Ons Erfdeel. Jaargang 45
(2002)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 483]
| |
De grote verdwijntruc
| |
[pagina 484]
| |
Om mijn betoog ondanks het onsystematische karakter ervan toch in een vertaalideologisch kader te plaatsen, wil ik eerst een aantal overtuigingen kwijt die niet noodzakelijk door iedereen gedeeld hoeven te worden. | |
PremissenEr is mij geen intellectueel domein bekend waarin zoveel gemeenplaatsen, dooddoeners en loze kreten voorkomen als dat van de literaire vertaling. ‘Traduttore traditore’, ‘les belles infidèles’ versus ‘les moches fidèles’, ‘vertalen is het beperken van de verliezen’, ‘poëzie is onvertaalbaar’, ‘alleen dichters kunnen dichters vertalen’, ‘vertalen wat er staat’ en ga zo maar door: geen artikel, geen boek over literair vertalen of je komt ze wel tegen. Volgens mij zal een (nog bijna helemaal te schrijven) geschiedenis van de literaire vertaling deze clichés één voor één aan de hand van concrete vertalingen kunnen ontmaskeren (zoals ook de ‘oorspronkelijke’ literatuur haar hele geschiedenis lang keer op keer elk literatuurtheoretisch cliché of dogma via concrete creatieve teksten heeft ontkend). Wie op zoek gaat naar geschiedenissen van het literair vertalen, komt steevast geschiedenissen van de vertaalbeschouwing tegen: van Marcus Tullius Cicero, Hiëronymus, Leonardo Bruni, Estienne Dolet, Denis Diderot, Wilhelm von Humboldt, Friedrich Schleiermacher, José Ortega y Gasset en Walter Benjamin tot Jacques Derrida.Ga naar eind(2) Voor- en nawoorden van vertalers zijn in een aantal gevallen driftig uitgevlooid, maar het lijkt wel alsof de vertalingen zelf tussen wal en schip zijn terechtgekomen. In een literatuurgeschiedenis plegen de literaire werken centraal te staan en geldt de zogenaamde ‘secundaire literatuur’ voor wat ze is: secundair. Het wordt tijd dat ook in de geschiedenis van de literaire vertaling de verhoudingen worden omgekeerd. Het heeft, in historisch perspectief, niet veel zin om onderscheid te maken tussen een ‘vertaling’ en een ‘bewerking’: de definities van beide termen zijn tijd- en modegebonden, niemand weet ondubbelzinnig de grens tussen beide concepten te trekken. Op het huidige moment rust er een odium op de term ‘bewerking’ (en voor nogal wat vertaalbeschouwers ook op het concept ‘creativiteit van de vertaler’), morgen zou dat net zo goed andersom kunnen zijn. Lang voor academici zich geroepen voelden om alles in vakjes onder te verdelen en er een etiket op te plakken, was de wereldliteratuur al een continuum waarin teksten, ook over de taalgrenzen heen, voortdurend nieuwe teksten genereerden via procédés als vertaling, bewerking, maar ook imitatie, emulatie, pastiche, enz. Of op Gezelles Hiawatha het etiket ‘vertaling’ dan wel ‘bewerking’ moet worden geplakt, is in historisch perspectief dus een irrelevante vraag: belangrijk is de plaats van deze tekst in Gezelles oeuvre en in de Nederlandse literatuur. | |
[pagina 485]
| |
De door uitgevers graag maar niet geheel belangeloos geventileerde mening dat vertalingen na maximaal een jaar of vijfentwintig, dertig aan vervanging toe zijn, terwijl ‘oorspronkelijke teksten’ nooit verouderen, zou door een geschiedenis van (al dan niet herziene) herdrukken van vertalingen op haar werkelijkheidsgehalte kunnen worden getoetst. Een interessante uit-gangshypothese daarbij zou kunnen zijn dat vertalingen evenveel (of even weinig) kans maken om de status van klassieker te bereiken als ‘oorspronkelijke teksten’.Ga naar eind(3) Het idee dat een literaire tekst een volmaakt, afgerond, onveranderbaar en onaantastbaar gesloten geheel vormt en dus door vertalers met de grootste schroom als dusdanig dient te worden benaderd, is niet alleen hyperromantisch, het kan ook alleen maar van niet-auteurs afkomstig zijn. Voor een auteur is een tekst, ook op het moment dat hij voor publicatie wordt vrijgegeven, altijd een ‘work in progress’, een ‘opera aperta’, waarvan hij hoopt dat het ‘in progress’ blijft, dat het via steeds andere interpretaties - waaronder ook vertalingen - zichzelf blijft vernieuwen. Ezra Pounds hartenkreet ‘Make it new!’ is het enige adagium waarmee een vertaler een literaire tekst te lijf mag en moet gaan als hij hem niet wil verraden. De uitspraak van Goethe boven dit stuk is op dat punt veelzeggend. Giuseppe Pontiggia, een van de belangrijkste hedendaagse Italiaanse romanciers, formuleerde het zo: ‘Het is me meermalen overkomen dat ik [in vertalingen van mijn boeken] interpretaties ontdek die overeenstemmen met een geest van de tekst waarvan ik me niet altijd bewust was. (...) Reeds gebeurt het dat ik, geïnspireerd door de expressieve oplossingen [van mijn vertalers], mijn eigen teksten verander. Een auteur die zijn vertaler terugvertaalt? Dat is een geval dat de klassieken nooit meegemaakt hebben. Maar ik wel.’Ga naar eind(4) Wat voor de meeste ‘vertaaldeskundigen’ een onaanvaardbaar en zelfs onvoorstelbaar denkbeeld is - de autonomie van de vertaalde tekst - is voor 99% van de gebruikers van vertalingen - de lezers - de normaalste zaak van de wereld. Zelden zal een lezer de boekhandel of de bibliotheek uit komen met de oorspronkelijke versie én het origineel in de hand. De resterende 1 % bestaat uit vertaalkundigen, vertaalwetenschappers, vertaalfilosofen, vertaal-critici en noem maar op: mensen die ermee aan de kost moeten komen. Maar voor hen maakt een vertaler zijn vertalingen niet. Ten slotte: wat nu als pulp wordt afgedaan, kan morgen tot de literatuur worden gerekend. En omgekeerd. | |
Eerste opdracht: inventariseren‘Aan synthetiserende overzichten van het Nederlandse literaire vertaalwezen valt voorshands nauwelijks te denken’, verzuchtte Theo Hermans vijftien jaar geleden. Hij meende dat er ‘op dit gebied werk voor meer dan één gene- | |
[pagina 486]
| |
ratie onderzoekers’ lag. Voor zo'n synthetiserend overzicht ontbrak - en ontbreekt nog grotendeels - in de eerste plaats een doodgewone, droge inventaris van wat er in de loop der eeuwen aan buitenlandse literatuur in het Nederlandse taalgebied terecht is gekomen: zonder zo'n inventaris kunnen belangrijke vragen naar het wanneer, het waarom en vooral het hoe immers alleen maar met nattevingerwerk worden beantwoord. ‘Alleen een achterhaald “romantisch” originaliteitscriterium heeft lang een kunstmatige scheiding gemaakt tussen vertaald en oorspronkelijk werk - tot grote schade van het onderzoek aan weerszijden van deze denkbeeldige grens.’Ga naar eind(5) Zo verklaart P.J. Buijnsters het vrijwel ontbreken van gegevens inzake literaire vertaling in de Nederlandse achttiende eeuw. In talrijke opzichten lijkt dit ‘achterhaalde’ criterium tot diep in de twintigste eeuw te hebben doorgewerkt: het is zelfs zeer de vraag of het inmiddels tot het verleden behoort. In de praktijk heeft het in elk geval minstens twee eeuwen lang voor de huidige inventarisator nefaste gevolgen gehad op een aantal zeer concrete gebieden. In de eerste plaats heeft het ertoe geleid dat vertalingen in de letterenfaculteiten werden beschouwd als niet méér dan krukken voor de stumperds die niet in staat waren een tekst in zijn oorspronkelijke versie te lezen. Het resultaat van deze mentaliteit is, dat na enkele eeuwen in de faculteitsbibliotheken literaire vertalingen - zelfs de historisch gezien meest essentiële - zo goed als volledig blijken te ontbreken. Erger nog is dat diezelfde mentaliteit klaarblijkelijk is overgenomen door de beheerders van een aantal andere bibliotheken, zelfs van die met een uitdrukkelijke bewaaropdracht. Zodra een nieuwe vertaling van een bepaald werk was verschenen, werd de vorige doodgewoon opgeruimd. Zodra een buitenlands auteur (ook tijdelijk) uit de belangstelling verdween, werd zijn vertaalde werk van de hand gedaan. Dit is - om een concreet voorbeeld te geven - de enig mogelijke verklaring voor het feit dat minder dan de helft van de negentiende-eeuwse literaire vertalingen uit het Italiaans die in 1919 door Johannes Berg bibliografisch werden geregistreerdGa naar eind(6), tegenwoordig nog in enige bewaarbibliotheek terug te vinden zijn. Of nog concreter: van een aantal vroege Nederlandse vertalingen van Giovanni Verga en Gabriele D'Annunzio - toch twee van de belangrijkste auteurs in de Italiaanse literatuur van het eind van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw - zijn nog wel bibliografische sporen te vinden, maar blijven de teksten zelf vooralsnog onvindbaar. In het beste geval - maar dan zal het eerder gaan om zeldzame boekbanden, illustraties, grafische ontwerpen of misschien zelfs ex-librissen - zullen ze nog eens ergens opduiken. In het slechtste geval zijn ze definitief voor het vertaalonderzoek verloren. Het lijkt me dringend nodig dat er - liefst over de landsgrenzen heen - een initiatief wordt genomen om althans één exemplaar van de Nederlandse literaire vertalingen uit de tweede helft van de twintigste eeuw voor onder- | |
[pagina 487]
| |
zoek te bewaren. En dan bedoel ik literair in de ruimste betekenis van het woord, inclusief genres als avonturenroman, thriller of science-fiction (historisch gezien de meest bedreigde boekensoorten). Is hier een nieuwe taak weggelegd voor de Nederlandse Taalunie? Moeten de respectieve Fondsen voor de Letteren deze zaak ter harte nemen? Of meldt zich een universiteit die een Bibliotheek van de Literaire Vertaling sticht? Ondanks alle hierboven opgesomde problemen is er inzake inventarisatie sinds Hermans' artikel op minstens twee domeinen opmerkelijke vooruitgang geboekt: in 1991 publiceerden Emmanuel Waegemans en Cees Willemsen een bibliografie van Russische literatuur in Nederlandse vertalingGa naar eind(7), en het jaar daarop verscheen van de hand van Patrick de Rynck en Andries Welkenhuysen een bijzonder compleet repertorium van de Nederlandse vertalingen van Griekse en Latijnse auteurs.Ga naar eind(8) Zelf leg ik momenteel de laatste hand aan een overzicht van de Italiaanse literatuur in Nederlandse vertaling tussen 1900 en 1999. In combinatie met de bibliografie van ClemensGa naar eind(9) en het reeds genoemde werk van Berg (dat helaas de Vlaamse vertalingen buiten beschouwing laat) zal die het mogelijk maken een beeld te krijgen van de gehele Italiaanse literatuur zoals die door de eeuwen heen tot ons is gekomen. Van de Deense literatuur in het Nederlands bestond reeds een exhaustieve bibliografie.Ga naar eind(10) Maar voor de veel omvangrijkere - en vermoedelijk literair-historisch gezien ook veel invloedrijkere - corpora van de Franse, Engelse en Duitse literatuur in vertaling is het voorlopig nog behelpen met deelstudies van velerlei aard. Opvallend is dat dit soort voor de vertaalwetenschap noodzakelijke monnikenarbeid niet door vertaalwetenschappers is verricht: die lijken zich vooralsnog liever bezig te houden met diepgaande bespiegelingen over onvertaal-baarheid. | |
Het zwarte gatAls zich in de inventarisatie van de vertalingen al zulke lacunes voordoen, dan is het helemáál huilen met de pet op wat de vertalers betreft. ‘Ook ontbreekt een systematisch onderzoek naar de identiteit en positie van de vertalers’, verzuchtte P.J. Buijnsters over de Nederlandse achttiende eeuw. Het is zeer de vraag of hier in de negentiende en de twintigste eeuw enige verbetering is opgetreden. In feite ontbreekt tot nog toe elke poging tot inzicht in wie de vertalers zijn, hun achtergronden, hun motieven, hun werkwijze, hun maatschappelijke positie: hier hebben we te maken met een zo goed als compleet vacuum. Bij de instellingen in Noord en Zuid die zich met het verzamelen van informatie over letterkundigen bezighouden (in de eerste plaats het Letterkundig Museum in Den Haag en het Archief en Museum voor het Vlaamse Cultuurleven in Antwerpen), blijken de literaire vertalers collectief uit de boot te zijn gevallen, behalve misschien wanneer ze toevallig ook actief zijn | |
[pagina 488]
| |
geweest als auteur, al was het maar van een flinterdunne plaquette. Hetzelfde kan worden gezegd van de bestaande literaire encyclopedieën en andere naslagwerken. De Rynck en Welkenhuysen hebben (bij mijn weten als enige bibliografen) een poging gedaan om ten minste de levensdata van de door hen gerepertorieerde vertalers op te sporen: het aantal hiaten in hun register bewijst dat veel vertalers in de nevel der tijden verdwijnen zonder zelfs maar een spoortje van hun identiteit achter te laten. De door sommige vertaalkundigen zeer geprezen ‘onzichtbaarheid’ van de vertaler wordt op die manier wel een bijzonder grimmige realiteit. Eén voorbeeld uit de vele, al is het misschien een van de schrijnendste: dat van J.A. Sandfort (1893-1959), de zonder meer geniale vertaler van Rabelais' Gargantua en Pantagruel (1931-'32), Céline's Reis naar het eind van de nacht (1934) en Montesquieu's Perzische brieven (1939). Deze Hagenaar, die om den brode jarenlang economie doceerde aan een militaire school in Bussum, bestookte al in 1930 zonder succes zijn uitgevers met het voorstel om Ulysses van James Joyce te vertalen (wat heeft de Nederlandse cultuur daarmee niet gemist!) en leurde vanaf 1933 met een vertaling van Lady Chatterley's Lover die hij uiteindelijk pas in 1950 geplaatst kon krijgen. Dat we wat meer over hem weten dan over de meeste van zijn vakgenoten heeft alles te maken met het feit dat in 1989 in Frankrijk de intense correspondentie verscheen die hij in 1933-34 met Céline voerde terwijl hij aan diens Voyage au bout de la nuit werkte.Ga naar eind(11) Maar in naslagwerken over Nederlandse literatuur zal men de naam van deze taalvirtuoos tevergeefs zoeken. Hetzelfde kan worden gezegd van het dameskwartet dat in de eerste helft van de twintigste eeuw bij ons instond voor een aanzienlijk deel van de vertalingen van Italiaanse literatuur: Annie Hochberg-Van Wallinga, E[mma] A[ugusta] Keuls-Schuur, Christine Moresco-Brants en Mary Robbers. Van geen van deze vier, samen toch goed voor ruim dertig boeken waaronder aardig wat meesterwerken, heb ik tot nu toe ook maar het geringste biografische spoor teruggevonden: hooguit ben ik bij één van hen erin geslaagd de voorletters aan te vullen. Maar ook als je je hele leven lang hebt gezwoegd op één enkele vertaling - die in rijmende terzinen van Dante's Divina Commedia - zoals Betsy van Oyen-Zeeman (De goddelijke komedie, 1932; een versie die naar mijn mening gerust met die van Albert Verwey kan wedijveren) - is je onverbiddelijke lot de vergetelheid. Het is me trouwens bij het samenstellen van mijn bibliografie opgevallen dat alvast wat de Italiaanse literatuur aangaat het merendeel van het vertaalwerk door vrouwen is gedaan. Kunnen gender-studies hier misschien nieuwe gegevens aan het licht brengen? Bij de huidige stand van het onderzoek naar de geschiedenis van de literaire vertaling in onze moerstaal geldt immers voorlopig maar één leuze: alle baten helpen. |
|