De sleutel
Jan Engelman, ‘Vera Janacopoulos’
Paul Claes
‘Alle kunst streeft er voortdurend naar muziek te worden’, schreef Walter Pater in 1873. ‘Vera Janacopoulos’ is een memorabele poging om dichtkunst tot muziek te maken. Niet voor niets noemt Jan Engelman zijn klankgedicht een cantilene: een zangerige melodie.
Deze verzen danken hun welluidendheid aan hun lichte ritme, hun vloeiende klank en hun geraffineerde harmonie. Er zijn de lichtvoetige jamben die zonder leestekens door klassiek gebouwde strofen lopen. Er is de weke sonoriteit van stemhebbende medeklinkers (b, d, v, z) en van neus- en vloeiklanken (m, n, l, r). En er is het subtiele spel van rijmen, halfrijmen, stafrijmen en andere klankcorrespondenties: Ambrosia - blozen; alle - appels; gazelle - zoete - zoele - zeeschuim; muze - morgenlicht - minnares; verscholen - violen - dolen; violen - vlagen - vlinders; duizendjarig dolen.
Merkwaardig genoeg zit de muziek van deze verzen al evenzeer in hun betekenis. Plastische woorden als ‘vloeit’, ‘klankgazelle’, ‘zoete’, ‘slank’, ‘los’ werken als voordrachtaanwijzingen op partituren. Bij componisten zou men hier muziektermen vinden als ‘flüssig’, ‘cantabile’, ‘doux’, ‘soave’, ‘leggieramente’. Hoezeer het begrijpen van de betekenis het aanvoelen van de klank stuurt, kan blijken uit de pastiche ‘Zenobia’ door de Limburgse kleinkunstenaar Louis Verbeeck. Het begin daarvan luidt: ‘Zenobia, gij loeit mij aan’. Dat vers klinkt even sonoor als ‘Ambrosia, gij vloeit mij aan’, maar lijkt toch lang niet zo zoetvloeiend.
In zijn essaybundel De glanzende kiemcel (1950) gaat Simon Vestdijk nog een stap verder. Volgens hem berust de muzikaliteit van dit gedicht niet zozeer op akoestische kwaliteiten als op de magie van poëtisch klinkende woorden als ‘maan’, ‘appels’, ‘rozen’, ‘zoet’, ‘kindermond’, ‘zeeschuim’, ‘blozen’, ‘vlinders’. Misschien zingen de woorden zich hier dus toch minder van hun betekenis los dan veel lezers denken.
Jan Engelman schreef dit gedicht na op 15 februari 1926 een recital te hebben bijgewoond van Vera Janacopoulos. Deze sopraan was in de jaren twintig een van de bekendste vertolksters van contemporaine muziek. Volgens een brief aan Jan H. Cartens (7 februari 1956) koos de dichter haar naam als titel omdat hij die zo mooi vond en omdat het gedicht door haar zang was ‘aangedreven’. Kennelijk legde hij bewust of onbewust een verband tussen de