Ben Sluijs en het eerherstel van de zangvogel
Op zijn website is altsaxofonist Ben Sluijs heel openhartig en kordaat over een onderwerp dat vaak taboe is onder muzikanten: zijn invloeden. Sluijs vermeldt in deze volgorde: John Ruocco, Charlie Parker, John Coltrane, Peter King, Lee Konitz, Hank Mobley, Ornette Coleman. En dan staan er drie puntjes, om toch een kleine ontsnappingsroute in te bouwen. Op de pagina in het Frans staat er nog Cannonball Adderley bij, maar dat detail doet er eigenlijk niet toe. Feit is dat veel gerenommeerde hedendaagse jazzmusici ontwijkend doen als hun werk in historisch perspectief geplaatst wordt. Ze willen vaak niet geweten hebben dat er deze of gene invloed in doorklinkt. Alsof ze denken dat dat hun originaliteit ondermijnt. Niet zo Ben Sluijs. Toen hij in 1997 de cd Food for Free maakte, stak hij in het nummer ‘Ballad for Johnny’ zijn bewondering voor Johnny Hodges niet onder stoelen of banken. Dat was moedig want het is in het wereldje ‘not done’. Hodges was de melancholisch zingende altsax in de vele bigbands van Duke Ellington, een icoon uit het tijdperk van voor Charlie Parker en dus voor ambitieuze jazzmensen vaak ‘te simpel’ of minstens niet interessant genoeg. Ben Sluijs heeft begrepen dat Hodges - dat timbre, die sierlijke glooiing, zijn sobere sensualiteit en melodisch vernuft - een niet te evenaren grootmeester was.
De genoemde cd markeert voor Ben Sluijs het begin van een lang traject, want het kwartet van toen bleef uiteindelijk ruim zeven jaar samen met als apotheose de plaat Flying Circles, deel zes in het door De Werf in Brugge opgezette ambassadeursproject ‘The Finest in Belgian jazz’. Een merkwaardig kwartet eigenlijk, met de sobere vakman Piet Verbist (bas), de vrijgevochten vogel Eric Thielemans (drums) en pianist Erik Vermeulen, specialist in hoge toppen en diepe dalen. De groep hield van een eclectische aanpak, er was geen strenge consequente lijn, maar wel een hechte, tamelijk compacte sound. Zelden werd er ruimte gelaten voor doorgedreven improvisatie of gewaagde klankverkenningen. De jazzpers had het haast unaniem over goedgemaakte, sfeervolle thema's met een vleugje melancholie en zeer hecht samenspel. Het waren bijzonder positieve woorden, maar de teneur ervan was intussen al zeven jaar min of meer dezelfde. Het Ben Sluijs Quartet was uitgegroeid tot een van de mooiste groepen van de zogenaamde gouden generatie jonge jazzmuzikanten in België. We spreken over de generatie die in de loop van de jaren negentig de jazzpodia veroverde en die ook haar stempel drukte op de toen gestarte jazzopleidingen aan de conservatoria.
Ben Sluijs zelf leek intussen toch niet aan zijn trekken te komen. Als je hem vandaag interviewt, hoor je hem spreken over onrust in de muziek, het ter plekke improviseren van de harmonie, diep gaan, bijvoorbeeld zoals tenorsaxofonist Wayne Shorter dat deed op jazz Middelheim 2005: de composities onverstoorbaar uitbenen en onderweg een bijna nonchalante wandeling maken langs de mijlpalen van zijn eigen carrière.
Wie Ben Sluijs van nabij volgde, had de bui al een beetje zien hangen. Met Erik Vermeulen had hij de plaat Stones gemaakt, een vervolg op een opdracht rond een beeldententoonstelling in het Antwerpse Middelheimpark. Hier was improvisatie aan de orde en het effect van klanken die botsen op dode stenen. Maar van doorslaggevend belang bij de trendbreuk die er recent met de cd True Nature kwam, was de