Ons Erfdeel. Jaargang 48
(2005)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 191]
| |
Onthutsend en voorspelbaar
| |
[pagina 192]
| |
modieuze epilogen. Uit hun eigenlijke verhaal blijven zij angstvallig afwe-zig. Van niet-professionele historici zijn de laatste jaren verschillende aanzetten gekomen om veel radicaler de mogelijkheden te benutten die de erkenning van het onvermijdelijke subjectivisme biedt. De voortdurende vermenging van persoonlijke ervaringen en historische inzichten is een genre geworden dat niet alleen een aantal fervente beoefenaren heeft gevonden, maar dat blijkbaar ook het grote publiek in zijn ban houdt. Een extreem voorbeeld hiervan kan worden gevonden in de recente VRT-serie Het Bourgondisch complot, waarin fotograaf Michiel Hendryckx een zoektocht naar Vlaanderens Bourgondische wortels aanwendt om een aantal van zijn persoonlijke dada's en verborgen liefdes wereldkundig te maken. Op een veel gesofisticeerdere manier bracht de archeoloog en schrijver David van Reybrouck in 2001 in het boek De plaag verslag uit van een historisch onderzoek dat bij de Belgische symbolistische auteur Maurice Maeterlinck begon maar hem in de valkuilen van de actuele Zuid-Afrikaanse maatschappij deed belanden. Het leverde hem bijna de Gouden Uil op. | |
Geschiedenis zoals Nietzsche wildeDe pionier van deze persoonlijke vorm van geschiedbeoefening in het Nederlandse taalgebied is echter ongetwijfeld de Nederlandse journalist Geert Mak. In boeken als Een kleine geschiedenis van Amsterdam (1995), Hoe God verdween uit Jorwerd (1996) en De eeuw van mijn vader (1999) ontwikkelde hij het recept voor een vorm van historische onderzoeksjournalistiek waarbij zijn eigenzinnige speurtocht naar brokstukken verleden de structuur voor het historische verhaal leverde. Eerder dan hierdoor het verleden in zijn eigen schaduw te plaatsen, leek hij er op die manier telkens opnieuw in te slagen verloren gewaande stukjes geschiedenis op te delven. Het procédé leek vooral geschikt voor lokale en bij voorkeur ook nabije microgeschiedenissen. Eén dorp, één stad, één familie - dat waren de entiteiten waarover Mak zijn empatische historische blik met behulp van bevoorrechte getuigen kon laten glijden. Het enorme succes van deze boeken en het naderende einde van de twintigste eeuw deden hem en de Volkskrant-redactie echter ambitieuzere plannen koesteren. Gedurende het hele jaar 1999 volgde hij immers, ‘langs een krakeling van routes’, de sporen van de twintigsteeeuwse geschiedenis van Europa. Dag na dag bezocht hij er, in min of meer chronologische volgorde, de plaatsen waar die geschiedenis op de een of andere manier een beslissende wending had genomen. Hij verwijlde bij monumentale en minder monumentale overblijfselen, grasduinde in lokale bibliotheken en archieven en had indringende gesprekken met bevoorrechte getuigen of met hun afstammelingen. Zijn beschouwingen verschenen elke | |
[pagina 193]
| |
Tsjernobyl, Oekraïne - Foto archief Geert Mak.
dag in de krant en zijn in 2004 ook gebundeld in het lijvige boek In Europa. Het resultaat is zonder meer een overdonderende intellectuele en literaire prestatie. De auteur slaagt erin zijn immense belezenheid te presenteren op een manier die schokt, ontroert, aan het lachen brengt, en in elk geval tot nadenken stemt. Met een indrukwekkend gemak schakelt hij daarbij over van ongemeen puntige boutades naar een lyrische stijl die flirt met het pathos, en vice versa. In tijden waarin tijd een minder schaars goed zou zijn, zou dit het soort boek zijn waarvan de recensent kon schrijven dat hij het in één ruk had uitgelezen. Precies die overweldigende indruk doet bij de professionele historicus willens nillens existentiële vragen rijzen over zijn of haar eigen bedrijvigheid. Hoe komt het toch dat Mak erin slaagt geschiedenis zo aantrekkelijk te maken - van In Europa werden intussen al meer dan 250.000 exemplaren verkocht - terwijl dat onszelf maar niet lukt? Is het eenvoudig een kwestie van talent, of kan Mak het zich veroorloven als ‘amateur’ regels te overtreden waaraan de historicus gebonden is? Bestaat er, met andere woorden, een manier voor professionele historici om hun begrijpelijke afgunst voor dergelijke prestaties met rationele argumenten te omzwachtelen? Een evident antwoord op deze vraag zou erin kunnen bestaan dat Maks werk niet gebaseerd is op eigen bronnenonderzoek, maar in wezen een synthese biedt van de bestaande historiografie. Dat argument gaat maar zeer ten dele op. Mak doet immers uitvoerig aan bronnenonderzoek, al is dit van een | |
[pagina 194]
| |
aard die nog steeds te weinig tot de kern van het historisch metier behoort: het bezoeken van plaatsen, het luisteren naar mensen, het opsnuiven van luchten. En zelfs indien zijn boek in de eerste plaats een synthese is, hoe komt het dan dat synthesewerken van historici doorgaans als droge handboeken worden gepercipieerd, terwijl van Maks werk steevast wordt beweerd - en terecht - dat het ‘als een roman’ leest? Ook het argument dat Maks geschiedbeoefening ‘weinig objectief’ zou zijn, biedt weinig soelaas. Historici zelf hebben hun definitie van ‘objectiviteit’ in de voorbije jaren zodanig verruimd dat Maks geschriften hier zonder meer een plaats in kunnen vinden. De Britse geschiedenisfilosoof jonathan Gorman verwoordt ongetwijfeld de mening van de meeste historici als hij zegt dat de term ‘objectief’, toegepast op historische teksten, eigenlijk niets anders kan betekenen dan ‘rationeel aanvaardbaar’ (en steunend op verifieerbare feiten).Ga naar eind(1) Die test doorstaat het overgrote deel van Maks uitspraken in elk geval met glans. Indien Friedrich Nietzsches begrip van historische objectiviteit wordt gehanteerd, dan stijgt Mak zelfs moeiteloos uit boven de meeste professionele historici. Voor Nietzsche was het ‘objectief denken van het verleden’ immers ‘de stille arbeid van de kunstenaar: alles met elkaar in verband brengen, al het afzonderlijke tot een geheel weven, vanuit de gedachte dat wanneer in de dingen een planmatige eenheid ontbreekt, deze er in gelegd moet worden’. Dit vergde, zo gaf hij toe, ‘een scheppingsdrang ver uitstijgend boven en toch liefdevol verzonken in empirische data, een poëtisch voortbouwen op bestaande categorieën’.Ga naar eind(2) Het valt moeilijk te ontkennen dat Mak uitgerekend deze gaven in uitzonderlijk hoge mate bezit. Meer zelfs, Nietzsches omschrijving van de historische deugden lijkt op Maks maat te zijn geschreven. Dat hij daarbij soms historische detailfouten maakt, is ongetwijfeld waar, maar merkte niet Huizinga al bij het begin van de twintigste eeuw op dat dit het zwakst mogelijke argument was om bouwers van historische synthesen (hijzelf dacht met name aan Karl Lamprecht) mee aan te vallen?Ga naar eind(3) Het ziet er dus naar uit dat wij (let wel: géén bescheidenheidsmeervoud, maar uiting van een zeer reële solidariteit met mijn collegae-historici) onze strijd zullen moeten staken en in In Europa gewoonweg een superieure vorm geschiedschrijving dienen te erkennen. De positie die voor professionele historici overblijft, kan dan hoogstens die zijn van leveranciers van materiaal, waarmee superieure geesten hun beklijvende verhalen kunnen vertellen. | |
Een groot verhaal met moraalOf toch niet? Volgens mij zondigt Mak wel tegen één van de basisregels van de historische discipline. Ik doel op de regel die stelt dat geschiedschrijving nooit voorspelbaar | |
[pagina 195]
| |
Uniform dat de Oostenrijkse aartshertog Franz Ferdinand droeg op de dag dat hij vermoord werd in Sarajevo (28 juni 1914) - Foto archief Geert Mak.
mag zijn. Paradoxaal genoeg is Maks hoogst originele boek dat wel. Ondanks de immense hoeveelheid prikkelende anekdotes en verrassende inzichten, is Maks relaas van de twintigste eeuw in wezen een zeer klassiek verhaal - het verhaal, met name, van een onschuld die in de eerste helft van de eeuw verloren ging en die men in de tweede helft tevergeefs trachtte te herstellen. Hoewel de auteur voortdurend afstand neemt van nostalgische vertogen, is heel zijn verhaal doordrongen van een zachte weemoed naar een negentiende-eeuwse onschuld, dezelfde weemoed die ook door zijn vroegere boeken liep. Zelfs de literaire procédés die hij hanteert, wijzen onveranderlijk in die richting. Op de plaatsen waar zich in het verleden de meest gruwelijke zaken hebben afgespeeld, merkt hij in het heden vooral bucolische en verstilde natuurtaferelen (‘de kastanjes bloeien, de koeien staan tot hun buik in de boterbloemen’) en frivool spelende kinderen op. Zij lijken vage herinneringen op te roepen aan een tijd toen de wereld nog niet op hol geslagen was. Impliciet doemt uit Maks verhaal dan ook een sterk geïdealiseerd beeld van de negentiende eeuw op. Die idealisering treedt in het volle daglicht wanneer hij beweert dat geen ‘achttiende- of negentiende-eeuwer “schoon” en “vuil” of “gezond” en “ziek” (zou) hebben verheven tot zinnebeelden die op het hele maatschappelijke leven van toepassing waren’ (p. 502). Toch lijken de meeste historici het er tegenwoordig over eens te zijn dat deze medicalisering van de maatschappij (en het eventueel bijbehorende zuiverheidsdenken) een | |
[pagina 196]
| |
erfenis van de negentiende eeuw is geweest, waar de twintigste zich tot haar eigen schade en schande over ontfermd heeft. In de twintigste eeuw zelf gaat Maks nostalgie vooral uit naar de atavismen van de door hem geliefde negentiende eeuw. Met name dweept hij openlijk, zij het niet zonder reserves, met het Habsburgse rijk. In navolging van zijn favoriete auteurs Joseph Roth en Stefan Zweig apprecieert hij daarin vooral de speelsheid en ‘het gezonde evenwicht tussen regelen en laten gebeuren’ (p. 1.116). De twintigste eeuw schetst hij als een langgerekte periode waarin deze eerste pool (het regelen) overmatig werd uitvergroot ten koste van de tweede. Maks schaarse helden zijn vooral de milde anarchisten die de dingen weer gewoon wat wilden ‘laten gebeuren’. Zelfs een non-conformistische falangist als José Antonio Primo de Rivera kan hij, ondanks de nefaste gevolgen van zijn politiek, tot op zekere hoogte daartoe rekenen. Deze anarchistische helden waren echter onverminderd tragische helden. De geschiedenis leek immers in het voordeel te spelen van diegenen die in alles structuur en orde wilden aanbrengen. Al zeer vroeg in het boek werpen het fascisme en de Tweede Wereldoorlog - als excessen van regeldrift - hun zware slagschaduw vooruit. Niet toevallig beslaan de oorlogsjaren zelf drie volledige hoofdstukken (van de twaalf) in het hele boek. Ook de naoorlogse jaren krijgen onder Maks pen in de eerste plaats het karakter van een lange afrekening met de erfenis van deze oorlog. Wat dé definitieve oplossing leek te kunnen bieden - de Europese eenmaking - bleek zelf gaandeweg besmet te raken met de erfzonde van de twintigste eeuw, de regelzucht. Daardoor kan zelfs het slotakkoord van dit boek maar matig positief zijn. Hoewel het boek op het eerste gezicht alle kenmerken draagt van een postmodern geschiedverhaal, is het dus in geen geval vrijblijvend te noemen. Mak vertelt, of hij dat wil of niet, een Groot Verhaal, met een zeer duidelijke moraal. Daardoor kunnen de talloze anekdotes die hij aanhaalt nauwelijks meer zijn dan loutere illustraties, terwijl zij in een narrativistische geschiedschrijving de primaire bouwstenen zijn waarmee geschiedenis wordt verteld. Misschien situeert zich uitgerekend daar het voornaamste bezwaar dat een professioneel historicus tegen een boek als dit kan inbrengen: Mak laat zich vrijwel nooit verrassen door de feiten die hij aanhaalt, maar dwingt deze binnen de overkoepelende logica van zijn verhaal. Voor hem lijkt er in de geschiedenis nauwelijks ruimte te bestaan tussen het macrohistorische en het microhistorische niveau. Enerzijds zet hij met grootse en zelfverzekerde penseeltrekken (vaak in de vorm van beklijvende metaforen) hele perioden, steden, naties of algemene evoluties neer, anderzijds haalt hij op het eerste gezicht onbenullige details aan om deze algemeenheden concreet te maken. Het tussenliggende niveau, waar historici de feiten plegen te interpreteren en | |
[pagina 197]
| |
Belfast, Noord-Ierland - Foto archief Geert Mak.
in onderling verband te brengen (zonder per definitie te moeten verwijzen naar overkoepelende concepten) ontbreekt vrijwel volledig. Toch kan juist op dat niveau de geschiedenis ook echt spannend en onvoorspelbaar worden. Onvoorspelbaarheid is echter niet wat het publiek in de eerste plaats van de geschiedenis verwacht. Het laaft zijn blijkbaar onlesbare dorst naar geschiedenis het liefst met de canon van al bekende verhalen. Maar er is geen reden voor professionele historici om daar rouwig over te zijn. Laten wij ons er veeleer over verheugen dat er originele en intelligente dorstlessers als Maks In Europa bestaan. geert mak, In Europa, Atlas, Amsterdam/ Antwerpen, 2004, 1.124 p. | |
[pagina 198]
| |
PostscriptToen mijn recensieartikel van In Europa al op de tafel van de redactie lag, is Geert Mak in het middelpunt van een publieke controverse terechtgekomen door zijn stellingname in de zaak rond Theo van Gogh. In het hartstochtelijke pamflet Gedoemd tot kwetsbaarheid anticipeert hij op de mogelijke historische omgang van latere generaties met de turbulente gebeurtenissen van november 2004. Hij maakt van die gelegenheid gebruik om een antidotum toe te dienen tegen het sluipende xenofobe gif waarmee leidende politici en intellectuelen - de ‘handelaren in angst’ - naar zijn oordeel de Nederlandse samenleving aan het besmetten zijn. Het hoeft weinig betoog dat de Nederlandse politieke klasse het pamflet niet op gejuich heeft onthaald. Als niet-specialist terzake wil ik mij niet te ver op dit mijnenveld wagen, maar het pamflet illustreert wel op een pregnante manier enkele van de vaststellingen waartoe ik in mijn bespreking ben gekomen. Onbesproken kon ik het daarom niet laten. Meer nog dan uit In Europa blijkt uit dit pamflet hoe weinig vrijblijvend Maks omgang met het verleden is en hoezeer zijn historisch denken wordt gedomineerd door de herinnering aan de Tweede Wereldoorlog. Een leidmotief dat door dit pamflet loopt, is immers de parallellie tussen de gebeurtenissen in Nazi-Duitsland en de ontwikkelingen die Mak rondom zich aan de gang ziet. Gedeeltelijk ziet hij de overeenkomsten in anonieme, maatschappijbrede processen, zoals wanneer hij in navolging van Victor Klemperer (die ook al in In Europa een hoofdrol speelde) de subtiele veranderingen in het Nederlandse taalgebruik tracht te registreren. Maar hij durft het ook aan meer concrete overeenkomsten te detecteren. Een vrouw die tijdens de crematie van Van Gogh voor de televisiecamera's had beweerd dat de moslims maar naar een onbewoond eiland moesten worden gestuurd, looft hij sarcastisch om haar historische intuïtie. Ook de Duitse nazi's hadden immers plannen gekoesterd alle joden naar Madagaskar te verbannen. En in Submission Part 1, de film die Theo van Gogh maakte naar een scenario van Ayaan Hirsi Ali - en die hem uiteindelijk fataal werd - ziet hij een aantal narratieve procédés aan het werk die sterke gelijkenissen vertonen met Goebbels' antisemitische propagandafilm Der Ewige Jude. Twee aan de VVD gelinkte politieke denkers, Kees Berghuis en Luuk van Middelaar, noemden dit ‘ronduit vuile insinuaties’.Ga naar eind(1) Aangezien Mak uiteindelijk niets méér doet dan parallellen trekken tussen denkschema's lijkt mij een dergelijk verwijt misplaatst, temeer daar de parallellie geenszins bij de haren is getrokken. Uiteraard moet de nodige kiesheid aan de dag worden gelegd bij referenties aan de judeocide, maar omgekeerd mag ook niet iedere vergelijking met nazistische gedachtegangen of procédés a priori worden verketterd als intellectuele chantage. | |
[pagina 199]
| |
Overblijfsel van de muur van het joodse getto in Warschau, Polen - Foto archief Geert Mak.
Behelst het trekken van dergelijke parallellen naar mijn gevoel dus geen ongeoorloofd gebruik van het verleden, dan illustreert het mijns inziens wel de wat ouderwets aandoende monomanie die Maks historische interesse ondanks zijn oeverloze eruditie kenmerkt. Voor wie de geschiedenis in de eerste plaats als een reservoir met waarschuwingen voor de toekomst beschouwt, is dit ongetwijfeld geen slechte attitude, al is het zeer de vraag wat de reële impact van dergelijke waarschuwingen in de huidige maatschappelijke context nog kan zijn. Ook op een heel andere manier blijkt in dit pamflet Maks principiële gehechtheid aan een sterke, zingevende historische canon. In zijn diagnose van de Nederlandse ziekte ruimt hij, net zoals veel andere toonaangevende Nederlandse intellectuelen, veel plaats in voor het falende geschiedenisonderwijs en het om die reden ook gebrekkige historische besef van de Nederlanders. De eigenlijke betekenis van begrippen als tolerantie, pacificatie en Verlichting wordt daardoor uit het oog verloren en het is ook om die reden dat zij Pim Fortuyn konden uitroepen tot Grootste Nederlander Aller Tijden. ‘Zij wisten immers nauwelijks meer dat er nog andere tijden hadden bestaan’, zo verduidelijkte Mak in een zeer onlangs verschenen artikel in NRC Handelsblad, waarin hij de manco's van het geschiedenisonderwijs blootlegt.Ga naar eind(2) Zijn grote verwijt richt zich daarbij niet op het bestaande aanbod aan geschiedenishandboeken, wél op het feit dat er te weinig onderwijsruimte bestaat voor het creëren van een heldere historische canon, én dat er te weinig geschiedenis-leerkrachten zijn die ‘het hele verhaal [kunnen] vertellen, en daarmee orde [kunnen] scheppen en lijnen [kunnen] trekken.’ Zij worden daarin volgens | |
[pagina 200]
| |
Mak ook nauwelijks gesteund door de professionele historici, die het nog steeds - al ontwaart hij beterschap in dat opzicht - te weinig aandurven voor een groter publiek te schrijven. Met dat laatste ga ik volmondig akkoord, en ik zou de ruimte die mij hier wordt geboden met plezier aanwenden voor een pleidooi om het academisch systeem dermate te wijzigen dat wetenschappelijke popularisering ten volle wordt gehonoreerd. Maar daar gaat het hier niet over. Wel aan de orde van de dag is of ‘popularisering’ meteen ook moet worden gelijkgesteld met ‘canonbevestiging’, en of een te sterk gecanoniseerd geschiedbeeld niet kan bijdragen tot de overtrokken nationalistische reflexen die Mak zelf aan de kaak stelt. Er lijkt mij op dat vlak alvast een opvallende paradox in Maks pleidooi te schuilen. Enerzijds roept hij zijn landgenoten op hun eigen kwetsbaarheid te erkennen en daar ook naar te leven - de titel van zijn pamflet is in dat opzicht een prachtig statement - maar anderzijds pleit hij voor een geschiedbeeld dat zelfverzekerd, ja zonder meer viriel is. Twijfel aan en zelfs gedeeltelijke verwerping van dat beeld acht hij uiteraard mogelijk en toegestaan, maar de sokkel waarop het rust zou in zijn ogen alle stormen moeten kunnen doorstaan. Zijn weliswaar niet van ironie gespeende lofzang op zijn eigen charismatische geschiedenisleraar Hendrik Algra is in dat opzicht veelbetekenend. Algra was een orthodox-protestants, conservatief en Friesgezind Nederlands patriot die tijdens de Tweede Wereldoorlog het Friese verzet had geleid en in het kamp van Sint-Michielsgestel zijn medegevangenen (onder wie zelfs Johan Huizinga) had betoverd met verhalen over Nederlands roemrijke verleden.Ga naar eind(3) Zoals Mak zelf suggereert, perste hij nog lang nadien zijn lessen over de Tachtigjarige Oorlog in de mal van zijn eigen oorlogservaring, waarbij ‘de soldaten van Alva langzamerhand Duitse pothelmen’ kregen en hijzelf door de klas begon te marcheren, al ‘Slaet op den trommele’ scanderend. Dat Algra, die na de oorlog senator werd voor de Anti-Revolutionaire Partij, de Tachtigers als viezigaards bestempelde en hen daarom links liet liggen, doet de progressieveling Mak als bijzaak af. Toch kan een dergelijk moraliserend ostracisme als een logisch gevolg worden beschouwd van een al te robuust geschiedverhaal. Al hoed ik mij doorgaans voor contrafactuele bespiegelingen (waar Mak zelf in In Europa wel een grote voorliefde voor vertoont), toch zou het mij weinig hebben verwonderd indien uitgerekend Algra, zo hij nog had geleefd, een van de tenoren zou zijn geweest in het huidige antimulticulturele koor. Zijn stem tegen de soevereiniteitsoverdracht van Indonesië en later tegen die van Nieuw-Guinea zou alvast in die richting hebben kunnen wijzen. Door deze piëteitsvolle herinnering aan Algra ondergraaft Mak zijn eigen protest tegen de liberale fractievoorzitter die ervoor had gepleit via een ‘ver- | |
[pagina 201]
| |
beterd geschiedenisonderwijs’ tot een ‘vernieuwd patriottisme’ te komen. Met zo'n pleidooi sloot deze laatste alvast heel nauw aan bij een motie die Algra zelf, samen met een antirevolutionaire partijgenoot, in 1947 voor de Eerste Kamer had ingediend tegen de toen imminente afbouw van het aantal uren geschiedenis aan de Nederlandse gymnasia. Hun motie was er volgens de indieners op gericht te voorkomen ‘dat in de leidende posities van ons volk mannen zouden komen die vreemd staan tegenover de historie van ons volk’. De onmisbaarheid van een goed geschiedenisonderwijs ‘voor het kweken van een krachtig nationaal bewustzijn’ stond voor hen in elk geval buiten kijf.Ga naar eind(4) Maks betoog had mijns inziens nog veel aan kracht gewonnen indien hij zijn moedige pleidooi voor kwetsbaarheid ook had doorgetrokken tot het niveau van de geschiedbeoefening en het geschiedenisonderwijs. Zijn deze in een multiculturele samenleving immers niet bij uitstek ‘gedoemd tot kwetsbaarheid’, tot een fundamentele erkenning van de pluriformiteit van het verleden? geert mak, Gedoemd tot kwetsbaarheid, Atlas, Amsterdam/ Antwerpen, 2005, 95 p. |
|