bommel om het te onderscheiden van het dorpje Maasbommel. Bij Zaltbommel werd op 18 november 1933 de Waalbrug geopend. De brug die Utrecht en 's-Hertogenbosch via de weg verbond, werd een trait-d'union tussen Noord en Zuid.
Soms is niet weten productiever dan weten. Onze Zuid-Nederlandse lezer heeft intussen de Grote Nederlandse Larousse Encyclopedie opengeslagen. Onder het lemma ‘bommel’ staat daar de merkwaardige uitdrukking ‘Op weg naar Bommel zijn’: ‘op sterven liggen’. Van Dale geeft de variant ‘hij is op weg naar Bommel’: ‘hij gaat sterven’. Volgens het Woordenboek der Nederlandsche Taal is Bommel hier ‘een der talrijke volksnamen voor den duivel’. Toen het nog taboe was de duivel te noemen, gebruikte men eufemismen als ‘drommel’ (klein ineengedrongen mannetje). Van ‘drommel’ naar ‘bommel’ is een kleine stap. In de verwante uitdrukking ‘Hij is naar Bommelskonten’ betekent de verzonnen plaatsnaam ‘Hellegat’: poort tot de onderwereld.
Hoe heeft Martinus Nijhoff de uitdrukking leren kennen? Misschien wel via zijn overgrootvader Isaac Anne Nijhoff, provinciaal archivaris van Gelderland, die volgens het WNT over dit duivelse Bommel publiceerde. Zo'n verborgen woordspeling is overigens typisch voor de modernistische dichter van Awater.
De grimmige ondertoon van het eerste vers bevrijdt het gedicht van zoetsappig realisme. In plaats van een man die een uitstapje maakt, krijgen we nu een dichter die als Dante naar de hel trekt. De brug die daar ligt, verbindt deze wereld met de andere wereld. Dat is de onderliggende betekenis van de ‘Twee overzijden’. Van Dale verklaart ‘aan de overzijde van het graf’ als ‘hiernamaals’ en het WNT kent de kortere uitdrukking ‘aan de overzij’. In het stervensuur komen deze en gene zijde, Diesseits en Jenseits, leven en dood, samen als de buren die zij altijd al geweest zijn.
De oneindigheid van het omliggende landschap zou de dichter aan zijn eigen eindigheid moeten herinneren. Maar in plaats van aan de dood te denken, legt hij zich op zijn gemak te rusten. De tien minuten dat hij daar ligt, zijn symbolisch voor de korte tijd die hem op aarde beschoren is. Hij lijkt niet te beseffen dat hij weldra niet meer in, maar onder het gras zal liggen. De bijbelvaste Nijhoff dacht ongetwijfeld aan Psalmen 103:15 ‘De dagen des mensen zijn [kortstondig] als het gras’.
Het gedachtestreepje aan het eind van vers 6 wijst op een ommekeer. Een stem maakt de dichter klaarwakker. De formulering ‘mijn oren klonken’ verwijst direct naar de roeping van de slapende profeet Samuel door de Heer: ‘Zie, Ik doe een ding in Israël, dat al wie het horen zal, dien zullen zijn beide ooren klinken’ (1 Samuel 3:11). De Schrift is altijd streng geweest voor slapers: Spreuken 6:9 ‘Hoe lang zult gij, luiaard, nederliggen?’;