Ons Erfdeel. Jaargang 44
(2001)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 12]
| |
M. Februari (o1963) - Foto Roeland Fossen.
| |
[pagina 13]
| |
Het gemis als panorama: een blik op het werk van M. FebruariBart Vervaeck Wie de boeken van M. Februari vluchtig bekijkt, krijgt de indruk dat deze schrijfster niet continu aan een oeuvre werkt. Ze publiceert sporadisch en dan gaat het nog om werken die op het eerste gezicht sterk verschillen. In 1989 debuteerde ze met De zonen van het uitzicht, door de uitgever op de kaft aangeduid als een roman. Vijf jaar later volgde een verzameling teksten over de Allerhoogste: God, een collage. Alleen het voor- en nawoord waren van de hand van de schrijfster. En in het voorjaar van 2000 verscheen een schizofreen boek waarin een literair verhaal over een achttiende-eeuwse vrouw gecombineerd wordt met wetenschappelijke fragmenten over het mensbeeld in de economie, de ethiek en de kunst: Een pruik van paardenhaar & Over het lezen van een boek. Op de omslag wordt dat boek, dat ik verder aanduid als Een pruik, nogal voorzichtig gekarakteriseerd als ‘proza’. Het bevat een gecondenseerde versie van het proefschrift waarmee Februari (onder haar echte naam, Marjolijn Drenth) promoveerde na haar studies in de filosofie, de kunstgeschiedenis en het economisch recht.Ga naar eindnoot(1) Springerig, discontinu en niet makkelijk klasseerbaar, dat is het werk van Februari vast en zeker. Drie boeken in twaalf jaar, het lijkt een landschap met drie toppen en daartussen de leegte van ravijnen en kloven. Zelfs al neem je er de artikelen en verhalen bij die Februari in tijdschriften als Optima en DWB (Dietsche Warande & Belfort) laat verschijnen, toch blijft de indruk bestaan van een kunst vol hiaten. En dat is heel terecht. Als er iets is wat de wetenschappelijke en de literaire zijde van deze veelkantige auteur bij elkaar houdt, dan is het wel het hiaat. Wetenschap en literatuur ontstaan vanuit de dingen die er niet zijn. In een gesprek met Redbad Fokkema zegt Februari: ‘Het gaat niet zozeer om hiaten in kennis die je deskundig zouden maken, het gaat om kennis van hiaten. Soms zijn mensen of dingen zo duidelijk afwezig, dat ze daardoor een sterke aanwezigheid krijgen. Ze dringen zich op in je | |
[pagina 14]
| |
aandacht. [...] Maar op andere gebieden geldt hetzelfde, het zijn de hiaten die ons in beweging zetten.’Ga naar eindnoot(2) Zij liggen aan de basis van al wat wij uitvoeren. Onze daden en hun ethische dimensies, onze verhalen en hun esthetische dimensies - ze zijn geworteld in wat er niet is. | |
De creatie van het hiaatTraditioneel zijn kloven er om gedicht te worden. We weten allemaal dat we niet al te strikt in tegenstellingen en dualismen mogen denken, dat we, integendeel, moeten streven naar syntheses en bemiddelingen. Evengoed weten we dat die synthese een onmogelijk verschiet is, een paradijs dat we kenden toen we nog geen kennis van zaken hadden en we als kind in een perfecte symbiose leefden. Alles was één in die goede oude tijd en nu is alles, helaas, verscheurd. Het werk van Februari kun je zien als een verzet tegen deze traditie. De zonen van het uitzicht bevat een voorwoord met een ironische belofte aan de lezer: ‘Indien u in een moment van almachtige recreatie een herstelling van de onschuld wilt overwegen, zal de apocriefe engel u met dit boek terugbrengen naar het verloren paradijs. Zoals ieder kunstwerk ons moest terugbrengen naar het paradijs.’ Maar uit het nawoord blijkt hoe weinig er terechtgekomen is van die belofte: ‘Toegegeven, ik zou u eigenlijk naar het paradijs terugbrengen en deed het niet, maar de brug was dicht en ik versliep me en raakte verdwaald en vergat het.’ De vele verhalen die tussen voor- en nawoord verteld worden, zijn erop gericht de tegenstellingen en verschillen te laten bestaan zonder ze tot een hogere synthese te verheffen. De kernfiguur van deze confrontatie-zonder-integratie is Hermaphroditus. Hermes is de god van het schrift, Aphrodite de godin van de liefde. Interessant is de strijd en de spanning tussen die twee: hoe kan de taal iets over de liefde zeggen, welke verminking en vertekening brengt dat met zich mee, hoe onvatbaar blijft de liefde als je ze probeert te vatten? Alle boeken van Februari gaan over de liefde, maar dan op een afstandelijke manier en over een onbereikbare, afwezige geliefde: Gratia in De zonen van het uitzicht, God in het collageboek en Julia in Een pruik. Als de afstand opgeheven wordt en Hermes versmelt met Aphrodite, is het niet meer interessant. Dan wordende onverenigbare elementen genegeerd, terwijl zij juist zorgen voor de dynamiek, de creativiteit. Als synthese is Hermaphroditus verwerpelijk, ‘omdat het een artistiek cliché is [...]; steeds wanneer het donker dreigt ontstaat de behoefte aan ordening op een hoger plan, probeert de kunst ons vollediger mens te maken’. Een vollediger mens is voor Februari minder mens. Slechts als een onvolledige en onvolkomen verzameling fragmenten is de mens zichzelf. In Een pruik gaat het niet zozeer om de spanning tussen Hermes en Aphrodite als wel om het conflict tussen de economische en de morele mens: als economisch wezen zou hij gedreven zijn door zelfbelang, als moreel wezen moet hij daar afstand | |
[pagina 15]
| |
van nemen. De integratie van beide is een onmogelijkheid, en precies dat definieert de mens: ‘Ze leiden uiteindelijk tot de conclusie dat de mens, voor altijd verdeeld tussen economische efficiëntie en de aanspraken van de moraal, hooguit te beschrijven is in termen van een Onmogelijkheid.’ Een soortgelijke onmogelijkheid is de synthese tussen geloof en ongeloof. De mens is niet zuiver gelovig of ongelovig, hij is een onbesliste figuur die heen en weer geslingerd wordt. Daarom is God, een collage opgebouwd als een twistgesprek, waarbij de ene stemde andere tegenspreekt. We moeten, zegt Februari in het voorwoord, ‘onszelf onmiddellijk in de rede vallen en ons Ja doorkruisen door een Neen en ons Neen door een Ja’. Opnieuw doet ze een misleidende belofte: in het nawoord ‘waar de ontknoping plaatsvindt, zullen we dan eindelijk voorgoed in iets kunnen geloven’. Maar als dat nawoord er na eindeloze disputen aankomt, blijkt dat ook hier weer geen uitsluitsel gegeven kan worden: ‘Het liefst zouden wij geloven of niet geloven; uit alle meningen van schrijvers en dichters in dit boek één Ja of één Neen uitkiezen en het boek afsluiten. “Maar of God bestaat,” zegt Jacob Israël de Haan, “weet één dichter niet.” Laat staan dat één dichter zou weten hoe groot precies de goedheid is van God en of hij borsten heeft en wenkbrauwen. Voor de afloop van dit boek moet de lezer weer bij het begin beginnen en lezen tot in de eeuwigheid.’ Er is geen synthese, en dat interpreteert Februari letterlijk: de synthese is er niet, ze is dat wat er niet is, ze is dat wat wij missen. Het gemis maakt ons creatief omdat het ons dwingt op zoek te gaan naar wat ontbreekt. En daar hebben we vele namen voor: God als ontbrekende schakel tussen het aardse en het bovenaardse, Liefde als ontbrekende schakel tussen het zelf en de ander, Moraal als ontbrekende schakel tussen egoïsme en altruïsme. Maar de mens die gelooft dat hij die schakels gevonden heeft, verliest zijn creatieve macht. Onze macht bestaat uitsluitend bij de gratie van ons tekort, ons onvermogen, ons gemis. Op het einde van het verhaal ‘Nicely's dans’ wordt duidelijk gemaakt hoezeer het ik gebouwd is op het hiaat, waar ‘ik mijn identiteit ten slotte vind: ik ben de soeverein in mijn ionenstromen. Heer en meester over mijn ravijnen’.Ga naar eindnoot(3) Vanuit de traditionele visie is de ravijnenmens van Februari een schizofreen die niet genoeg heeft aan twee deelpersoonlijkheden en die een heleboel ikken de zijne noemt. In het motto van Een pruik is er sprake van ‘the author's incurable schizophrenia’ en aan het begin van dat boek zegt de schrijfster dat ze ‘de haast oneindig uitdijende discussie’ probeert ‘te ordenen met behulp van de metafoor van de meervoudige persoonlijkheid’. Die metafoor is géén hogere synthese: een dergelijke persoonlijkheid heeft ‘een hele kibbelende menigte in zijn borst’ en tot een afronding van het gekibbel komt het nooit. Een mens die niet meer kibbelt met zichzelf, heeft zichzelf verloren. Hij heeft het hiaat gedicht en daardoor zichzelf opgeheven. | |
[pagina 16]
| |
De creatieve mens behoudt het hiaat. Zijn schepping is een vorm van ecphrasis, de beschrijving van een beeld dat ontbreekt. Vooral in De zonen van het uitzicht wordt veel gesproken over deze scheppende vorm van schrijven, die cirkelt rond ‘de contouren van een schitterend hiaat’. De ikfiguur schrijft over ‘Laster’, een verloren gegaan schilderij van Apelles. Het werk toont een dispuut tussen allegorische figuren als Laster, Intrige en Waarheid. De ikfiguur is vooral geïnteresseerd in de rol die daarbij gespeeld wordt door Gratia, ‘de prinses van de compensatie’. Deze prinses, die in staat zou zijn om het gemis goed te maken, blijft echter spoorloos. In de vele beschrijvingen van het schilderij wordt ze niet vermeld. ‘Vooralsnog, in de bibliotheek, blijkt Gratia het meest bepaald door wat zij niet is.’ De creatie van de ikfiguur bestaat erin dat ze deze leemte beschrijft, zonder ze ooit op te vullen: ‘Ik weet werkelijk niet hoe ik Gratia beschrijven moet,’ zegt ze, maar dankzij haar pogingen om het afwezige te beschrijven, geeft ze vorm aan het gemis zonder het op te heffen. ‘Zo bleef Gratia dus evenzeer een leemte als ze altijd was geweest, door de geschiedenis heen - maar tegelijk was ze nu toch aanwezig als een schaduwbeeld, een schepping van de ecphrasis. De vorm van een gemis.’ Kunst is de vorm van een gemis, niet de in- of opvulling ervan. Vandaar het springerige, het fragmentaire en het rapsodische van Februari's boeken. Aan het eind van De zonen van het uitzicht geeft zij toe: ‘Het is waar, er was niet veel meer dan een semantische rapsodie, een wemeling van aanhalingen, en geen ervan tastbaar, een warreling van overleveringen, en geen ervan compleet.’ In Een pruik confronteert zij wetenschappelijke en literaire fragmenten zonder die ooit te integreren. In God, een collage doet ze hetzelfde met teksten van gelovigen en ongelovigen. Februari wil geen complete boeken schrijven, ze weigert een synthese te bieden omdat zoiets de dood van de schepping zou zijn. Als God dood is, komt dat doordat men hem heeft verheven tot Absolute Synthese. Als de kunst niet dood wil gaan, doet ze er goed aan zich verre te houden van zulke goddelijke pretenties. Een zekere schraalheid en ascese zijn hier op hun plaats: kunst moet leemtes bewaren, gaten laten, kloven respecteren. Niet vraatzuchtig alles opnemen in een verteringsproces dat alle grenzen zou opheffen. De lezer die snakt naar afgeronde verhalen blijft allicht wat teleurgesteld achter, maar juist dat maakt hem begerig. | |
De moraal van het hiaatAls these en antithese niet tot een hogere synthese leiden, wordt de plaats van de ethiek heel precair. Traditioneel veronderstelt het onderscheid tussen goed en kwaad immers dat je vanuit een hogere, panoramische plek verschillende mogelijkheden tegen elkaar kunt afwegen om zo tot een morele keuze te komen. Als je, zoals Februari, die plek een fictie noemt, heb je de moraal niet vernietigd maar wel erg dicht bij het onmogelijke en het niet-bestaande | |
[pagina 17]
| |
gebracht. Net als kunst, is moraal een daad en een vorm die ontstaat vanuit het gemis, in dit geval: het ontbreken van een metaniveau dat beslissingen toelaat. Op vele manieren raakt de moraal het hiaat, zonder daardoor immoreel of amoreel te worden. Ten eerste is de morele keuze een hiaat omdat ze ontstaat dankzij de uitsluiting. Je kunt maar kiezen uit de in principe oneindige mogelijkheden omdat je er heel veel uitsluit. Je bent blind voor bepaalde alternatieven, en juist daardoor kun je kiezen. De keuze gebeurt dus niet in vrijheid en niet vanuit een alwetende positie, maar juist vanuit een verblinding, een kortzichtigheid. Wetenschap, moraal en kunst werken allemaal volgens dit principe dat Februari in Een pruik aanduidt als ‘de uitsluiting van informatie’. Ze had het al aangegeven in haar debuutroman: ‘De ecphrasis doet wat de ethiek doet.’ Ze beschrijven beide het tekort en gaan beide uit van het schrappen, de uitsluiting. Niet alleen het vertrekpunt van de moraal is een hiaat, ook het effect of het resultaat is een leegte. In ‘Nicely's dans’ moet de hoofdfiguur Nicely kogels sorteren. Hij moet kiezen tussen goede en slechte. Die laatste hebben krasjes of andere tekorten, waardoor hun baan onvoorspelbaar wordt. Ze kunnen in plaats van het doelwit evengoed de schutter of een onschuldige derde treffen. Maar zelfs als Nicely de kogels correct sorteert, zou hij toch een fout effect kunnen sorteren. Misschien doodt een gewetenloze soldaat met een perfecte kogel een onschuldige boer. Had die soldaat een beschadigde kogel gebruikt, dan zou alles wellicht beter afgelopen zijn: ‘Een schot klinkt, de kogel flitst over het veld, bliksemt over het dorpsplein... maar voorwaar, een krasje doet de baan afbuigen en het is de arme boer niet die valt, het kind niet dat sterft, maar de plaatselijke booswicht.’ Begin- en eindpunt van morele keuzes blijken hiaten. Ook tussen die punten wordt de beslissing gekleurd door wat er niet is. Zo is er bijvoorbeeld geen volstrekt persoonlijke selectie: je kunt niet op je eentje kiezen, want een morele beslissing gaat steeds anderen aan en wordt daar onvermijdelijk door gericht. Het conflict tussen egoïstische en altruïstische drijfveren verbindt Februari in Een pruik met het conflict tussen het economische en het morele mensbeeld. Volgens de economie is de mens rapaille: zo rationeel en koel mogelijk streeft hij naar de maximalisatie van zijn eigenbelang. Maar dat belang valt niet uitsluitend in termen van één persoon te definiëren. Soms wordt je eigenbelang helemaal niet gediend door rationele maximalisatie. Dat blijkt uit de zogenaamde Pareto-optimaliteit, een precair evenwicht dat bereikt is ‘wanneer niemands nut kan toenemen zonder dat het nut van een ander afneemt’. Als je op dat moment koel en rationeel aan je eigenbelang denkt, verknoei je het evenwicht en ondergraaf je je eigen positie. En als je het evenwicht handhaaft, kun je je afvragen of dat een morele keuze is of veeleer een economische. | |
[pagina 18]
| |
Goeddoen en winstbejag strijden hier met elkaar, zonder dat je kunt spreken van een synthese of een duidelijke afgrenzing. De mens is geen moreel of economisch wezen; hij is soms het ene, soms het andere, soms beide, en steeds veel meer. Op het meest algemene vlak ligt de band tussen de moraal en het hiaat in het feit dat elke morele keuze een vernietiging van het absoluut goede inhoudt. In God, een collage staat een verhaal van Lars Gustafsson over een god die ontwaakt en die alle gebeden van alle mensen verhoort. Hij wil absoluut goed doen, maar zo verliest hij het onderscheid tussen wat wel en niet kan: ‘De god, die zo verrassend begonnen was om naar hun gebeden te luisteren, leek iedere morele terughouden[d]heid te missen, ieder spoor van fatsoen. Dezelfde macht die in staat was om in een oogwenk de met kernkoppen geladen reuze[n]wapens tot torens van solide goud om te toveren, bleek al even snel bereid om de rimpelige vrouw van een al wat oudere overste te veranderen in een schone blonde jongeling.’ Het gevolg van deze ‘grenzeloze welwillendheid’ en ‘nihilistische liefde’ is dat elke moraal en uiteindelijk elk menselijk leven verdwijnt. Het goede en het kwade moeten blijven strijden, ook hier kan er nooit een synthese zijn. Of beter: de synthese is de dood van het bestaan, ze is de afwezigheid. Moraal ligt dus niet in het streven naar het absoluut goede of de ultieme synthese, maar juist in het behouden van het onvolkomene, het niet-perfecte, het tekort. Anders zou hij het bestaan opheffen: ‘Moraal is niet anders dan het verbod om niet te bestaan,’ zegt Februari in Een pruik, wat erop wijst dat ze het eens is met het verhaal van Gustafsson. | |
De moraal van het verhaalKunst en moraal geven vorm aan het gemis. In het geval van Februari is dat een taalkundige vorm. Haar moraalfilosofie en haar kunst zijn vervat in de teksten die ze schrijft. Algemener schijnt Februari zich af te vragen of je het hiaat in kunst en moraal wel ooit zonder woorden kunt benaderen. Is niet alles een tekst en een verhaal? De laatste tekst uit God, een collage is geschreven door Raoul Chapkis en maakt duidelijk dat God een woord is. Wij gebruiken het vaak, bijvoorbeeld aan het begin van een zin: ‘God, wat nou weer? God, moet dat nou?’ God blijkt een tussenwerpsel te zijn. Of een uitroep: ‘Net als Au en Ach leeft hij in onze monden voort.’ Ook de mens is een woord en zijn definitie is een verzameling zinnen. Elk domein en elk taalspel creëert zijn eigen mens. Zo schept de economie de mens als beredeneerd tuig van de richel, terwijl de moraal een veel positievere mens in het leven roept. Die laatste formulering is belangrijk, want de teksten en definities fungeren inderdaad als scenario's die de mens daadwerkelijk opvoert. In Een pruik heeft Februari het over een onderzoek van Robert Frank, waarin getoond werd dat economiestudenten ‘immoreler’ handelen dan astrono- | |
[pagina 19]
| |
miestudenten. Zij brengen het mensbeeld van de economische theorie in de praktijk. De fictie wordt realiteit. Dat betekent dat fictie niet verwijst naar een vooraf bestaande werkelijkheid, maar veeleer een niet-gegeven realiteit oproept. Opnieuw is het hiaat de brug: ‘In feite heeft alle correspondentie betrekking op de werkelijkheid zoals zij er niet is,’ luidt het in Een pruik. Zo is de mens niet alleen tekst. Hij is ook steeds de uitvoering daarvan, en in die uitvoering is plaats voor het grillige, het onvoorspelbare. Op die manier vermijdt Februari het reductionisme (‘alles is tekst’) terwijl ze toch trouw blijft aan de soberheid die ze in haar ascetische kunstvisie voorstaat. In De zonen van het uitzicht wordt vaak gezegd dat literatuur niet vraatzuchtig mag zijn, niet alles in zich moet opnemen, maar ‘in elke fantasie kappen, strepen en niet meer dan een extract aanbieden’. Als God, de moraal en de kunst bij Februari ‘slechts’ verhalen zijn, dan zijn het toch ook heel ongewone verhalen, die precies door hun grillige aard trouw blijven aan de ‘echte’ basis van God, moraal en kunst, namelijk de leegte. De verhalen van Februari lossen op in vreemde zijsprongetjes en onverwachte wendingen. Net als je denkt dat je de rode draad te pakken hebt, verdwijnt hij. En dat is de manier waarop het verhaal vormgeeft aan het hiaat: ‘De laatste mogelijkheid voor de kunst om nog een gemis te creëren is door compleet te verdwijnen. Die verdwijning kan worden bespoedigd door heel beheerst kunst te creëren.’ Dat wil zeggen: door ascetisch te creëren. Of nog: door te scheppen vanuit het tekort en het gemis. De paradoxale combinatie van scheppen en leegte zie je perfect weerspiegeld in de vorm van Februari's werk. Aan de ene kant getuigt het van een schijnbaar chaotische rijkdom: het is onvoorspelbaar, het wemelt van onafgewerkte inzichten, nauwelijks toegelichte citaten en ingewikkelde uitweidingen, het is een collage van registers en stijlen. Maar aan de andere kant is het ook heel sober, strak en gestileerd. Het bevat veel witregels, laat letterlijk en figuurlijk veel ruimte voor de lezer en heeft zo'n gestroomlijnde structuur dat je die bijna streng zou kunnen noemen. De omarming van een drieledig corpus blijkt daarbij een hoofdrol te spelen. De zonen van het uitzicht bevat tussen het voor- en nawoord drie delen die zich afspelen in centra van kunst en kennis: Parijs, Bologna en Florence. God, een collage begint met een gedicht van Tellegen en een voorwoord en eindigt met een nawoord en nogmaals een gedicht van Tellegen. In deze omarming zitten vier hoofdstukken die makkelijk tot drie gereduceerd kunnen worden. Het derde gaat immers over het ongeloof en dat kun je makkelijk zien als een onderdeel van het vierde, waarin de verschillende visies op God aan bod komen. Dat drie en vier samen één zijn, blijkt ook uit het aantal teksten: het eerste en tweede hoofdstuk bevatten er dertien, het derde slechts één en het vierde twaalf. Neem je drie en vier samen, dan tellen alle delen evenveel teksten. Ook Een pruik bestaat uit drie delen die omsloten worden door een voorwoord en een epiloog. | |
[pagina 20]
| |
Deze sobere structuur fungeert als kader voor een onoverzichtelijke combinatie van genres: parabels, brieven, popsongs, lezingen, wetenschappelijke traktaten, gedichten, foto's, tekeningen - alles wordt met elkaar geconfronteerd. Zo ontstaat een polyfone tekst, waarin allerlei stemmen samenklinken, soms consonant, soms dissonant. Opnieuw is dat een verdediging tegen het eendimensionale, de synthese en de reductie: de taal is geen sluitend systeem, geen hermetische gevangenis, maar een onzuivere mengvorm. Tussen de vele stemmen klinkt ook die van de metafictie: de verteller die zich tot zijn lezer richt en, meestal vol ironie, praat over zijn eigenaardige tekst. Het werk van Februari wemelt van uitspraken over de tekst zelf, bijvoorbeeld in De zonen van het uitzicht: ‘Maar ik kom op dat motief nog later terug, eerst moet het boek meer vaart krijgen. Dat krijgt het overigens pas na nr. 21. Stick around.’ Toch moet je deze meta-uitspraken niet zien als de toegang tot een hoger niveau, een plek van waaruit je alles zou kunnen overschouwen. Die uitspraken zitten in de tekst en staan er niet boven. Het afstandelijke panorama blijft onbestaand en afwezig. Het is er alleen als gemis. Slechts midden in het koor van stemmen hoor je hoe die afwezigheid vorm krijgt en hoe alles door elkaar klinkt. Dat relativeert meteen mijn overzicht van Februari: de hiaten in haar werk moet je aan den lijve ondervinden door het te lezen. Dan zul je struikelen over de vele onverwachte wendingen, de plotse breuken in haar verhalen, de complexe en grillige zijpaden. En meteen zul je met je neus gedrukt worden op de virtuoze vorm die het gemis bij Februari aanneemt. Het panorama dat ik hier heb aangeboden door aandacht te vragen voor het hiaat, de ethiek en het verhaal mist al deze concrete aspecten. Maar juist in dat gemis doet het toch enigszins recht aan het werk van deze auteur. |
|