| |
| |
| |
Ziektemasker uit het Javaanse theater - Collectie KIT Tropenmuseum.
| |
| |
| |
De hele wereld binnen handbereik
Volkenkundige musea in Nederland
Paul Depondt
werd geboren in 1953 in Roeselare. Studeerde beeldende kunsten en journalistiek. Is redacteur boeken van het dagblad ‘de Volkskrant’. Publiceerde verschillende essays, gebundeld in ‘De droom van Bonaparte’ en ‘Open cahier’.
Adres: Lange Violettestraat 263 B, B-9000 Gent
Op de titelprent van de eerste editie van zijn door Hans Jakob Christoffel von Grimmelshausen opgetekende avonturen staat Simplicius Simplicissimus afgebeeld als een scharminkelige rariteit. Zijn lichaam heeft de vorm van een haan, hij heeft de poten van een rund en een eend, en een afgrijselijke geschubde vissenstaart. Op de prent houdt hij een boek vast, een encyclopedie met afbeeldingen van allerlei voorwerpen. De wereld openbaart zich voor Simplicissimus als een chaos. Hij noemt zich ‘zo briljant en volmaakt in de onwetendheid, dat ik niet eens in staat was te beseffen dat ik helemaal niets wist’.
Wat weten wij over vreemde culturen? Of over al lang verdwenen beschavingen? Het is gissen. Meer dan drie eeuwen geleden schreef de Amsterdammer Olfert Dapper, ‘de eerste afrikanist’, die begraven ligt onder de plavuizen van de Amsterdamse Noorderkerk, zijn Naukeurige Beschrijvinge der Afrikaensche Gewesten, het standaardwerk voor de zeeman en de koopman van de zeventiende eeuw. Hij schreef zijn handboek thuis. Dapper is nooit in Afrika geweest. Hij haalde zijn kennis uit boeken, hij bestudeerde oude kaarten, zeeroutes en globes. Zeemansverhalen en mysterieuze voorwerpen uit wonderbaarlijke curiositeitenkabinetten prikkelden zijn verbeelding.
Zou je ook nu nog, al ben je er nooit geweest, van Afrika, Indonesië of China, zo'n ‘naukeurige beschrijvinge’ kunnen maken aan de hand van reisverslagen of van verzamelingen van volkenkundige musea? Anders gezegd: hoe toon je in die musea, zonder veel politiek of ideologie, vreemde landen en culturen? Beelden zijn beladen. Een museumbezoeker is niet onbevangen.
Dappers boek verscheen in 1668. Amsterdam heeft hij nauwelijks verlaten, de woorden van Vondel indachtig, die zich in zijn verzen afvroeg waarom we ons toch alle ellende van een verre tocht op de hals zouden halen, wanneer we onze nieuwsgierigheid kunnen bevredigen door het opslaan van een atlas.
| |
| |
Georg Rumphius (1672-1702), verzamelaar en onderzoeker van rariteiten, opstelling tentoonstelling ‘Oostwaarts! Kunst, cultuur en kolonialisme’ - KIT Tropenmuseum.
Waarom, dacht Dapper, zou je om erover te schrijven tussen paardenvijgen en alle insectenplagen van Egypte de wereld moeten aanschouwen? ‘De bittre kou verkleumt’, schreef Vondel, ‘de hitte braed de leden.’ Dan kun je toch maar beter thuisblijven.
| |
Circus noch arena
De eind 2002 overleden wereldreiziger en verzamelaar, schrijver en columnist, Boudewijn Büch, had ouders die liever thuisbleven. Ze hielden van musea, van de wereld die ze in volkenkundige collecties konden ontdekken. Het was een wereld binnen handbereik. In opdracht van het Leidse Rijksmuseum voor Volkenkunde schreef Buch De hele wereld in een vitrinekast, ‘het resultaat van reizen, lezen en tobben’. In zijn boek vertelt hij hoe hij als kleine jongen met zijn vader het museum bezocht. ‘Kom op, jonge vriend, we gaan de wijde wereld in. Papoea's, negers en indianen - we gaan ze allemaal bekijken.’ Dat Leids museum werd voor Büch ‘een plek die ik talloze malen zou bezoeken: eerst met mijn vader, daarna als de middelbare school was uitgegaan (“ik ga even bij die gekke indianen kijken”) en ten slotte als studerend hasjgebruiker’. Het museum leidde in die tijd een bestaan van de dood, ‘de geur was nog hetzelfde als die van tien jaar eerder’, maar Büch en zijn schoolvrienden ontdekten tussen al die vitrines en aan het eind van lange gangen met vele zalen de boeddha's, een groep van vijf bronzen Japanse beelden, topstukken uit de wereldvermaarde verzameling van het Leidse museum.
| |
| |
‘Ik heb er foto's van bekeken’, schrijft Büch, ‘en ik kon mij niet meer voorstellen dat het in deze ruimte was dat ik absolute schoonheid ervoer, dat ik deze ietwat ongezellige, vierkanterige ruimte beschouwde als een paradijs, en dat ik hier uren, ja zelfs dagen achtereen doorbracht met het stellige gevoel een oosterling te zijn en het Oosten als geen ander te begrijpen.’ Het was een opvatting ‘die de koude grond niet ontsteeg’, maar Büch en zijn hasjvrienden hadden het idee dat de geheimen van het Oosten ontsluierd werden in die zaal van het museum. Die boeddhazaal bestaat niet meer. De beelden kregen een andere plek in de nieuwe opstelling. Bezoekers van vroeger zullen zich met moeite het oude gebouw nog voor de geest kunnen halen.
In de Nederlandse volkenkundige musea is de afgelopen jaren veel veranderd, niet alleen in de opstellingen maar ook in het museale beleid. Een volkenkundig museum is al lang niet meer een samenraapsel van exotica. Zowel in Leiden, in Rotterdam als in Amsterdam is de laatste jaren veel over het museumbeleid en vooral over de opstellingen nagedacht. Een volkenkundig museum is geen circus, waar je ‘het vreemde’ kunt opsnuiven; het is ook geen politiek-correcte arena voor discussies over imperialisme en uitbuiting.
Plato heeft de wereld ooit beschreven als Gods speeltje. Verzamelaars hebben zich altijd gespiegeld aan dat beeld van de deus ludens, ‘de spelende God’ die de hele wereld herleidde tot een curiositeitenkabinet. Uit alle gebieden waar de Hollanders kwamen en handel dreven, werden voorwerpen meegebracht, ook ‘menselijke diergaarde’, zoals de beroemde Groenlander die in de Haagse hofvijver zijn kajakkunsten vertoonde en aan het Hof werd getoond ‘daer hij seltsame manieren van doen hadde’. Die eerste kabinetten van zeldzaamheden, naturalia en artificalia uit nog vreemde en haast onbekende continenten, waren ‘een wereld in miniatuur’, een klein museum.
De vroegere volkenkundige musea echter waren geen Wunderkammer meer, maar prestigieuze toonplaatsen voor uit het verre buitenland door militairen, missionarissen, handelslieden en verzamelaars meegebrachte exotische voorwerpen. Hun opstellingen waren theatraal, met koloniale stijlkamers vol vitrines. Je verbaasde je over de dingen die je er zag, het was een onbekende en fantasierijke wereld. Maar gaandeweg werd door de dekolonisatie, en zeker vanaf de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw, het volkenkundig museum ook steeds meer een plek voor Derdewereldwatchers en oproerige anti-kapitalisten.
‘Het museum sloot indertijd dus mooi aan bij alles wat we liefhadden’, mijmert Büch in zijn boek, ‘vreemde volkeren, het Oosten, hallucinatie, politieke bewustwording en aandacht voor de Derde wereld.’ De opstellingen waren geen ‘volkenschouw’ meer, maar musea voor politiek correcte museumbezoekers. Het Rotterdamse Museum voor Volkenkunde en de Stichting Imago Mundi ontwierpen een ‘beeldverzamelgebouw’, onder het motto
| |
| |
Reclamebord voor Abadie-sigarettenpapier, Frankrijk, 1904 - Collectie Wereldmuseum Rotterdam.
every picture tells a story, ‘een bijdrage aan het doorbreken van stereotiepe, door racisme gevoede beeldvorming in het algemeen en etnische beeldvorming in het bijzonder’. Het Amsterdamse Tropenmuseum heeft collecties heringericht als een soort going native in Amsterdam met nagebouwde huizen en impressies van het leven van alledag, met een Indonesische kiosk en een karretje van een straatverkoper van bamisoep.
| |
Een museum op de schop
‘De tijden veranderen, de collectie blijft’, schreef directeur Henk Jan Gortzak van het Tropenmuseum in een boekje over de verzameling van het Koninklijk Instituut voor de Tropen. In 1864 werd de eerste gift ingeschreven, een lepel van gelakt hout en kokosnootschaal (‘klapperdop’) uit Palembang, Zuid-Sumatra. Sindsdien zijn 140 jaar verstreken. In die tijd is de collectie van het Tropenmuseum uitgegroeid tot meer dan honderdduizend voorwerpen en bijna een half miljoen foto's. Vroeger was het Tropenmuseum een soort ‘poppentheater’, met een veel bezocht kindermuseum, een Disneyland van vreemde culturen. Daar wordt nu aan gesleuteld: de nieuwe opstelling gaat niet alleen over politieke en economische fenomenen, in die stoffige jaren zestig-interpretatie, maar ook over cultuur. Wat zijn de verschillen? Waarom begrijpen we elkaar niet?
Het vroegere ‘productenmuseum’, want dat waren de eerste koloniale verzamelingen, is nu een plek voor interpretatie, onderzoek en vooral begrip. Veranderingen gaan langzaam, zeker in de museale wereld; maar zowel
| |
| |
in Amsterdam, Rotterdam als Leiden wordt het verzamelen ‘herijkt’.
Het oude Rijksmuseum voor Volkenkunde in Leiden, waar Büch in zijn boek aan herinnert, was een vreemde wereld in een notendop, waarin alles was opgeborgen in vitrines en in boekenkasten, de wereld als het ware op huiskamerformaat. Maar over de indrukwekkende collectie op zaal lag een dikke laag stof, en ook de vochtige kelders en de te droge zolders waren volkomen ongeschikt voor een goed beheer van de verzameling.
Alles dreigde te verkommeren in de zalen van het voormalige Academisch Ziekenhuis, waar het museum sinds meer dan zestig jaar is gehuisvest. De buitenwereld en de museale opvattingen waren veranderd, het ministerie werkte aan een Deltaplan voor Cultuurbehoud, tegen houtworm en vermolming, maar in de museumzalen in Leiden stond de tijd stil. Het was, ook in de ogen van directeuren en conservatoren, een oubollige presentatie met kasten vol maskers, klederdrachten en wapentuig uit exotische culturen en van krijgers, of goden op sokkels. Na een jarenlange ingrijpende renovatie werd het museum in april 2001 heropend. Het gehele gebouw ging op de schop. Van buiten is het Rijksmuseum voor Volkenkunde in Leiden ongeveer hetzelfde gebleven. Van binnen is alles nieuw.
Het gebouw is helemaal ‘opgeschud’, de klimaatinstallatie is vernieuwd, het licht werd opnieuw afgesteld, en de vertrouwde buitenmuren vormen nu een beschermende schil om een volledig omgewoelde en heringerichte binnenkant heen.
| |
Gekanteld perspectief
Zijn ontstaansgeschiedenis heeft het Leidse Volkenkundig Museum vooral te danken aan de wetenschappelijke belangstelling van koning Willem I. Gedurende de eerste tien jaren van zijn regering zond hij herhaaldelijk geleerden uit naar overzeese gebieden om ‘materiaal’ te verzamelen voor nieuwe nationale musea. Al in 1821 werd in Den Haag een Koninklijk Kabinet van Zeldzaamheden opgericht, met curiosa uit verre landen. Die ‘rariteiten’ werden in 1883 samengevoegd met dr. Ph. F. von Siebolds Japanse collectie, de aanzet voor een op wetenschappelijke grondslag ingericht Leids Volkenkundig Museum, dat meer dan vijftig jaar later verhuisde naar de Morssingel, op een steenworp afstand van het station Leiden Centraal.
Al in de eerste helft van de negentiende eeuw had Von Siebold, die als arts werkzaam was geweest op de Hollandse handelsvestiging Desjima bij het Japanse Nagasaki, een nota geschreven over ‘de doelmatigheid en het nut van een Ethnografisch Museum in Nederland’. Von Siebold, die goede contacten onderhield met Japanse geleerden en kunstenaars, had een omvangrijke Japanse verzameling, die hij sinds 1837 in het Leidse Rapenburg voor het publiek had opengesteld. ‘Het verschaft eene onderhoudende, eene leerrijke
| |
| |
‘Jesus’, mineraalwater uit Peru waaraan medicinale krachten worden toegeschreven - Collectie Wereldmuseum Rotterdam.
en daarom nuttige bezigheid’, schreef Von Siebold, ‘op vaderlandschen bodem de bewoners van verre landen na te gaan, en hunne eigendommelijkheden te bestuderen.’ Het was ‘zedelijk en godsdienstig werk’ zich met ‘zijnen evenmensch onledig te houden’ en daardoor ‘vertrouwderr te worden met die vreemde buitenzijde’ en ‘hem zelven nader te komen’.
De geschiedenis van de volkenkundige collecties is een historie van avonturiers en lepe handelslui. Lange tijd waren zulke verzamelingen een kermis, een soort volkerententoonstelling, schaamteloos Völkerschauen op wereldexposities. Na de dekolonisatie werden het ‘musea van de schaamte’, waarin het eigen koloniale verleden werd gewikt en gewogen, soms met veel politiek correcte retoriek.
Waarom, vroeg het team van het Volkenkundig Museum in Rotterdam zich af, ‘moet Sinterklaas altijd een oude man zijn en zijn knecht een zwarte piet’? Dat was het neger-beeld, en je zag het overal: in de populaire revue nègre, met zwarte entertainers en swingers, met Josephine Baker in een bananenrokje. Je had zwarte bedienden en liftboys, uitgemonsterd in frivole kleuren; er was Café Banania, Negrita-tubes en -busjes kachelpoets en kachelglans, tooth paste Darlie, want ‘darkie is now Darlie’, en Mohrenbräu Dornbirn, Duits koloniaal bier, zum Wohl! Op missiefeesten waren er altijd namaaknegers met zwarte snoeten en een strooien rok rond de lendenen die het apostolish
| |
| |
Midden- en Zuid-Amerikazaal van het Rijksmuseum voor Volkenkunde in Leiden - Foto Reinout van den Bergh.
refrein zongen: ‘Heb medelij, heb medelij, ik heb een ziel lijk gij.’ Doe voor broer en zusje, een cent in het busje. Er werd meewarig gesproken over de ander, ‘de zwarte medemens’. Op plakplaatjes van soepfabrikanten en van kaasmerken stonden ze afgebeeld als ‘edele wilden’ of als soort tussen de soorten, als autochtonen tussen de wilde dieren.
Het nieuwe Volkenkundig Museum van Rotterdam, het Wereldmuseum, bestudeert de beeldvorming van andere culturen. De vroegere naam van het museum voldeed niet meer. Men associeerde het museum te veel met rieten rokjes. De naamswijziging was een afscheid van de traditionele, antropologische benadering van volkenkundige musea. Het perspectief werd gewijzigd: andere culturen zijn niet vreemd, maar maken deel uit van onze samenleving.
Ook de opstelling van het Rotterdamse Volkenkundig Museum is drastisch veranderd. Het museum beoogt ‘een genuanceerdere beeldvorming over andere culturen’. Daarom niet politiek correct. Het museum wil ‘de motor zijn voor culturele vernieuwing’. Inburgering en wederzijdse acceptatie zijn soms moeilijke processen. Negatieve en stereotiepe beeldvorming over mensen die ‘anders’ zijn, leiden tot angst en vooroordelen, een voedingsbodem - zeker in Rotterdam - voor discriminerend gedrag en vreemdelingenhaat.
Dat gekantelde perspectief laat zien hoe volkenkundige musea anders omgaan met het vreemde, met voorbije tijden van kolonisatie en verdrukking, van brute repressie en handel. Toch wil het Rotterdamse museum ook
| |
| |
Afrikazaal van het Rijksmuseum voor Volkenkunde in Leiden - Foto Reinout van den Bergh.
het verleden in herinnering roepen, de boeddha's staan er nog, zoals in Leiden. Een museum is een plek voor contemplatie, waar je de hele wereld rondreist.
| |
Een venster op de wereld
In Leiden is de opstelling helemaal herdacht. Het museum spant letterlijk ‘een lint om de wereld’. Je maakt er een reis van cultuurgebied naar cultuurgebied, een wereldwandeling van Indonesië naar Oceanië. Via dat lint worden wederzijdse invloeden, overeenkomsten en confrontaties tussen culturen duidelijk. In Leiden krijg je geen stijlkamers te zien, geen theatrale opstellingen. Objecten worden strikt als objecten getoond. Je moet in een museum voor volkenkunde met ‘de bespiegelende blik’ alles sorteren, zoals je het kaf van het koren scheidt. De huidige collectie telt meer dan 190.000 voorwerpen, waaruit drieduizend stukken zijn geselecteerd voor de vaste opstelling, een wereldomspannend verhaal met vele hoofdstukken en gelaagdheden.
Bij de herinrichting ging men uit van de nogal provocerende vraag: ‘Zou het een encyclopedie of een roman worden?’ Bleef het een rariteitenkabinet, ter stimulering van onze jongensdromen, of moet het een levendige ontmoetingsplek worden, ‘niet langer alleen de cultuurhistorie in beeld, maar ook de link naar onze multiculturele samenleving’? Het museum beheert, onderzoekt en presenteert cultureel erfgoed uit de hele wereld. De ontwerpers zochten een evenwicht ‘tussen de vele temperamenten van de verschillende collectiedelen en de behoefte om daarmee één verhaal te vertellen’, een verhaal dat weer andere verhalen oproept.
Het uitgangspunt van het Leidse Museum voor Volkenkunde is een model voor andere verzamelingen en vooral ook voor de manier waarop met die collecties wordt omgesprongen. In iedere zaal van het vernieuwde museum
| |
| |
keren drie lagen terug. De collectie vormt het hart van de tentoonstelling. Elke zaal heeft een lange betonnen wand. Op de voorkant van die muur wordt op een grafische, terughoudende manier aandacht besteed aan de dynamiek binnen de cultuur en aan contacten van het getoonde gebied met andere culturen. Bijna als een spiegel van de zaal en vooral ook als verbinding tussen de verschillende zalen. Op de achterkant komen kleine tentoonstellingen die de actualiteit van die cultuur in beeld brengen. Zo pak je drie snelheden. De collectie is het stabiele element, de voorkant van de muur laat de flexibiliteit van de cultuur zien in relatie tot andere en achter de muur kun je, afhankelijk van de actualiteit, wisseltentoonstellingen inrichten.
Een bezoek aan het museum is ‘a voyage within the wonderful’. Bij elke vitrine of open opstelling staat een beeldschermpje waarop je met een simpele vingertoets toegang krijgt tot het archief van het museum, het immense geheugen dat in de databibliotheek ligt opgeslagen. Er zijn geen hinderlijke opschriften meer, behalve op hurkhoogte voor de kinderen, en wie meer wil weten over de uitgestalde voorwerpen, bladert in de digitale encyclopedie. In aparte zalen kunnen de bezoekers internet raadplegen, vreemde kranten lezen en de boeken uit de bibliotheek raadplegen. Nooit is de actualiteit ver weg. Het Museum voor Volkenkunde is geen missionarissenmuseum meer maar een soort wereldagora waar je vanuit Leiden kunt reizen naar de meest afgelegen en exotische gebieden.
De meeste volkenkundige musea willen hun ideologische veren afschudden. We leven nu eenmaal in een postkoloniaal tijdperk. Het gaat ook al lang niet meer om curiositeiten. Veel bezoekers zijn ook reizigers; de wereld is - lees je vaak - een groot dorp. De afgelopen jaren waren sommige van die musea in de valstrikken van de ‘verpretparking’ en het ‘opleuken’ terechtgekomen, maar ook dat verandert. Steeds meer zijn volkenkundige musea encyclopedieën van culturen. Ze ordenen de chaos die zich, zoals op de prent van Simplicius Simplicissimus, vertoont: er zijn, vaak onbegrijpelijke, verschillen tussen de culturen.
Jean Leering, voormalig directeur van het Eindhovense Van Abbemuseum, zei altijd: je moet een tentoonstelling durven te maken met een vraagteken. Een museum, ook een volkenkundig museum, is geen actiecentrum. Het is - laten de vernieuwde opstellingen in Leiden, Rotterdam en Amsterdam zien - een plek voor reflectie.
Tropenmuseum Amsterdam, Linnaeusstraat 2, Amsterdam. Postadres: Postbus 95001, NL-1090 HA Amsterdam, tel. +31 (0)20 56 88 215, www.kit.nl/tropenmuseum.
Wereldmuseum Rotterdam, Willemskade 25, NL-3016 DM Rotterdam, tel. +31 (0)10 270 7172, fax +31 (0)10 270 7182, publiek: bibliotheek@wereldmuseum.rotterdam.nl, zakelijk: secr@wereldmuseum.rotterdam.nl, www.wereldmuseum.rotterdam.nl.
Rijksmuseum voor Volkenkunde, Steenstraat 1, Leiden. Postadres: Postbus 212, NL-2300 AE Leiden, tel. +31 (0)71 51 68 800, fax +31 (0)71 51 28 437, info@rmv.nl, www.rmv.nl.
|
|