische gift aan de Winterhulp, zich de bisschopsring zou laten kussen door enige ‘General-referent’, of de Fuhrer zou danken voor het laten hangen van de kerkklokken, allemaal dingen die kardinaal Van Roey wel deed.Ga naar eind(2) | |
Suenens en AlfrinkDe Nederlanders speelden het principieel, de Belgen pragmatisch. Dat gold voor het rijke roomse leven en voor de bezettingstijd, het gold ook voor de vernieuwingsgolf, die gepaard ging met de voorbereiding, het verloop en de uitwerking van het Tweede Vaticaans Concilie. Rond 1970, vijf jaar na de afsluiting van het concilie, onder het pontificaat van de weinig resolute paus Paulus VI Montini, werd dat laatste voor iedere waarnemer zonneklaar. Kardinaal Leo Jozef Suenens was een van de architecten van het concilie. Hij genoot de bijzondere gunst van paus Johannes XXIII Roncalli (1958-1963) en aanvankelijk ook van diens opvolger Paulus VI. Hij constateerde in de eerste jaren na het concilie dat de toepassing van het concilie ver achterbleef bij de verwachtingen van de meeste deelnemers. En inderdaad, het Romeinse centralisme werkte weer alsof er nooit over collegialiteit van de bisschoppen was gesproken en de armslag voor de plaatselijke kerken bleef drastisch beperkt. Deze terugval in de oude curiale routine gaf aanleiding tot | |
[pagina 543]
| |
Suenens' geruchtmakende en nog steeds fundamentele interview in Informations Catholiques Internationales (1969). Paulus VI toonde zich op de zondag na de publicatie ervan bij het Angelus voor zijn venster op het Sint-Pietersplein in het openbaar beledigd en gekwetst. De vernieuwingsbeweging, waarvan het vraaggesprek met Suenens een van de laatste stuiptrekkingen was, zou onder zijn pontificaat geleidelijk aan steeds meer verzanden en onder zijn Poolse opvolger Johannes Paulus II uitlopen op een vrijwel volledige restauratie. Suenens koos eieren voor zijn geld en begon zich de veel rustiger rol aan te meten van beschermheer van de ‘charismatische vernieuwing’, de katholieke Pinksterbeweging. Naar het schijnt, en naar hijzelf in zijn Herinneringen meedeelt, zonder enige rancune.Ga naar eind(3) Die opmerkelijke sereniteit was niet gegund aan zijn Nederlandse collega kardinaal B.J. Alfrink, de aartsbisschop van Utrecht. Toen deze, ondanks een indringende brief van Paulus VI, op het ‘Pastoraal Concilie’ in Noordwijkerhout (1968-1970) de discussie over het priestercelibaat toch liet doorgaan (een discussie die eindigde in een overweldigende steun voor de vrijwilligheid van dat celibaat), was het over en uit met de goede verstandhouding die Alfrink ooit met Montini had gehad. Er volgde vanaf eind 1970 een reeks bisschopsbenoemingen, die aangaf dat volgens Rome het roer in Nederland volledig om moest. Deze strategie zadelde de Nederlandse kerkprovincie met een aantal bisschoppen van het niveau van een dorpspastoor van vijftig, zestig jaar geleden, inclusief diens autoritaire en solistische optreden. Zo ver is het in België nooit gekomen. Suenens' interview was tenslotte een eenmansactie, waarvan hij zich opmerkelijk snel ‘bekeerde’. Zijn intelligente elastische frontverkorting heeft de Belgische kerk de contrarevolutie bespaard. Het Nederlandse Pastoraal Concilie in Noordwijkerhout was het experiment van een gehele kerkprovincie, althans het spraakmakende deel ervan, die ‘een andere kerk’ wilde. In de radicale ontwerprapporten, het werk van progressieve adviseurs van uiteenlopende deskundigheden en zonder inbreng van de bisschoppen, kwam dat duidelijk tot uiting. Die aanpak heeft in Rome als een provocatie gewerkt en de Nederlandse kerkprovincie uiteindelijk de das om gedaan. Het is aan de radikalinski's van het einde van de jaren zestig te wijten - hun rol is inmiddels uitgespeeld - dat de Nederlandse kerk onder voogdij van de Romeinse curie is geraakt en intussen een rechtse rest groep is geworden. Het geval toont een klassiek voorbeeld van hoe een strategie van vernieuwingsgezindheid in haar tegendeel kan verkeren, met een variant op Jan Romein: de wet van de vooroplopende achterstand. | |
VandaagDe invloed van de Nederlandse kerkprovincie in Rome is daarmee tot een nulpunt gedaald. Op het concilie kon kardinaal Alfrink nog indruk maken | |
[pagina 544]
| |
Harry Mulisch ontmoet paus Johannes Paulus II in Rome, 1997 - Foto Osservatore Romano.
met een bijbelse verdediging van de collegialiteit van paus en bisschoppen (‘Petrus en de andere apostelen’), vanaf 1970 is het met de voortrekkersrol van de Nederlandse kerk gedaan en anno 2006 is het Nederlandse model voor geen enkele plaatselijke kerk meer aantrekkelijk. Voor België, dat nooit de pretentie van gidsland heeft gekoesterd, is er wat dat betreft meer krediet, zij het voornamelijk door de persoonlijke invloed van kardinaal Godfried Danneels. Zijn stem wordt in Rome en elders in de wereldkerk wel degelijk gehoord, omdat hij zich laat horen en omdat hij iets te zeggen heeft. Een gevolg daarvan was dat hij de laatste jaren steeds weer als mogelijke opvolger van Johannes Paulus II werd genoemd. Dat was voornamelijk speculatie en sensatie, zoals uit de pauskeuze in 2005 ten overvloede is gebleken. Een keuze overigens die, in weerwil van sommige persreportages, wel degelijk de instemming van Danneels had, zijn persconferentie na afloop van het conclaaf opende hij met de duidelijke stelling: ‘Wij hebben de beste man gekozen.’ Hetzelfde instemmende geluid kwam er ook van kardinaal A.J. Simonis, de huidige aartsbisschop van Utrecht, die er nog aan toevoegde dat de verkiezing van een goede paus niet veel betekent als de leden van de kerk hun doopsel niet ernstig nemen. | |
[pagina 545]
| |
Wie leert van wie?Nederland en België hebben kerkelijk een heel verschillende geschiedenis en gedeeltelijk nog steeds een andere cultuur. Drie voorbeelden kunnen dienen om aan te tonen dat Nederland op dit ogenblik meer te leren heeft van België dan andersom. Ten eerste is er in de Belgische kerk nooit die diepgaande tweespalt geweest die in Nederland de verhoudingen jarenlang heeft verzuurd. Er waren niet die twee frontaal botsende kerkvisies met elk hun eigen aanhang, hun eigen publiciteit, hun eigen meetings en hun eigen vaste woordvoerders, zoals die in Nederland vanaf de jaren zeventig het toneel hebben beheerst. Wie de specifiek katholieke televisieprogramma's in beide landen vergelijkt, zal ook allicht de voorkeur geven aan het Belgische Braambos boven het Nederlandse Kruispunt tv. Het eerste (ofschoon op een onmogelijk uur uitgezonden) bood uitvoerige reportages uit het katholieke leven en vaak diepgravende, zij het niet altijd heldere gesprekken met filosofen of theologen die best drie kwartier mogen duren, terwijl de KRO/RKK uitzendingen zich beperkten tot de algemene zieligheidscultus, het slachtofferisme en de emoreportages die de zender Nederland 1 dagelijks vulden. Op bisschoppelijk niveau zijn het al jarenlang de herderlijke brieven van kardinaal Danneels die in Nederland gretig aftrek vinden, waar geen Nederlandse bisschop in België iets tegenover heeft te stellen. Het historisch bewustzijn en het respect voor de eigen wortels zijn in België groter. Dat brengt mij bij een laatste voorbeeld. Een ingreep als het verwijderen van de K in ‘KUN’, Katholieke Universiteit Nijmegen, zal de K.U. Leuven niet snel ondernemen. De verkiezing van Pim Fortuyn tot grootste Nederlander aller tijden (georganiseerd door de KRO) is een ander, nog beschamender voorval. | |
Verschillend en toch nietZo kon kardinaal Ratzinger, nu paus Benedictus XVI, in zijn Zout der aarde uit 1997 nog stellen dat de kerkelijke situatie in Nederland en België ‘toch vrij verschillend’ was.Ga naar eind(4) Intussen is het mijn indruk dat, dankzij de secularisatie en de pluralisering van de samenleving in beide landen, de overeenkomsten even groot zijn geworden als de verschillen. Vanuit het perspectief van de wereldkerk zijn Utrecht en Mechelen allebei marginale centra geworden. Op een paus die, laten we zeggen, in Utrecht is geboren, daarna een niet onverdienstelijk professoraat in de theologie vervult aan de universiteit van Leuven en die zich na zijn keuze bijvoorbeeld Adrianus VII noemt, hoeven we op een afzienbare termijn niet te rekenen. (Als de tekenen niet bedriegen zal Benedictus XVI trouwens voorlopig de laatste Europese paus zijn.) Het verschil tussen de buurlanden blijft schuilgaan in de toon, de stijl en het tempo, die overigens geen bijzaken zijn. Ook in de kerk spelen die veelal | |
[pagina 546]
| |
Gerard Reve zwaait naar paus Johannes Paulus II, 1995 - Foto Klaas Koppe.
nauwelijks te omschrijven factoren een voorname rol, net als humeuren, stemmingen en passies onder afzonderlijke mensen. Zo werd er in 2003 weer een jubileum gevierd in Nederland: honderdvijftig jaar Kromstaf, al heette het anders. Ook verder droeg het feest trouwens een heel ander karakter dan dat van 1953. Een punt van overeenkomst was dat de paus opnieuw een Belgische kardinaal als gezant naar Utrecht had gestuurd. Deze keer niet de aartsbisschop van Mechelen, maar een curiekardinaal, de geheel gevaticaniseerde scheutist Jan Pieter Schotte (1928-2005). Hij had in de voorafgaande jaren een surveillerende rol gespeeld bij het orde op zaken stellen in Nederland. De zending van Schotte bij de herdenking van honderdvijftig jaar bisschoppelijke hiërarchie was typerend voor de situatie waarin de Nederlandse kerk zich al enkele decennia bevond: onder Romeinse curatele.Ga naar eind(5) Zo ver is het in België nooit gekomen. |
|