een lantaarn en een vergrootglas bij gebruikt moeten worden. Nu heeft niemand moeite met de uitdrukking dat iets ‘met een lantaarntje te zoeken is’ maar we nemen die nooit letterlijk. En als iemand, of desnoods een gedicht, de logica laat vallen dan nemen we over het algemeen niet aan dat die logica dan wel ergens zal liggen.
Het wordt steeds gekker in dit gedicht, want er wordt beweerd dat het gedicht zich moet ‘verheffen’ (redelijk begrijpelijk, gewoon metaforisch opvatten), altijd moet het zich verheffen ‘uit zijn nederige stoel’. Hier wordt het metaforisch lezen al een stuk lastiger en ja hoor, als je het niet dacht, daar heb je de poppen al aan het dansen: het gedicht moet ‘de ramen opendoen / en zingen - luidkeels, schor en onzinnig -’. Nu kan ‘de ramen opendoen’ staan voor ‘het zicht verruimen’, ‘een frisse wind binnen laten’, maar terwijl ik dit opschrijf is de Tellegen-infectie al te ver gevorderd. Meteen komt de gedachte op: hoe verruim je zicht? Duwen? Oprekken? En wat die frisse wind eenmaal binnen niet allemaal zal kunnen aanrichten! Daar heb je hem dan: ‘Hallo, ik ben een frisse wind’ - er bestaat vast ook een gedicht van Tellegen waar de mensen dan huiverend beginnen te roepen dat ze daar geen behoefte aan hebben, of juist die wind bij zijn jas grijpen en hem smeken te blijven. En wat heeft dat dan allemaal te betekenen?
Een gedicht moet dus zingen:
over de liefde en over mij,
de geur van rozen en onsterfelijkheid, bijna geloofwaardig, om zich heen,
en nog pijnlijker moet het zijn, nog véél pijnlijker.
Liefde, rozen, onsterfelijkheid en ‘over mij’. Dat klinkt ineens allemaal tamelijk ouderwets - dichters en rozen, het was ooit een zo vaste combinatie dat bijna geen dichter het woord ‘roos’ nog op durft te schrijven. Ook hier alweer zo'n typisch Tellegen woord: ‘bijna’. Het moet ‘bijna’ geloofwaardig zijn. Er is een ander gedicht waarin uit het niets en tussen aanhalingstekens een vraag wordt gesteld: ‘Wat is jouw lievelingswoord?’. Antwoord: ‘Bijna’. Vraag: ‘Waarom?’ Antwoord: ‘Het is nooit helemaal.’
Wat een handige sleutel is dit gedicht zeg. Wat is er trouwens zo ontzaglijk pijnlijk aan rozen en onsterfelijkheid? Wat zou dan ‘nog pijnlijker’ kunnen zijn?
In ieder geval vallen een paar dingen uit dit gedicht op te maken: dat men alle uitdrukkingen letterlijk kan nemen, dat dat een vreemde kijk op de wereld geeft, dat er evenzo goed iets gezegd wil worden, dat een gedicht vooral pijnlijk moet zijn en dat het moet zingen, zij het ook schor en onzinnig. Dat laatste lijkt nog het minste probleem van alles.