Gelijkmatig
In Dieven en geliefden zien we weer een hele stoet brave sukkels aan ons voorbij trekken, zoals we die uit eerder werk van Gruwez kennen. Evenals Leonard Nolens heeft hij besloten zijn leven, dat net zo onbeduidend is als dat van u en mij, tot inzet van zijn poëzie te maken. Des dichters lief wordt bezongen, zijn ouders, zijn oma en de dorpen van zijn jeugd. Anders dan Nolens heeft Gruwez kennelijk niet de behoefte zijn gevoelsleven sterk te stileren. Er is weinig wat de lezer bespaard blijft. Over oma meldt hij dat zij stond te popelen om dood te gaan, ‘fors scheten latend, uren in de wind’. En over de straatmadelief Marie-Jeanne vertelt Gruwez ons dat zij een bloes droeg
waardoor je goddeloos kon gluren
naar tieten waaraan veel te lang
en veel te liefdeloos gesabbeld was.
Toch is het geen wanhoop die Gruwez drijft. Daarvoor is hij te geremd, te gelijkmatig van temperament. In zijn prozabundel Slechte gedachten, een titel die meer vunzigheid belooft dan het boek te bieden heeft, beschrijft hij zichzelf als lafaard. Hij wil vluchten, maar durft niet goed. De roes die hij nastreeft is onschuldig en beheersbaar, maar wel noodzakelijk om een ingewortelde gereserveerdheid te overwinnen: ‘Een beetje schepper had het zo geregeld dat wij van nature in een permanente beate roes door het bestaan konden fladderen. Dat hij daar niet voor gezorgd heeft, reken ik hem als een onvergeeflijke flater aan. Ik heb daarenboven een handicap: ik ben te nuchter geschapen.’
Die nuchterheid blijkt in Dieven en geliefden inderdaad een handicap. De dichter draagt nergens extreme standpunten uit, de mensen die hij beschrijft zijn allemaal even gewoon, eventuele heftige emoties worden steevast door een lichte ironie geblust. Omdat Gruwez bovendien gekozen heeft voor een rustige, dicht tegen de spreektaal aanliggende spreektrant, in versvormen die geen enkel opzien willen baren, kabbelen de gedichten kalmpjes voort. Zelden schrikt de lezer uit zijn tevreden lectuur op, zelden wordt hij verrast door een schokkende of briljante vondst. Gruwez is een ideale schoonzoon die zijn lezers vooral te vriend wil houden.
Daar komt bij dat sommige gedichten domweg te lang zijn. Een op zichzelf aardig verhaal over sokken die al generaties lang meegaan, verdient geen drie pagina's. Ook worden enkele gedichten ontsierd door een bijna negentiende-eeuws aandoende neiging tot moraliseren. Zo pepert de dichter ons in dat we een voorbeeld zouden moeten nemen aan kinderen, die de gewoonte hebben nutteloze voorwerpen op te rapen. Dat is jammer, omdat dit gedicht wel degelijk prachtige regels bevat. Overal ter wereld bedelen kinderen