Ons Erfdeel. Jaargang 49
(2006)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 411]
| |
Voor damp- én afzuigkap
| |
[pagina 412]
| |
letterlijk zo gezegd is en of de woorden niet uit hun context gehaald zijn. En misschien zijn sommige uitspraken - door beide partijen - ook wel enigszins provocerend bedoeld om een discussie of in ieder geval een reactie uit te lokken. Dat dat laatste gelukt is, bleek enkele weken na publicatie van het interview uit een column van J.L. Heldring in NRC Handelsblad.Ga naar eind(3) Heldring deelde de mening van Van Oostendorp dat talen voortdurend veranderen en dat dat op zich geen reden tot ergernis is, maar hij was het met de redactie van de rubriek in De Standaard eens dat afstappen van ‘een abstract idee van correctheid’ wel degelijk ten koste kan gaan van de verstaanbaarheid. Het interview roept hoe dan ook een aantal vragen op. Is het wel waar dat Vlamingen Nederlanders niet meer verstaan (en omgekeerd)? Zijn er objectieve gronden voor die aanname? Betekent dat dan dat het Nederlands uiteenvalt? Of loopt het allemaal niet zo'n vaart en bestaat er toch (nog) zoiets als een norm voor het Nederlands? Hoe ziet die norm er dan uit?Ga naar eind(4) | |
VerschillenOm deze vragen te kunnen beantwoorden, lijkt het me noodzakelijk eerst een heel globaal (en noodzakelijkerwijs beknopt) beeld te schetsen van de stand van zaken in het hedendaagse Nederlands, meer bepaald van de verschillen tussen het Nederlands van Nederlanders en dat van Vlamingen. Ik beperk me uiteraard tot verschillen op het niveau van de zogenaamde standaardtaalGa naar eind(5); vragen over de correctheid van taaluitingen, over taalnormen dus, hebben immers in de regel betrekking op die variëteit van een taal en niet bijvoorbeeld op dialecten. Er zijn verschillen op het gebied van de uitspraak, van de woordenschat en van de grammatica. De verschillen op de eerste twee terreinen vallen het meest op. Vlamingen en Nederlanders herkennen elkaar vrijwel altijd meteen aan de uitspraak en het woordgebruik. In Vlaanderen bestaat de facto al lang een eigen uitspraaknorm voor de standaardtaal. Die norm is in de jaren dertig (!) vastgelegd in de bekende en zeer invloedrijke Practische uitspraakleer van de Nederlandse taal van de Gentse hoogleraar Edgard Blancquaert. De in dat boek beschreven uitspraaknorm was sterk gericht op ‘de’ noordelijke norm, al is het zeer de vraag of er toentertijd in Nederland wel zo'n duidelijke algemeen geldende norm was. Sinds die tijd is de uitspraaknorm veranderd, zowel in Vlaanderen als in Nederland, zo blijkt uit onderzoekGa naar eind(6), maar de veranderingen zijn veel groter in Nederland dan in Vlaanderen en ze zijn bovendien anders. Het verschil in standaardtaaluitspraak tussen de beide delen van het taalgebied is in de loop der jaren alleen maar groter geworden enerzijds doordat in de uitspraak in Nederland ontwikkelingen plaatsgevonden hebben waar Vlaanderen geen deel aan gehad heeft en anderzijds doordat men in Vlaanderen in principe is | |
[pagina 413]
| |
blijven vasthouden aan de oude uitspraaknorm, ook al wordt die in de praktijk wellicht minder strikt toegepast. Ik noem hier slechts twee opvallende uitspraakverschillen tussen noord en zuid. Zo zijn de lange e en o in Nederland in de richting van een tweeklank opgeschoven (een beetje klinkt ongeveer als een beitje en een boot min of meer als een bout), terwijl ze in Vlaanderen nog duidelijk monoftongisch zijn. De uitspraak van de r waarbij bijvoorbeeld door bijna als dooi klinkt, de zogenaamde retroflexe of ‘Gooise’ r, is onbestaand in Vlaanderen. Een recente ontwikkeling die eveneens aan Vlaanderen voorbijgaat, is die van het zogenaamde Poldernederlands. Die verandering in de uitspraak - die overigens samenhangt met de zojuist genoemde diftongering van de lange e en o - houdt in dat tweeklanken verlaagd, dat wil zeggen met een lagere stand van de onderkaak, dus met een wijdere mond, uitgesproken worden: blijf bij mij bijvoorbeeld klinkt dan ongeveer als blaaif baai maai en koud ongeveer als kaaut.Ga naar eind(7) De ontwikkeling van het Poldernederlands, die in feite een evolutie van de traditionele ABN-norm weg betekentGa naar eind(8), blijkt voornamelijk gedragen te worden door hoogontwikkelde, jonge vrouwen en is niet tot een bepaalde regio beperkt. Dat er ook verschillen tussen noord en zuid zijn op het vlak van woorden en uitdrukkingen, is eveneens voor iedereen duidelijk waarneembaar. Voor zover het gaat om woorden en officiële termen die betrekking hebben op een andere staatsinrichting en alles wat daarmee samenhangt, andere gebruiken, artefacten, enz., staan lexicale verschillen niet ter discussie. Denk aan gevallen als assisenhof, procureur des konings, remgeld, brugpensioen enerzijds en waterschap, rekenkamer, commissaris van de koningin, miljoenennota anderzijds. Zulke verschillen worden als vanzelfsprekend beschouwd. Dat is - althans in Vlaanderen - anders als het de algemene woordenschat betreft (gevallen als lintmeter/centimeter, stadsplan/plattegrond, dampkap/afzuigkap). Toch kan geconstateerd worden dat in de laatste halve eeuw het woordgebruik van de Vlamingen duidelijk veranderd is in de richting van dat van de NederlandersGa naar eind(9), dat het verschil tussen zuid en noord op dit terrein dus kleiner geworden is. Van noord-zuid-verschillen op grammaticaal gebied is de gemiddelde taalgebruiker zich doorgaans nauwelijks bewust. Toch zijn er ook op dit terrein enkele tientallen verschillen aan te wijzen, zowel wat morfologie ((het gebruik van) verschillende vormen) als wat constructies (onder meer verschillen in woordvolgorde) betreft. De meeste van die verschillen worden in de Algemene Nederlandse Spraakkunst beschreven.Ga naar eind(10) Enkele tientallen verschillen lijkt veel, maar ik voeg er meteen aan toe dat het in vrijwel alle gevallen niet om een absolute noord-zuid-tegenstelling gaat, maar om graduele verschillen, een kwestie van meer of minder dus, en dat de grens tussen die verschillen meestal niet de rijksgrens is. Bovendien is ook hier vast te stellen | |
[pagina 414]
| |
dat er in de loop der jaren in het taalgebruik van Vlamingen verschuivingen opgetreden zijn in de richting van wat in Nederland gangbaar is. Als voorbeeld noem ik hier bepaalde volgordeverschijnselen rond werkwoordgroepen aan het eind van een zin.Ga naar eind(11) De werkwoordvolgorde zoals in (Ik vind dat dat maar eens) moet gezegd worden, die typisch is voor het taalgebruik in Vlaanderen en tot ongeveer een eeuw geleden ook in Nederland niet ongebruikelijk was, verliest steeds meer terrein ten voordele van de volgordes... gezegd moet worden en, vooral in geschreven taal,... moet worden gezegd. Ook tussenplaatsing van een niet-werkwoordelijk element tussen de werkwoorden, zoals in (Hij zei dat hij er niet meer) wilde over spreken (in plaats van ...over wilde spreken), komt weliswaar regelmatig voor, maar wordt net als in Nederland niet tot de standaardtaal gerekend. De verhouding tussen het Nederlands van Vlamingen en dat van Nederlanders wordt dus gekenmerkt door twee tegengestelde tendensen: convergentie op lexicaal en grammaticaal gebied en divergentie op het gebied van de uitspraak. De eerste tendens is op het conto te schrijven van de Vlamingen, die zich tot op zekere hoogte aan de noordelijke norm hebben geconformeerd. Van de tweede tendens kunnen we bezwaarlijk iemand de schuld geven. Uit onderzoek is gebleken dat de attitude van Vlamingen tegenover verschil in grammatica duidelijk anders is dan die tegenover verschil in uitspraak en verschil op lexicaal gebied. Wat grammatica en dan vooral de syntaxis betreft, blijkt er een principiële bereidheid te bestaan om een en dezelfde norm voor het hele taalgebied te hanteren, al kan men zich afvragen of hier geen verband te leggen is met de doorgaans geringe mate waarin men zich van grammaticale variatie bewust is.Ga naar eind(12) Eenheid op het gebied van woordenschat en zeker op dat van de uitspraak valt om redenen die ik verderop zal noemen, veel moeilijker te bereiken. | |
HerkenbaarheidTot nog toe heb ik het niet gehad over de zogenaamde tussentaal in Vlaanderen, dat is een taalvariëteit die geen dialect of regiolect is - zij het daar wel een aantal kenmerken mee gemeen heeft -, maar evenmin standaardtaal. Vormen van tussentaal zijn onder meer te horen in populaire televisieseries (soaps), maar worden bijvoorbeeld ook gebruikt als een soort informele, algemene omgangstaal door mensen die van huis uit helemaal geen dialect kennen.Ga naar eind(13) Opmerkelijk aan tussentaal is dat het een informele, gesproken variëteit van het Nederlands is die veel verder afstaat van de meer formele (geschreven en gesproken) standaardtaal dan het geval is in Nederland.Ga naar eind(14) Over die tussentaal (of beter: tussentalen) is al veel geschreven en gediscussieerd. Tussentaal wordt door sommigen als een probleem gezien, met name omdat het gebruik ervan lijkt toe te nemen en zich lijkt uit te breiden naar | |
[pagina 415]
| |
situaties (in het publieke domein) waar het gebruik van standaardtaal voor de hand ligt.Ga naar eind(15) Dat hangt uiteraard samen met het feit dat het gebruik van standaardtaal in Vlaanderen voor velen in tal van situaties minder vanzelfsprekend is dan in Nederland.Ga naar eind(16) Uit het bovenstaande kan afgeleid worden dat het voldoen aan bepaalde taalnormen voor een deel te maken heeft met willen of niet willen. Het is echter niet alleen een kwestie van willen, maar evenzeer van kunnen. Ik ben ervan overtuigd dat Vlamingen, ook als ze dat zouden willen, onmogelijk helemaal aan een noordelijke norm voor het Nederlands kunnen voldoen, om de eenvoudige reden dat ze nu eenmaal in een ander land wonen en dus niet deelnemen aan het dagelijkse leven in Nederland. Vlamingen en Nederlanders hebben een ander dagelijks leven en in dat dagelijkse leven komen sociale normen, ook taalnormen, tot stand via een ingewikkeld en continu maatschappelijk proces. Taalnormen ontstaan niet aan de studeertafels van taalgeleerden of in commissies die bijvoorbeeld nieuwe woorden bedenken en voorschrijven voor het hele taalgebied. In noord en zuid zullen zich dus noodzakelijkerwijs eigen ontwikkelingen blijven voordoen die leiden tot steeds weer nieuwe verschillen. Dat is al duidelijk het geval gebleken op het gebied van de uitspraak, maar ook op het gebied van de woordenschat doet het verschijnsel zich voor. Ik volsta met enkele voorbeelden van verschillen: pechstrook tegenover vluchtstrook, bankkaart tegenover bankpas of pinpas, protonkaart tegenover chipknip, fluisterasfalt tegenover zoab, gsm tegenover mobieltje. Voor Vlamingen die opgevoed zijn met het idee van één norm voor noord en zuid en zich willen blijven conformeren aan de noordelijke norm, kan een en ander frustrerend zijn: ze hebben het gevoel dat ze achter de ontwikkelingen aan blijven hollen. Het lijkt me dan ook realistischer en bevredigender om te erkennen dat er ook in Vlaanderen in principe sprake is van een autonome standaardtaalontwikkeling, wat geenszins uitsluit dat daar ook een (fors) deel standaardtaalovername in kan zitten (bijvoorbeeld uit taalpolitieke overwegingen). Zo is het in het verleden gegaan en het is niet uitgesloten dat het zo verder zal gaan. Ik bedoel alleen maar te zeggen dat de taalgemeenschap in Vlaanderen uiteindelijk zelf bepaalt hoever ze bij zo'n overname wil gaan.Ga naar eind(17) Hiermee wil ik beslist geen ‘Alleingang’ van Vlaanderen vanuit een mis plaatst soort zelfgenoegzaamheid (‘Wat we zelf doen, doen we beter’) bepleiten. Het kan nooit kwaad om over de eigen grenzen heen te kijken. Natuurlijk zullen Vlamingen en Nederlanders die zakelijk of privé met elkaar te maken hebben of krijgen, steeds weer kennis moeten nemen van en rekening houden met verschillen in taalgebruik, maar dat geldt evenzeer voor verschillen in gewoonten, in omgaan met elkaar (bijvoorbeeld bij zaken doen en onderhandelen), kortom voor alle sociale normen. | |
[pagina 416]
| |
Uit de boven gegeven situatieschets van het Nederlands moge duidelijk geworden zijn dat in een discussie over taalnormen niet alleen rekening gehouden moet worden met de verschillende deelterreinen van taal (uitspraak, woordenschat en idioom, grammatica), maar ook met verschillende registers (formeel of informeel, in verschillende gradaties) en met het gebruikte medium (gesproken of geschreven taal). In het interview in De Standaard lijkt dat allemaal wat op een hoop gegooid te worden, zoals ook Heldring opmerkt, terwijl de genoemde onderscheidingen voor de normativiteit van taal van groot belang zijn. Het is niet toevallig dat juist op uitspraakgebied de verschillen tussen noord en zuid het grootst zijn. Dat heeft te maken met het feit dat taal ook een symbolische functie heeft. Zoals alle sociale normen dienen taal(gedrags)normen niet alleen een praktisch doel - in dit geval: ervoor zorgen dat de talige communicatie zo efficiënt mogelijk tot stand komt -, maar zijn ze ook een middel waarmee mensen te kennen geven tot welke groep ze behoren, met welke groep ze zich identificeren (en van welke andere groepen ze zich willen onderscheiden). De bevolking van een bepaald land of van een bepaalde regio is ook zo'n groep. Vlamingen voelen zich nu eenmaal geen Nederlander, net zomin als Nederlanders zich Vlaming voelen. Sociale normen zijn dus niet alleen tijdsgebonden (anders gezegd: veranderlijk) maar ook groepsgebonden. Uitspraak is bij uitstek iets aan de hand waarvan iemands herkomst bepaald kan worden. Dat wordt ook helemaal niet erg gevonden. De tijd waarin het ideaal gold van het ABN als ‘de taal waaraan je niet kunt horen waar iemand vandaan komt’, ligt ver achter ons. Mensen willen juist in zekere mate herkenbaar zijn aan hun taal. De symbolische functie van taal en taalnormen speelt ook een rol op het gebied van woordenschat en idioom. Mensen willen tot op zekere hoogte vasthouden aan eigen vertrouwde woorden en uitdrukkingen. Dat komt dan ook naar voren in de regelmatig terugkerende discussie over een eigen zuidelijke inbreng in de standaardtaalwoordenschat. We moeten ook een onderscheid maken tussen geschreven en gesproken taal. Geschreven taal, zeker de wat formelere variant ervan, is veel strikter genormeerd dan gesproken taal. Dat heeft zowel te maken met het andere karakter van het medium - geschreven taal is permanenter, richt zich op een breder, deels onbekend publiek, is niet direct, vereist meer structurering en een hogere mate van volledigheid en explicitering, etc., gesproken taal is momentaan, sterk situatiegebonden, richt zich direct tot een of meer communicatiepartners, hoeft vaak minder volledig en expliciet te zijn, etc. - als met de dominantie van de geschreven taal in onze westerse (Europese) cultuur. Standaardisering en normering van taal hebben in de eerste plaats betrekking op geschreven taal. In die geschreven taal kunnen we bij vergelijking bij- | |
[pagina 417]
| |
voorbeeld van kwaliteitskranten en tijdschriften met een landelijke verspreiding een hoge mate van overeenkomst in taalgebruik tussen noord en zuid constateren, al zijn er uiteraard verschillen. Gesproken taal is veel minder strikt genormeerd, kent een veel grotere variatiebreedte en die variatie wordt ook geaccepteerd. Dat betekent helemaal niet dat alles zomaar goedgevonden wordt. Er zijn wel degelijk grenzen aan de tolerantie. In z'n reactie op het interview in De Standaard merkt Heldring op dat de dictie van sommige nieuwslezers te wensen overlaat, waardoor hij moeite heeft om ze te verstaan. Hiermee noemt hij een punt waar variatie de grens van het toelaatbare bereikt, al zal dat punt niet voor iedereen hetzelfde zijn. Als iemand onduidelijk praat doordat hij of zij woorden half inslikt of slecht articuleert, dan kan dat ten koste gaan van de verstaanbaarheid in de technische betekenis van het woord. Ook een al te opvallend regionaal accent kan problematisch zijn, zij het om een andere reden. Als iemand bijvoorbeeld met een zwaar Haags, Antwerps, Goois, Limburgs of West-Vlaams accent praat, dan kan dat ook als het louter technisch wel te verstaan is bij een toehoorder of gesprekspartner irritatie opwekken, met het gevolg dat de aandacht afgeleid wordt en de communicatie verstoord wordt.Ga naar eind(18) | |
Goede wilNu kan men net als Van Oostendorp stellen dat het alleen maar een kwestie is van een beetje z'n best doen om de spreker te verstaan, een kwestie van willen verstaan dus. Dat is echter maar een deel van het verhaal. De goede wil zal toch van twee kanten moeten komen. Wie onduidelijk of onverzorgd praat, moet weten dat hij of zij het de toehoorder nodeloos moeilijk maakt of blijk geeft van een gebrek aan respect. Daarmee worden niet alleen fatsoensnormen geschonden, maar uiteindelijk ook de ‘hoogste’ communicatienorm, die luidt: ‘Spreker, druk je zó uit, dat wat je zegt voor de communicatiepartner herkenbaar en interpreteerbaar is, en wel zoveel mogelijk in overeenstemming met wat je hem te verstaan wilt geven! Hoorder, interpreteer zó, dat het interpretatieresultaat zoveel mogelijk in overeenstemming is met dat wat de spreker je te verstaan wil geven!’.Ga naar eind(19) Ik kom tot een besluit. Het idee dat Nederland en Vlaanderen in taalzaken uit elkaar groeien, lijkt me veeleer een kwestie van gevoel dan dat daar objectieve gronden voor zijn. Om te stellen dat Nederlanders en Vlamingen elkaar niet meer kunnen verstaan, vind ik schromelijk overdreven. Ik heb die ervaring althans niet. Ik zie vooralsnog geen reden om van het verdwijnen van ‘de’ norm voor ‘het’ Nederlands te spreken. Normen zijn geen ondeelbare, voor eens en voor altijd vaststaande grootheden, maar ze zijn variabel en groepsgebonden, en veranderlijk. Dat men tegenwoordig in een maatschappij waarin mensen | |
[pagina 418]
| |
wat informeler met elkaar omgaan, allerlei soorten normen soepeler lijkt te hanteren, betekent niet automatisch dat er geen normen meer zijn. Ik zie ook geen tekenen die op een uiteenvallen van ‘het’ Nederlands wijzen. Verschillen tussen geschreven en gesproken taal of geografisch gebonden verschillen zijn er altijd geweest en zullen er ook altijd blijven. Dat er verschillen in taalgebruik zijn tussen Nederland en Vlaanderen - en dat dat niet anders kan - is duidelijk, maar die zijn in geschreven taal, het meest genormeerde deel van taal, niet zo heel groot. Of de ontwikkelingen rond de tussentaal in Vlaanderen op den duur zouden kunnen leiden tot een uit elkaar groeien van noord en zuid op het gebied van taal, is een beetje koffiedik kijken. Als men daar bezorgd over is, is het zaak om de evolutie nauwlettend in de gaten te houden en eventueel een beleid te ontwikkelen om een als onwenselijk beschouwde evolutie om te buigen.Ga naar eind(20) Maar dan moet de taalgemeenschap natuurlijk wel mee willen. Het bestaan van verschillen is op zich helemaal niet iets om verontrust over te zijn. Taalvariatie, ook binnen de standaardtaal, is een volkomen normaal maatschappelijk verschijnsel. Zoals er in een samenleving politieke, sociale en culturele variatie is, zo is er ook variatie in taal. En net zomin als een veelheid aan opvattingen en gebruiken een samenleving ontwricht, hoeft ook variatie in taal geen bedreiging voor de eenheid van een taal te vormen. Maar dan moeten we eenheid niet verwarren met volledige uniformiteit. | |
[pagina 419]
| |
Literatuurverwijzingenbartsch, renate (1981), ‘Kommunikatienormen en lexicale verandering.’ In: Interdisciplinair tijdschrift voor taal en tekstwetenschap (ttt) 1, pp. 83-101. |
|