Ons Erfdeel. Jaargang 49
(2006)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 67]
| |
De retorische verstrengeling van Vlaanderen met ‘rechts’Henk de Smaele Hoewel ik de uitzending destijds zelf rechtstreeks heb bekeken, wist ik niet meer wat de Gentse moraalfilosoof Etienne Vermeersch die avond precies had gezegd. Ik heb er de kranten van de dagen nadien op nageslagen en merk dat ook de journalisten niet exact hebben geregistreerd wat Vermeersch tijdens de grote VRT-verkiezingsshow van 13 juni 2004 had beweerd. Alle kranten besteedden wel aandacht aan de emotionele reactie van de Bekende Vlaming en filosoof op de nieuwe eclatante overwinning van het Vlaams Blok, intussen omgevormd tot Vlaams Belang. Tussen alle tekstvarianten kies ik voor die van Het Laatste Nieuws: ‘Al le Vlamingen moeten zich schamen over deze uitslag. Ik ben ook beschaamd, want ik behoor tot een volk waarvan ongeveer een vierde stemt voor het Vlaams Blok.’ Vermeersch' uitspraak zorgde voor ophef en ergernis. Commentator Luc van der Kelen repliceerde bijvoorbeeld onmiddellijk in Het Laatste Nieuws dat niet heel Vlaanderen zich moest schamen, maar ‘alleen de heersende politieke klasse’. De discussie werd gevoerd over schuld en boete. Maar wat buiten beschouwing bleef (en blijft) van de meeste journalistieke en academische commentatoren is de merkwaardige en onmiskenbare band tussen Vlaanderen en rechts. De aandacht gaat altijd naar extreemrechts. Vlaanderen is - vooralsnog - niet (in meerderheid) extreemrechts. Maar het is wel al meer dan een eeuw rechts. Hoewel de termen ‘rechts’ en ‘links’ altijd wel een beetje onduidelijk en vaag blijven, en bovendien aan verandering onderhevig zijn, kan niemand dat echt ontkennen. Vanaf de Tweede Wereldoorlog verwijst ‘rechts’ vooral naar sociaal-economische standpunten. Rechts betekent dan de afwijzing van de ‘halfzachte’ linkse illusies van radicale sociale herverdeling en maatschappelijke democratisering. Maar in de negentiende eeuw en de eerste helft van de twintigste eeuw was vooral het levensbeschouwelijke, pro-katho- | |
[pagina 68]
| |
lieke standpunt belangrijk in de positiebepaling van rechts. Wie rechts was in België keerde zich tegen de liberale vooruitgangsmythe en benadrukte het belang van Kerk en traditie in de moderne maatschappelijke ordening. ‘Rechts’ en ‘links’ kunnen echter niet teruggebracht worden tot een lijstje met concrete standpunten (zoals sociale wetenschappers wel eens proberen te doen), want dan ‘werken’ deze concepten niet meer. De termen zijn affectief geladen, waardoor men zich met ‘links’ of ‘rechts’ identificeert. De linkse partijen waren in Vlaanderen bij alle Kamerverkiezingen sinds de invoering van het algemeen enkelvoudig stemrecht in 1919 (en al een hele tijd daarvoor) sterk in de minderheid, terwijl dat in Wallonië duidelijk anders was. Ook in de zogenaamde ‘linkse’ jaren 1960 en 1970 bleef Vlaanderen in meerderheid vertegenwoordigd door rechtse politici. Laten we het dus maar ronduit zeggen: Vlaanderen is rechts. Dat is natuurlijk een wat ongemakkelijke vaststelling. Omdat zij spoort met wat het Vlaams Belang al langer beweert bijvoorbeeld. Omdat zij - mede daarom - een vorm van ‘links masochisme’ is, zoals Yves Desmet, hoofdredacteur van de krant De Morgen, beweert (met de nodige uithalen - dat spreekt vanzelf - naar de linkse intellectueel: ‘En dat is dan allemaal naar de universiteit geweest’).Ga naar eind(1) Omdat die analyse verkeerd is en gebaseerd op een methodologische fout, leggen de sociale wetenschappers geduldig uit. En toch zal ik hier - even geduldig - toelichten hoe belangrijk het is de vervlechting van Vlaanderen met rechts ernstig te nemen. Of beter: ik zal in een essay - dat ongetwijfeld meer vragen zal oproepen dan duidelijke antwoorden zal formuleren - suggereren dat het onderzoek naar de politieke verhoudingen in België veel zou winnen wanneer historische en culturele elementen meer in de beschouwing zouden worden betrokken. | |
De retoriek van ‘rechts’Spreken over ‘rechts Vlaanderen’ lijkt het Vlaams Belang en alle tegenstanders van het cordon sanitaire (en de voorstanders van een brede rechtse alliantie) in de kaart te spelen. Want de rechtse krachten hameren er al lang op dat Vlaanderen rechts is, maar wordt bestuurd door een paarse federale coalitie. Dat maakt dat Elio di Rupo, voorzitter van de Franstalige socialistische partij, ook recht van spreken heeft in Vlaanderen. België moet dus gesplitst worden en Vlaanderen moet de kans krijgen om als zelfstandige, rechtse republiek binnen Europa eigen wegen van veiligheid en voorspoed te bewandelen. Maar dat is natuurlijk een kromme redenering. Zo wordt politieke voorkeur of oriëntatie plots een belangrijk ingrediënt van de ‘natie’ en worden alle linkse Vlamingen slechte Vlamingen. ‘Rechts’ wordt zo een ‘wezenlijk’s kenmerk van ‘Vlaams’. Is het dát wat het Vlaams Belang bedoelt wanneer het schrijft in zijn programma: ‘Het verschil tussen Vlaanderen en | |
[pagina 69]
| |
Wallonië groeit nochtans met de dag. Politie, justitie, verkeersveiligheid, werkloosheid: over geen enkel politiek probleem bestaat nog eensgezindheid. De oplossingen die Vlaanderen voorstelt, staan lijnrecht tegenover die van Franstaligen. De cultuurkloof is tot een politieke kloof uitgegroeid.’ Binnen het onafhankelijke Vlaanderen zullen er dus kennelijk geen politieke kloven (of breukli)nen) meer zijn (en dus ook geen meningsverschillen, partijen,...). Ik heb eerder de gelegenheid gehad om in Ons Erfdeel mijn afschuw voor dergelijke (rechtse en linkse) antipolitieke denkbeelden uit te drukken.Ga naar eind(2) Als ik over ‘rechts Vlaanderen’ spreek, wil ik het juist hebben over die cultivering van rechts Vlaanderen. Dat Vlaanderen consequent rechts stemt, zie ik juist als een effect van een goed onderhouden vertoog over Vlaanderen en de Vlaming, en evident niet als het effect van een Vlaamse ‘inborst’. Volgens Desmet is het gevaarlijk om mee te lopen in de ‘retoriek van rechtsconservatief Vlaanderen’. Dat ben ik met hem eens. Maar de vraag is of gewoonweg ontkennen dat Vlaanderen rechts stemt - zoals Desmet doet door de vermeende ‘linkse’ kiezers van de ‘rechtse’ partijen bij links op te tellen - wel verstandig is. Hier wil ik eerder aandacht vragen voor de ‘retoriek van rechts-conservatief Vlaanderen’ op zich, vooral omdat die in de bestaande beschouwingen over het stemgedrag nauwelijks aandacht krijgt. Veel van het onderzoek naar kiesgedrag blijft binnen de veilige grenzen van statistisch verifieerbare stellingen uit de politieke sociologie. ‘Vlaanderen stemt rechts’ is voor veel sociale wetenschappers al meteen een problematische uitspraak. Ruim vier miljoen Vlaamse kiezers hebben op 13 juni 2004 hun stem uitgebracht voor de regionale verkiezingen. Slechts door op individueel niveau - via een wetenschappelijk verantwoorde steekproef - het kiesgedrag te bestuderen, kan men iets zinvols opmerken over de partijvoorkeuren van de Vlamingen, luidt het dan. Natuurlijk is dat ‘methodologisch individualisme’ tot op zekere hoogte onaanvechtbaar. Bovendien is het zonder meer interessant te weten of jongeren doorgaans anders stemmen dan ouderen, of mannen thans andere keuzes maken dan vrouwen, of sociale gelaagdheid in partijvoorkeur wordt weerspiegeld, of er een verband bestaat tussen waardeoriëntaties (‘bent u voor de doodstraf?’) en electoraal gedrag, of burgers trouw blijven aan hun partij... allemaal onderzoekspistes die pas op het individuele niveau met enige zekerheid en betrouwbaarheid kunnen worden getest. Zo wordt meer inzicht verworven in de motieven en het profiel van de extreemrechtse kiezers. Die blijken bijvoorbeeld in meerderheid laaggeschoold te zijn en weinig vertrouwen te hebben in de toekomst. Astrid Depickere en Marc Swyngedouw stellen dat ‘de subjectieve verliezers van het moderniseringsproces duidelijk meer geneigd zijn Vlaams Blok te stem- | |
[pagina 70]
| |
men’. Subjectieve verliezers, want ‘het is niet duidelijk of dit gegeven werkelijk samenhangt met objectieve economische en sociale condities’.Ga naar eind(3) Het zijn met andere woorden de ‘verzuurde’ kiezers die steun verlenen aan het Vlaams Belang. Maar dan blijft natuurlijk de vraag: waarom wonen die subjectieve verliezers van het moderniseringproces, die verzuurde burgers zoveel massaler ten noorden dan ten zuiden van de taalgrens? Waarom stemmen de objectieve verliezers van het moderniseringsproces (want in Vlaanderen is men er toch van overtuigd dat de Walen precies dat zijn: verliezers) massaal voor de socialistische partij en de subjectieve verliezers voor extreemrechts? En waarom stemden de Walen, ook toen ze nog de objectieve winnaars waren, links? Verder: waarom (of wanneer?) worden de Walen nu eindelijk ook eens subjectieve verliezers (en niet alleen objectieve verliezers) en gaan zij massaal op extreemrechts stemmen? De verschillen in politiek gedrag tussen Vlaanderen en Wallonië schreeuwen om verklaringen.Ga naar eind(4) De ingeburgerde kwantitatieve benaderingen zijn daarvoor niet adequaat en de uitgangspunten van het methodologisch individualisme lijken daarvoor mee verantwoordelijk. Het opsplitsen van de onderzoekspopulaties volgens tal van variabelen is er vooral op gericht om het ‘verschil’ tussen Vlaams en Waals kiesgedrag te kunnen herleiden tot andere factoren. Als Vlaanderen globaal genomen politiek anders reageert dan Wallonië, dan is het omdat bijvoorbeeld de Vlaamse sociaal-economische realiteit anders is. Gemiddeld zou de Vlaming andere kenmerken vertonen dan de Waal, maar Vlamingen en Walen met gelijke kenmerken zouden zich politiek ook gelijkaardig gedragen. | |
Het vruchtbare slijk van de Vlaamse moerassenMaar is dat wel zo? Hiermee begeven we ons weer op glad ijs: we lijken te beweren dat Walen en Vlamingen onherleidbaar anders zijn. Dat doet denken aan de Franstalige liberale arts en antropoloog Emile Houzé, die in 1884 een kaart met de resultaten van de gemeenteraadsverkiezingen legde naast een kaart van zijn collega-antropoloog Léon Vanderkindere waarop de verspreiding van de blonde en bruine ‘types’ was afgebeeld en die overeenkwam met Houzé's eigen kaarten over de verspreiding van langschedeligen en kortschedeligen in België. Regio's met grote aanwezigheid van pure Vlaamse types (blond en langschedelig) waren beduidend rechtser dan gebieden met een grote dichtheid van Waalse types (bruin en kortschedelig). Houzé verklaarde deze tegenstelling door te wijzen op de relatief snelle aftakeling - ‘en quelques siècles’ - van het Vlaamse ras. De fysieke en intellectuele minderwaardigheid van de Vlamingen verklaarde hun onderwerping aan de klerikalen.Ga naar eind(5) Volgens Houzé had ‘elk ras eigen strevingen, neigingen, zeden, een manier van handelen, in één woord: een intellectuele indivi- | |
[pagina 71]
| |
dualiteit, zoals het ook een morfologie heeft’.Ga naar eind(6) Deze uitlating paste volledig binnen de laatnegentiende-eeuwse wetenschappelijke interesse voor de manier waarop de geografie en de evolutie de volkeren hadden gekneed tot wat zij waren. De idee dat mensen verschilden omdat ze andere grond doorploegden, andere lucht inademden, veel of weinig uren zon kenden, meer of minder neerslag te verduren hadden, was erg ingeburgerd rond die eeuwwisseling. Zo verschilden niet alleen Italianen van Zweden, maar ook Vlamingen van Walen, zoals de Waalse schrijver Louis Delattre in 1905 uitgebreid aantoonde. Wallonië was op rots gebouwd, Vlaanderen op klei, leem en zand. De Walen hadden zich een geschiedenis gehakt door de harde bodem; de mijnschachten en -gangen waren de moderne uiting van het Waalse genie. Ook het vuur en het gesmede ijzer behoorden tot de Waalse eigenheid, die steeds gericht was op het zoeken naar nieuwe technieken en materialen, terwijl de Vlamingen vochten tegen het water en het vocht, maar ook rijkelijk oogstten en vee kweekten op vette weiden. Niet alleen de bodem, ook de lucht was anders: Vlamingen ademden de vochtige lucht van zee en mist, de Walen de frisse en heldere lucht van wouden en bergen. ‘Zo maakte onze voorvader in de spelonken, die niets anders had dan zijn ziel en zijn leven’, schreef Delattre, ‘ons, Walen, tot idealisten; zoals het vruchtbare slijk van de Vlaamse moerassen en de overvloed van de rijke velden van de Lage Landen, van hun boeren realisten maakte: realisten in de kunst, realisten in de zeden, realisten tot in de religie, die de Vlamingen “hervormden” om haar nuttiger te maken.’Ga naar eind(7) ‘Lichaam, Geest en Hert hebben hun Vaderland’, hield ook Gezelle-leerling Hugo Verriest zijn Brugse publiek voor in 1877. ‘Gelijk het met de planten gaat, zoo gaat het met het lichaam van den mensch. Zijn vleesch, zijn bloed, zijn vel, zijne longers, alles in hem wordt en groeit volgens lucht en weder, volgens hitte en koude, droogte en natte, zomer en winter en jaargetijden. Dat al wordt om zoo te zeggen een deel van zijn wezen. Verplant hem, hij zal ongemakkelijk zijn.’Ga naar eind(8) In die context ontstond ook de electorale geografie. De Fransman André Siegfried publiceerde in 1913 zijn monumentale werk Tableau politique de la France de l'Ouest waarin hij reeds in de inleiding stelde dat er ‘politieke regio's zijn zoals er geologische regio's zijn’. Electoraal onderzoek moest dan ook ‘bepalen, door de topografie van de partijen op te stellen, welke intieme banden er bestaan tussen partijen en bodems’. Siegfried was tevreden om wetenschappelijke argumenten te kunnen aandragen voor het dictum: ‘le granit produit le curé et le calcaire l'instituteur’.Ga naar eind(9) Ook al evolueerde de Franse electorale geografie in de daaropvolgende decennia duidelijk in sociologische zin (en werd het ‘geografisch determinisme’ verlaten), na de Tweede Wereldoorlog werd de studie van het kiesgedrag overspoeld door | |
[pagina 72]
| |
heel andere richtingen, voornamelijk van Angelsaksische makelij. De idee dat mensen ‘rechts’ of ‘links’ zouden stemmen, voornamelijk omdat ze pakweg Duitsers, joden of Fransen waren, was in de jaren 1950 evident geen aantrekkelijke onderzoekspiste. | |
Het geheim van de verstrengelingRecent wordt er nochtans ook internationaal weer volop aandacht gevraagd voor het belang van het ‘ruimtelijke’ aspect van kiesgedrag. De electorale geografie lijkt aan een revival te zijn begonnen. Uiteraard is de nieuwe electorale geografie de oude niet meer. ‘Ruimte’ en ‘plaats’ worden niet langer beschouwd als vaststaande, fundamentele, nauwelijks veranderende categorieën (of als verklarende variabelen), maar als categorieën die mee bepaald worden door de culturele omgang ermee. ‘Vlaanderen’ is niet alleen een begrensde vlek op een kaart, een regio waarbinnen men het kiesgedrag kan bestuderen, een onderzoekspopulatie (met eigenschappen die het kiesgedrag bepalen). Vlaanderen is ook een sociale en culturele constructie en het kiesgedrag draagt bij tot die constructie. De betekenis van ‘rechts Vlaanderen’ moet dus niet zozeer gezocht worden in de ‘kenmerken’ van de Vlamingen, maar in het feit dat een meerderheid van de Vlamingen zich identificeert met ‘rechts Vlaanderen’. Het ‘geheim’ van de verstrengeling van Vlaanderen met rechts ligt dan in die culturele verstrengeling zelf. Het is die verstrengeling die op sommige ogenblikken in haar naaktheid en onontwarbaarheid verschijnt en linkse Vlamingen tot schaamte brengt. Die verstrengeling is geenszins ‘organisch’ of ‘natuurlijk’. Zij heeft een geschiedenis. Rechts Vlaanderen is ontstaan in de tweede helft van de negentiende eeuw, toen ook de burgerij van de Vlaamse provinciesteden zich afwendde van het liberalisme en de lof van katholiek, ruraal Vlaanderen begon te zingen, ontgoocheld als ze was in de grootstedelijke, op de Waalse industrie gerichte liberale kringen die weinig aandacht bleken te hebben voor de kwijnende nijverheid in Vlaanderen. De dragers en verspreiders van die rechtse Vlaamse cultuur, zoals de Vlaamse katholieke literatoren (denk aan het citaat van Verriest hierboven), hebben eerst veel moeten afleren en veel moeten bijleren: ze moesten het Frans - hun moedertaal - afleren en het Nederlands aanleren, ze moesten hun liberalisme afleren en leren het volkse geloof ernstig te nemen, ze moesten hun mondaine en steedse reflexen afleren en leren om het plattelandsleven te prijzen. Daartegenover stond dat zij van de marge van de Belgische industriële cultuur waarin zij waren beland, in het centrum kwamen van een nieuwe Vlaamse cultuur.Ga naar eind(10) Die positie hebben de Vlaamse socialisten nooit kunnen innemen. Recent toonde de Gentse historicus Maarten van Ginderachter in zijn boek Het rode vaderland nochtans aan dat ook de Gentse socialisten zich op het einde | |
[pagina 73]
| |
van de negentiende eeuw in sterke mate met Vlaanderen identificeerden, veel meer dan in de historiografie werd aangenomen. Nogal voorbarig besluit Van Ginderachter echter dat deze vaststelling mijn eigen theses over de verstrengeling van ‘Vlaanderen’ met ‘rechts’ weerlegt.Ga naar eind(11) Mij lijkt het eerder dat zijn gedegen studie op nogal wat punten mijn conclusies bevestigt. Om te beginnen betogen wij beiden dat het historisch onderzoek naar nationale identificatie en nationalisme breder moet worden opgevat dan als een studie van nationale bewegingen alleen: men hoefde geen ‘flamingant’ te zijn om zich in de eerste plaats met de Vlaamse etnie (en dus veel minder met de Belgische natie) te identificeren.Ga naar eind(12) Ik wil dan ook helemaal niet de centrale stelling van Van Ginderachter betwisten dat de Gentse socialisten bovenal Vlaanderen als hun vaderland liefhadden. Toch blijf ik ervan overtuigd dat de liefdesrelatie van de Vlaamse socialisten met Vlaanderen een stuk gecompliceerder en problematischer was dan die van de katholieken. Op dat vlak kampten de liberale minnaars van Vlaanderen trouwens met hetzelfde probleem. Neem bijvoorbeeld Virginie Loveling. De liberale schrijfster publiceerde in 1884 de roman Sophie waarin ze de katholieke houding tijdens de schoolstrijd hekelde. Loveling laat de liberaal Haantjens op een zonnige winterdag door de Oost-Vlaamse vlakke weiden rijden. Het landschap ontlokt hem de gedachte: ‘O, mijn Vlaanderen, wat zijt gij schoon!’. ‘Hij dacht aan de magere, dorre, betrekkelijk kleine hoogten van een zo zeer geprezen deel van het Walenland, waar de dorpen als in steenputten staan, en men met moeite een rotsachtige heuvel beklimt om in het ronde niets dan andere, met slaghout begroeide of naakte rotsheuvels van nagenoeg gelijke omvang en gelijke hoogte te zien. O! wat had hij, telkens als hij ginder was, met heimwee verlangd naar zijn verre gezichtseinders met hun vlakke golvingen of krachtige bomenrijen, naar de eentonige, vruchtbare schoonheid van zijn geboortestreek!’ Maar dan doorkruisen ‘benden’ novicen van het jezuïetenhuis het landschap en de stemming van Haantjens slaat om. Hij denkt aan de vele kloosters in de omtrek, de Lourdesgrotten, de bedevaarten, de broederschappen en godvruchtige genootschappen. ‘Hij zag ze in verbeelding, verstoffelijkt, zijn vaderstreek als met een net omspannen... en thans zuchtte hij: ‘Gelukkig, verlicht, vrij Walenland! Ellendig, verkwezeld Vlaanderen!’ Dat Haantjens (en natuurlijk Loveling) tot dergelijke tegenstrijdige en verscheurende gevoelens werden gedreven, komt doordat ze het rurale Vlaanderen als het échte Vlaanderen beschouwden. Daar was al bij al nochtans weinig reden toe. Sinds eeuwen was Vlaanderen één van de meest verstedelijkte gebieden van Europa en ook nog op het einde van de negentiende eeuw woonden er 10% meer Vlamingen dan Walen in gemeenten met meer dan tienduizend inwoners. In de culturele verbeelding werd Vlaanderen even- | |
[pagina 74]
| |
wel in toenemende mate gelijkgesteld met het platteland, en dan vooral met de vruchtbare weiden aan de oevers van de Leie. Een goed voorbeeld van die aaneenschakeling van ‘Vlaanderen’ en ‘platteland’, is het werk van de schilder Emile Claus. In 1890 schilderde hij het doek ‘Vlaanderen’. Het schilderij toont een boerin te midden van een gouden korenveld met in haar armen een bundel graan en aan haar rokken een blonde dreumes. Hoewel Claus tijdens zijn verblijf in Londen tijdens de Eerste Wereldoorlog geregeld het hectische stadsleven had geschilderd, wijdde hij zich in Vlaanderen enkel aan rurale onderwerpen, ook al had hij dan carriére gemaakt in de stad Antwerpen. Waarom ging Claus zo zelden schilderen in het industriële Gent of de Antwerpse zeehaven? Waarom waren de boulevards van Parijs en Londen wél pittoresk en die van Antwerpen, Brussel of Gent niet? Blijkbaar kon Claus Vlaanderen niet anders voorstellen dan met knotwilgen, graanschoven, jonge boerinnen, veel koeien en bloemen. De Meester van Astene werd daardoor, zonder het zelf te willen, een schakel in de katholieke vormgeving van Vlaanderen. Het boek van Maarten van Ginderachter toont hoe ook de Vlaamslievende Gentse socialisten in toenemende mate Vlaanderen gingen vereenzelvigen met het platteland (en de auteur schrijft expliciet dat ‘de Gentse socialisten centrale elementen uit de “rurale mythomoteur” overnamen’). Daarin paste bijvoorbeeld ook een voorliefde voor de literatuur van Gezelle (een katholieke stedeling die erg belangrijk is geweest in de culturele ‘ruralisering’ van Vlaanderen): ‘hij ademt iets zoo vlaamsch, zoo zoetluidend en gemoedelijk uit, dat het in het harte dringt’.Ga naar eind(13) Zoals Loveling en Haantjens werd ook de redacteur van Vooruit maar matig beroerd door het landschap van de Ardennen: ‘Kunnen de schilderachtige valleien van de Ardennen ons voor een wijl bekoren, de wazige horizons van onze vlaamsche gewesten wekken dieper gewaarwordingen.’Ga naar eind(14) Helemaal in deze lijn dichtte Aimé Bogaerts:
Vlaandrenland, ik min u teer,
O mijn land, ik min u zeer,
Met uwe akkers, uwe weiden,
Uwe polders, uwe heiden!Ga naar eind(15)
Natuurlijk konden de socialisten er niet omheen dat datzelfde platteland dat hun hart sneller deed kloppen, bewoond werd door (in de woorden van dezelfde Bogaerts) een ‘vlijtige, doch slaafsche bevolking, wiens achterlijkheid den denkenden mensch met weemoed slaat’.Ga naar eind(16) Van Ginderachter beschrijft herhaaldelijk (zoals ik zelf ook doe in mijn studie) hoe de Gentse socialisten zichzelf zagen als ‘zendelingen’ die in het Vlaamse ‘missiege- | |
[pagina 75]
| |
bied’ de boodschap van bevrijding moesten uitdragen. De Gentse socialisten waren op dat vlak de erfgenamen van een eeuwenoud stedelijk superioriteitsgevoel. Het is opvallend hoe vaak zij verwezen naar Artevelde en de helden van 1302. Deze referenties naar het grootse verleden van de vrijheidslievende ambachtslieden vond echter moeilijk aansluiting bij de eigentijdse beeldvorming over agrarisch Vlaanderen (een probleem dat de katholieken veel minder tergde: zij konden tegelijkertijd hulde brengen aan de katholieke middeleeuwers, de helden van de Boerenkrijg en de hedendaagse boeren). De liefde van de Vlaamse socialisten voor hun vaderland werd dan ook zwaar op de proef gesteld. Historische trots wisselde af met schaamte om het heden. De Vlaamse bevolking bleek steeds weer een remmende factor in de historische groei naar Verlichting, Vooruitgang en Socialisme (zoals de wallingantische socialisten graag in herinnering brachten). De sporen van orangisme in het Gentse socialisme moeten trouwens ook in dit kader worden gezien: de revolutie van 1830 was een jammerlijke vergissing van het verkwezelde Vlaamse platteland waarvan de verlichte stedelingen niet wilden weten. Neen, de liefde van de Gentse socialisten voor Vlaanderen was zeker niet onproblematisch. | |
Meer lef en minder gêneHet lijkt erop dat de affectieve identificatie van Vlaanderen met rechts bestand is geweest tegen vele veranderingen, precies in een constante oppositie met het Waalse linkse spiegelbeeld. Aanvankelijk waren ‘rechts’ en ‘katholiek’ synoniemen. Sinds het einde van de jaren 1950 is de katholieke partij niet langer de enige grote rechtse partij. Het liberalisme werd van toen af ook eerder met rechts geassocieerd en sindsdien doet de liberale partij het terug behoorlijk in Vlaanderen. Maar ‘rechts’ lijkt zich de laatste tijd steeds te verplaatsen en zelfs min of meer op te lossen: de SPA is onder invloed van New Labour-ideeën een stuk minder links geworden, terwijl partijen als VLD en CD&V het rechtse etiket ontwijken en de links-rechtstegenstelling in haar geheel passé noemen. Hoewel de individuele Vlamingen gemiddeld niet racistischer, intoleranter, verzuurder zijn dan de Walen (zo blijkt uit onderzoek), identificeren ze zich wel gemakkelijk met rechts Vlaanderen. De zure oprisping dat ‘Brussel’ onvoldoende rekening houdt met de gewone, brave, hardwerkende, ‘echte’ Vlaming en daardoor Vlaanderen dreigt prijs te geven aan een internationale, anonieme, opslokkende, moderne logica, komt regelmatig terug in de voorbije 150 jaar. Lange tijd was een stem op de katholieke partij het logische gevolg (ook al deed de katholieke partij in Brussel vaak niet wat de basis in Vlaanderen wilde, men had toch het gevoel op een adequate manier de Vlaamse weerbarstigheid tegenover de voorthollende modernisering te hebben geuit). Nu is die respectabele mogelijkheid er | |
[pagina 76]
| |
niet meer. De weerbarstigheid wordt nu op een andere manier getoond. Vlamingen stemmen nu in toenemende mate op een partij die - volgens Vermeersch - haar neonazi- en racistische verleden nooit heeft afgezworen. Het succes van extreemrechts in Vlaanderen moet misschien meer onderzocht worden in samenhang met het aanhoudende succes van rechts in Vlaanderen. Maar het vraagt lef en de overwinning van heel wat gêne om precies die verstrengeling van Vlaanderen met rechts tot voorwerp van studie te maken. |
|