| |
| |
| |
[Ons Erfdeel, 43ste jaargang, maart-april, nummer 2]
| |
| |
| |
België
Meer of minder? Of anders en beter?
Hoe zit het met België?
Verwasemt het unitaire land meer en meer, zoals sommigen beweren, of is dat maar schijn? En hoe zit het met de dynamiek van de federalisering? Is die sinds het aantreden van de paars-groene regering in juli 1999 vertraagd?
Een Belgisch bestuurskundig probleem blijft bestaan. Het Belgische model is ingewikkeld en telt vele ingebouwde institutionele spanningen en grensconflicten. Politicologen spreken van een onvermogen om adequate beslissingen te nemen wegens het te geringe probleemoplossende vermogen van de Belgische instellingen.
Wat kunnen de Belgen, de Nederlandstalige Belgen of Vlamingen, verwachten, en worden ze er beter van? Hebben ze meer of minder België nodig? Of gewoon een ander en beter functionerend land?
Wie zich over België buigt en scenario's uittekent voor de toekomst van het land, zal het moeten hebben over de gordiaanse knoop die Brussel is, over de rol van de monarchie, over de verschillende talen die in het land gesproken worden en last but not least over de belgitude. Is die meer of iets anders dan de weigering van de meeste Belgen om niet op te gaan in hun buurlanden, de som van de verschillen met Nederland en Frankrijk, dat wat rest als alles gezegd is: een wat vreemd land, op een breuklijn gelegen, precair en verwarrend in elkaar geknutseld, maar toch taaier dan men vaak denkt?
De redactie legde deze vragen en problemen voor aan de Nederlander Derk-Jan Eppink, die jarenlang politiek België gadesloeg voor de krant ‘De Standaard’, aan Filip Rogiers, journalist bij ‘Knack’, aan Manu Ruys, voormalig hoofdredacteur van ‘De Standaard’ en aan Kris Deschouwer, gewoon hoogleraar Politieke Wetenschappen aan de VUB. De redactie wou ook een Franstalige Belgische stem laten horen en legde deze tekst eveneens voor aan Chantal Kesteloot, een historica die werkt aan een proefschrift over de Waalse Beweging en Brussel.
De redactie
| |
| |
| |
Hoeveel is de BTW, Belgische toegevoegde waarde?
België is een land met een vaak doorschietende cyclus. Het collectieve gevoel kan, dikwijls door de media aangewakkerd en bespeeld, uiteenlopen tussen zelfverwerping of nationale euforie. De ene keer is de publieke opinie, voorzover zij als graadmeter mag dienen, trots op iets. Maar korte tijd later noemt men België even makkelijk rot en corrupt. Het lijkt op het gedrag van een patiënt geneigd tot manische depressie: de hoogte- en dieptepunten wisselen elkaar af.
Eigenlijk moet men verder kunnen kijken dan de top of het dal om het land redelijk te kunnen besturen.
Alleen al in het vorige decennium waren er verschillende cycli. Begin jaren negentig brak het Vlaams Blok electoraal door. Men begon toen te spreken van een algemeen gevoel van onbehagen, wat later het etiket de ‘Belgische ziekte’ zou krijgen. Er kwam in 1992 een noodregering van Dehaene die een kort leven beschoren leek, maar die dan toch tot 1999 bleef. In 1992 zag de Vlaamse Beweging, zoals verzameld op de IJzervlakte, de kans om openlijk te spreken over een scheiding. ‘Waalse vrienden, laten we scheiden’, klonk destijds de leuze. Vlaams minister-president Luc Van den Brande speelde in op die trend. Hij noemde België een ‘confederale staat’, maar werd kort daarop door de koning op de vingers getikt. België leek zijn beste tijd te hebben gehad. De regionale ‘autonomisten’ waren aan het woord en zij zagen de federalisering slechts als een tussenstap naar een confederatie.
| |
O beter België ...
In augustus 1993 overleed koning Boudewijn en er kwam een golf van sympathie op gang. De pro-autonomie trend werd in korte tijd omgezet in een collectief België-gevoel op basis van de nationale rouw. Sommigen spraken van een ‘politiek feit’. De meeste politici lieten zich België-gezind uit en de media gingen wekenlang door in de hoogste versnelling om dit proces gezicht te geven. De ‘federalisten’ hadden op dat moment het hoogste woord.
In 1996 zakte die trend weer in. Er volgde een dieptepunt. De zaak-Dutroux en een serie andere schandalen (zoals het Agusta-omkoopschandaal) creëerden in België een collectief gevoel dat alles rot was en niets deugde. Het Hof wist deze trend niet op tijd in te schatten en verloor invloed als het symbool met therapeutische werking. Het gevolg was de ‘Witte Mars’ op 20 oktober 1996. Ook de regering-Dehaene II die op zich goede economische resultaten boekte, liep vast in die schandaalsfeer die maar leek voort te duren. Uiteindelijk strandde de rooms-rode coalitie in de dioxinecrisis en kwam er in 1999 een paars-groene regering.
| |
| |
De periode 1996-1999 leverde een merkwaardige paradox op. Want hoewel Dehaene II op economisch terrein successen liet zien, werd zowel de CVP als de SP afgestraft op basis van de schandaalsfeer, dat wil zeggen het collectief aangevoelde miseriegevoel.
In 1999 is er weer een pro-België-golf ontstaan, onder andere door het huwelijk van Filip en Mathilde. Voor de trendbreuk bestaan ook verschillende verklaringen. Ten eerste was er de uitslag van de verkiezingen van 13 juni 1999, waarbij het gevoel bestond dat de regerende partijen CVP en SP ‘goed’ waren afgestraft. Er was sprake van een soon zelfreiniging.
De uitslag was een waterscheiding en de nieuwe coalitie was een nieuw begin. De paars-groene coalitie legde direct de nadruk op een trendbreuk: naar ‘beter België’ in plaats van op ‘sterkere gemeenschappen’. De directe reden was dat het ijs te dun was voor een staatshervorming, omdat vooral aan Franstalige zijde geen animo bestaat aan de hertekening van de staatkundige verhoudingen. Men wil wel hier en daar wat sleutelen om de Vlaamse partijen, vooral de VU, rustig te houden. De inzet is daarom ‘meer België’ en omdat dit overeenkomt met het belang van dezelfde coalities op alle drie niveaus zien we ministers-presidenten van Vlaanderen, Wallonië en Brussel in een burgemeestersrol terechtkomen. Nogal ceremonieel, als onderaannemers van het Belgische gezag. Want ‘België’ is voor de paars-groene coalitie een gemeenschappelijke zorg. Regionale autonomie is dat niet.
De keuze voor ‘een beter België’ heeft wind in de zeilen gekregen door het huwelijk van de kroonprins. Dit heeft de politieke noodzaak van een pro-Belgische koers een breed gedragen emotionele legitimatie gegeven. Het heeft, met de steun van de media, een Belgitude-sentiment doen ontstaan waarop de paarsgroene regering kan drijven. Voor een pas begonnen coalitie en premier is dat een meevaller die men politiek maar zelden krijgt. Die convergentie is op zich goed te verklaren. Het huwelijk heeft therapeutische kracht voor de burgers, die traumatische schade opliepen door alle echte en vermeende schandalen. Eindelijk was er een mooi verhaal te melden. Het huwelijk heeft bovendien buitenlandse politieke effecten, omdat het beschadigde imago van België werd opgepoetst. De buitenlandse politiek van minister Michel is er daarnaast op gericht België ‘een gezicht te geven’. Talloze schema's worden aangegrepen voor een profileerdrang die bijna on-Belgisch aandoet. Buitenlands beleid is de expressie van een binnenlandse politieke agenda: ‘la présence belge’.
Nu hebben federalisten de boventoon en kan Herman de Croo, de voorzitter van de Kamer, de Belgische vlag dag en nacht aan het gebouw laten wapperen. Er is weer een ‘Belgitude-gevoel’.
| |
België dat er niet is en België dat je niet ziet
Er doen zich in België dus cycli voor waarop de politiek moet reageren. Soms
| |
| |
is dat moeilijk, zoals bij Dehaene II, omdat je de wind constant tegen hebt. Wat je ook doet, je doet het nooit goed. Als er een opwaartse cyclus is, is dat makkelijker, Dehaene I wist in 1993 gezag te winnen door de manier waarop het de troonopvolging regelde na de dood van koning Boudewijn. Verhofstadt I kan nu mee op de golf van het kroonprinsenhuwelijk.
Opvallend is de rol van de media in de cycli. Zowel de top als het dal wordt uitvergroot door de media, die van kleine dingen grote zaken maken, of omgekeerd. Als er een collectief gevoel in aantocht is, spelen de media daarop in en ze promoten het.
Koning Boudewijn werd in 1993 als heilige afgeschilderd en pas later kwamen de meer afstandelijke beschouwingen. Het kroonprinsenhuwelijk werd als groots evenement gebracht en daarbij kregen de media veel medewerking van het Hof, dat veel belang had bij de ‘openheid’. Die dag moest de dag van de Belgitude zijn. De BTW is dan een grote emotionele waarde.
Opmerkelijk was dat op 4 december 1999 veel minder mensen naar Brussel kwamen dan verwacht en ook de kijkdichtheid fors tegenviel. Dit komt omdat de media nog in de overdrive doordraaien, terwijl bij het publiek het verzadigingspunt al is bereikt.
In de periode van de schandalen maakten de media het gat dieper. Veel geruchten werden voor waarheid verkocht, van de opgravingen in Jumet tot het X-1 verhaal. Het malaisegevoel werd aangedikt door een vaak avonturistische pers, waarbij de verantwoordelijken voor diverse grove missers gewoon bleven zitten.
De echte regeerders moeten echter over de cycli heen kunnen zien. De cyclus is tijdelijk en de huidige Belgitude-sfeer zal ook wel weer een deuk oplopen.
Men moet naast deze conjuncturele uitersten ook letten op structurele lijnen die zijn te herkennen. Dat is de trend waarin België bevoegdheden verliest aan Europa, zoals alle EU-lidstaten, maar ook naar de gemeenschappen/gewesten. In de jaren tachtig zette het proces van federalisering door: België werd in 1993 een ‘federale staat’. De bevoegdheden zijn op zich verregaand, maar het ziet ernaar uit dat de komende tien jaar een aantal beleidsmatig essentiële zaken als fiscaliteit en delen van de sociale zekerheid bij de deelstaten terechtkomen. Momenteel wordt die druk wat versluierd door het Belgitude-gevoel, maar de structurele trend gaat duidelijk in die richting. Nu EU-lidstaten (evenals hun deelstaten) binnen het kader van de Economische en Monetaire Unie moeten blijven, zijn grote tekorten niet mogelijk om allerhande beloften te financieren. Daarentegen blijft de fiscaliteit wel in handen van de lidstaten, en zeker de directe belastingen, zodat de politieke strijd in een land daarover gaat. Vroeger waren uitgavenverhoging en subsidies belangrijke instrumenten om politieke doelen te bereiken. Nu is dat de fiscaliteit.
| |
| |
Dat is de reden waarom Franstalige partijen weinig voor fiscale autonomie voelen, maar de druk aan Vlaamse zijde lijkt te blijven. Dat is ook erg logisch, want de fiscale verantwoordelijkheid moet daar zijn waar de uitgaven zijn. Dat is uitgavenbewustheid, of zoals men zegt in het jargon van de Wetstraat: responsabilisering.
In de jaren negentig kreeg de overdracht van bevoegdheden naar Europees niveau een nieuwe impuls. Met de EMU komt ook de Euro en zal de Belgische frank verdwijnen. Het gehele economische beleid is Europees gekaderd. Dat geldt ook voor het veiligheidsbeleid. Maar ook delen die traditioneel tot de interne politiek behoren, zoals justitie en binnenlandse zaken, komen in Europees vaarwater. Denk daarbij vooral aan het komende Europese asielbeleid en de samenwerking op het gebied van politie en justitie.
Het paradoxale is dat het uithollingsproces zeer sterk is, terwijl de Belgitude ook op een nieuw toppunt is. Dat maakt de cycli in België verraderlijk, want vaak zie je dingen die er niet zijn en zijn er ook dingen die je niet ziet. Het is dus goed om de toppen van de golven te zien in de Belgische politiek, maar nog belangrijker om de onderstroom tijdig te onderkennen.
In beleidsmatig opzicht is er wellicht minder België, maar daardoor in emotioneel opzicht behoefte aan meer. Omgekeerd is er door de overdracht van bevoegdheden zoveel Vlaanderen ontstaan dat sommigen het welletjes vinden, omdat de Vlaamse overheid niet veel beter is dan een andere overheid. Want de Vlaamse overheid maakt vele decreten voor een bevolking die in de eigen overheid ook een ‘binnenlandse bezetter’ ziet. Méér Vlaanderen kan dus leiden tot minder affiniteit met de Vlaamse overheid, want de Vlaming is - net als de Waal - overheidsschuw.
| |
België als omhulsel van Brussel
In al die politiek-psychologische complexen zit een harde nucleus: Brussel. Zonder Brussel zou België wellicht niet meer hebben bestaan. Brussel is een belangengemeenschap, die Vlamingen en Franstaligen sociaal-economisch dwingt om in een verband - in welke vorm dan ook - verder te leven. De stad heeft bindende schizofrenie: de meerderheid spreekt er Frans, maar tegelijk is Brussel ingeweven in het web van het Vlaamse economische leven. De stad zuigt dagelijks Vlamingen en Walen aan, die 's avonds weer naar huis gaan. Vlaanderen zou zonder Brussel net een soortgelijke klap krijgen als Antwerpen na de val van 1585. Wallonië is zonder België, en daarmee zonder Brussel, economisch niet levensvatbaar. En zo houdt Brussel België bijeen omdat geen van de deelstaten zonder kan. Daarmee kan men België zuiver staatkundig en politiek beschouwen als een omhulsel van Brussel.
Het Europa-van-morgen maakt fysieke grenzen minder zichtbaar, maar mentaal bestaan ze nog wel. Vlamingen voelen zich in eigen land vaak in de
| |
| |
minderheid, terwijl ze numeriek toch in de meerderheid zijn. En Franstaligen zijn numeriek met minder, maar denken soms dat ze het voor het zeggen hebben.
Ook in relatie tot de buurlanden bestaan zulke complexen. Voor veel Vlamingen is Nederland interessant, maar al snel komt het gevoel van dominantie op. Vlamingen kruipen dan snel terug in hun schulp. Nederlanders kennen Vlaanderen niet of slecht, terwijl ze een ‘Bei uns ist alles bessergevoel’ hebben zodra ze in het buitenland komen.
Walen hebben een ondefinieerbare verhouding tot Frankrijk. De Fransen maken grappen over ‘les petits Belges’ en de Walen voelen zich onbegrepen tegenover de grote buur, met wie ze zich zo verwant zeggen te voelen. Het paradoxale is dan weer dat Vlamingen en Walen, naast een aantal duidelijke verschillen, meer gemeen hebben in hun mentale programmering dan ze zelf geloven. Zolang dit de situatie is, zal België dan ook een emotionele meerwaarde hebben, al is die moeilijk te definiëren. Feit is wél dat de Belgische overheid voldoende flexibel moet zijn om de psychologische complexiteiten van het samenleven te kunnen incorporeren.
| |
Goed gevoel of goed bestuur?
Het België van de toekomst zal er dus anders uitzien. Er is beleidsmatig minder België maar gevoelsmatig wellicht meer. Er is een ander België, waarin de deelstaten meer en direct met de buren zaken doen en ‘geïntegreerde regio's’ gaan ontstaan. Een voorbeeld is de Randstad-Brabant-Antwerpen en delen van Oost-Vlaanderen, Hollands-Vlaamse infrastructuur in goederen en diensten. Hier zet de economie de toon en zal de politiek volgen. Want de politiek volgt de economisch toegevoegde waarde.
De slotvraag is daarmee: Wat is de toegevoegde waarde van België? Een toegevoegde waarde is voor veel Belgen vooral het thuisgevoel. Al raakt België beleidsmatig uitgehold, toch blijft het maatschappelijk een ‘manier van leven’.
DERK-JAN EPPINK
Zwarte Zustersstraat 16 (bus 43), B-3000 Leuven.
| |
De staat van de samenleving
Subsidiariteit zou niet langer een retorisch richtsnoer mogen zijn in het denken over de staatvorm alleen. Het moet eerst en vooral een leidraad worden bij het werken aan een betere samenleving.
Wijlen koning Boudewijn bracht in zijn laatste 21 juli-toespraak in 1993 twee thema's ter sprake: de toekomst van de Belgische staatvorm en van de democratie in dit land. Wellicht legde de koning zelf het verband niet tussen
| |
| |
beide. En ook voor de politieke wereld en de opiniemakers blijkt het keer op keer om gescheiden werelden te gaan, of enger nog: twee totaal van elkaar losstaande Wetstraat-‘dossiers’.
Een blik op de politieke agenda bewijst dat. Grosso modo blijft het denken over de gewenste staatvorm in België volledig gescheiden van het denken over de kwaliteit van de samenleving en de democratie. Het eerste staat op de agenda van de huidige Conferentie voor de Staatshervorming (de zogenaamde Costa). Over de verfijning en versterking van de democratie werd en wordt in totaal andere cenakels gepraat: in de werkgroepen over de zogenaamde Nieuwe Politieke Cultuur. In nog andere cenakels wordt ten slotte gezocht naar hefbomen die het sociale weefsel en dus de kwaliteit van de samenleving moeten versterken: de kabinetten van sociale zaken, welzijn, werkgelegenheid.
De jongste jaren heeft in Vlaanderen de politieke elite de kunstmatigheid van die opdeling aangevoeld. Ze werd daarbij onder meer geïnspireerd door kiezers die in peilingen zeiden wel wakker te liggen van bijvoorbeeld een betere, op maat gesneden gezondheidszorg, maar dat niet associeerden met meer of minder Vlaanderen/België. Dat bracht politici ertoe om elke nieuwe Vlaamse eis voor een verdere regionalisering (staatvorm) te motiveren met een discours over beter bestuur en democratie. Op die manier deed de notie ‘subsidiariteit’ haar intrede. Als er echter boter bij de vis moet komen, zoals bij de discussie over de financiering van het onderwijs, vallen de maskers snel af. Dan blijkt de vraag die Ons Erfdeel stelt, toch weer sluitend te worden beantwoord, meestal in de kwantitatieve richting: minder België.
De verbinding tussen staatvorm/samenleving-democratie wordt hooguit gemaakt om er de (zeer beperkte) deelverzameling van separatisten en kiezers of politiek personeel van het Vlaams Blok mee aan te duiden. Een positieve invulling van de dichotomie staatvorm/ samenleving (eigenlijk een kwestie van vorm/inhoud, kwantiteit/kwaliteit) ontbreekt. Subsidiariteit blijft tot nader order een schaamlapje. Zoals Christine Vanderveeren, gewezen kabinetschef van ex-premier Jean-Luc Dehaene en medeauteur van het Sint-Michielsakkoord, zei over ‘subsidiariteit als algemeen beginsel’: ‘Dat betekent inhoudelijk natuurlijk niet zo veel. Oké, dat je alles zo dicht mogelijk bij de burger legt, maar wat betekent dat concreet?’ (De Morgen, 27 december 1999).
| |
Waarom staatvorm en samenleving communicerende vaten zijn
Een staatvorm, net zo min als een grondwet, kan een doel op zich zijn. Het is altijd maar een middel ter bevordering van welzijn, welvaart en welbevinden van de samenleving of gemeenschap waar ze betrekking op hebben. Dat is zo evident, dat het vaak vergeten wordt. Hoe de mechanismen van die dichotomie werken, kan zeer eenvoudig negatief geïllustreerd worden. Fixatie op grenzen
| |
| |
(staatvorm) leidt onveranderlijk tot veronachtzaming van de actuele, reële gemeenschap. Vaak gaat het overigens gepaard met een verheerlijking van een vermeend historische, ideële gemeenschap, zoals het Vlaamsche volk. Wie zich vermeit in een veronderstelde geschiedenis of in territoria (grenzen, ‘morzels’ grond), heeft geen oog meer voor de reële sociaal-economische en andere maatschappelijke behoeften van de gemeenschap hic et nunc. Die veronachtzaming leidt tot onbehagen en onzekerheid, wat de gemeenschap juist zeer receptief maakt voor een primair, letterlijk en figuurlijk afgelijnde strijd zoals het nationalisme, vaker wel dan niet samengaand met andere vormen van sektarisme (religie, taal of ras). Anders gezegd, ontbering van kwaliteit en inhoud in een samenleving maakt de kans op strijd over kwantiteit en vorm van de staat alleen maar groter. De recente geschiedenis van Rusland en Tsjetsjenië zegt genoeg.
De dichotomie werkt ook in de omgekeerde richting, van de kwaliteit van de samenleving naar de kwantiteit van de staatvorm. Ook dit kan negatief geïllustreerd worden. Naar aanleiding van de dood van twee jonge Guinezen, die op de vlucht uit hun land stierven in het landingsstel van een Belgisch vliegtuig, maakte een Vlaamse krant de volgende opmerking: dit drama bewees nog maar eens hoe er in geen enkel land over werkgelegenheid of onderwijs kan worden nagedacht, als niet eerst aan de elementaire voorwaarden van vrede en verdraagzaamheid is voldaan. Het ging ongetwijfeld over Absurdistan. Alsof vrede en verdraagzaamheid uit de lucht komen gevallen, alsof deze conditions humaines niet in eerste instantie het product zijn van een goed sociaal, economisch en cultureel klimaat. Werken aan de samenleving, en dat moet altijd zo dicht mogelijk bij de bevolking en dus subsidiair gebeuren, vermindert de kans op oorlog en onverdraagzaamheid. De eerlijke verdeling van welvaart, welzijn en welbevinden verhindert dat een samenleving valse hoop en zin zoekt in de symbolenstrijd van het nationalisme. Hooguit leidt het tot een vorm van gezonde zelfverzekerdheid of chauvinisme: zich goed voelen in zijn gemeenschap zonder afgunst van ‘de andere’.
Anders gezegd, zonder welbehagen in de gemeenschap, zonder een politiek die gericht is op sociale, economische en culturele ‘insluiting’, zal geen enkele staatvorm ooit als bevredigend worden ervaren. Hoeveel aanhankelijkheid kan je verwachten van een Belg ten aanzien van de Belgische staat als hij zich in de samenleving die hij dagelijks ervaart en ondergaat niet thuisvoelt? In die vraag mag België vervangen worden door Vlaanderen, of welke andere naam van regio of natie ook. Het doet er dan namelijk niet meer toe.
| |
Hoe het verder moet met België
Het vergt niet veel verbeelding om in te zien dat het maatschappelijke vraagstuk in ons land prangender is dan dat over de staatvorm. De laatste vijftien jaar zijn we daar door extreem-rechts gedurig aan herinnerd. De Belgen zijn
| |
| |
geen trots volkje, ze zijn evenmin tevreden. Het maatschappelijke onbehagen is gewichtiger en omvangrijker dan de staatkundige onvrede. Ons land heeft daarom behoefte aan actoren - politici, middenveld, burgers, pers - die de samenleving heruitvinden, die de verloren sociale weefsels herijken door ze te actualiseren. In concentrische cirkels van de wijk tot bredere gemeenschapsverbanden (regio, land, Europa en - utopie niet verboden - wereld).
Als dat het uitgangspunt zou zijn, wordt er automatisch ook objectiever nagedacht over staatvormen. Dan zal veel rustiger kunnen worden vastgesteld, wars van al te eenzijdige kwantitieve agenda's, dat voor een betere samenleving op het ene terrein meer België aangewezen is, op het andere juist minder. Ook dit lijkt weer evident, maar het vereist in het denken en de praktijk van het beleid dat België op z'n kop wordt gezet.
Het betekent dat staatshervorming een afgeleide wordt van maatschappijhervorming. Dat een antwoord op de ‘meer of minder’- vraag automatisch volgt uit het antwoord op de ‘beter’-vraag. Het betekent heel concreet dat wordt afgestapt van afzonderlijke commissies of conferenties die de staatshervorming tot apart en enig doel hebben. Eerder zou er in alle cenakels waar aan de inhoud van het land wordt gewerkt, een cel moeten bestaan die de consequenties voor de staatvorm bestudeert. Zoals het in die cenakels ook een automatisme is om de financiële consequenties van een beleid te becijferen. Het vereist dat subsidiariteit geen ‘algemeen beginsel’ is bij oefeningen in staatshervorming, maar eerst en vooral een concrete leidraad bij het werken aan de samenleving.
Voor zo'n ommekeer dienen zich in België misschien nieuwe kansen aan. Geleidelijk aan komt er in de politiek een generatie aan zet, die minder getekend is door de traumatische communautaire schokken uit het verleden. Omdat ze tegelijkertijd ook minder getekend is door andere klassieke, meer inhoudelijke Belgische breuklijnen (levensbeschouwelijk of sociaal), is ze idealiter ook beter in staat om nuchter na te denken over en te werken aan vorm/inhoud van het land. Vorm en inhoud deze keer in één.
Cruciaal voor dat evenwichtige denken is ten slotte ook de gelijkwaardigheid in de samenleving. Dat blijkt uit succes of falen van alle federale modellen. Als de kwaliteit van het samenleven sterk verschilt van gemeenschap tot gemeenschap binnen een federaal land, staat dat de nuchterheid om over een gezamenlijke vorm/inhoud te denken in de weg. Wallonië is aan de klim uit de crisis bezig en haar politieke tenoren vroegen om die reden ook een klein decennium respijt om met Vlaanderen over de staatvorm te onderhandelen. Pas als er op gelijke voet kan worden gepraat, en dus niet in een relatie van meerdere/mindere, winnen gesprekken over staat en samenleving aan objectiviteit.
Niet alleen dus moet het denken over staatshervorming worden omgegooid, er moet ook geduld zijn en de wil om op gelijke voet te praten. Dat had
| |
| |
ook Vaclav Havel op het oog vóór de boedelscheiding van Tsjecho-Slowakije: ‘Ik vind dat al de werkzaamheden aan de bevoegdheidsverdeling zouden moeten worden uitgevoerd in een geest van diepgaand wederzijds begrip en tolerantie. Ze zouden niet langer het terrein van prestige en van nationale emoties mogen zijn, maar moeten behoren tot het terrein van concrete en vaktechnische afwegingen van wat in elk geval volledig functioneel, doelmatig en voor iedereen voordelig is. Wij zouden die werkzaamheden niet moeten opvatten als een machtsstrijd tussen de republieken en de federatie, maar als het zoeken van die banden die het beste zullen functioneren.’ (Uit Angst voor de vrijheid. Redevoeringen van een president, Van Gennep 1991).
Havel had gelijk. Maar hij kreeg ongelijk, omdat ook in zijn land te velen een selectief, sluitend en daarom bedrieglijk antwoord meenden te moeten geven op de vraag ‘Minder of beter Tsjecho-Slowakije?’
FILIP ROGIERS
E. Demolderlaan 46, B-1030 Schaarbeek.
| |
Van Vlaams-België naar Vlaanderen in Europa
Het federaliseringsproces dat in het laatste decennium van de twintigste eeuw het unitaire en centralistische België omvormde tot een bondsstaat, is onomkeerbaar en niet ten einde.
Het Koninkrijk heeft in de loop van het proces heel wat van zijn soevereiniteit ingeboet en een groot gedeelte van zijn beslissingsmacht, vooral inzake de buitenlandse politiek, de landsverdediging, het economisch-financieel beleid en de munt, overgedragen aan niet-Belgische, met name Europese of Atlantische supranationale instellingen. In belangrijke sectoren van het bedrijfsleven, de bankwereld en de handel heeft de mondialisering van de markteconomie eigendomstitels en bestuursorganen overgeleverd aan niet-Belgische meerderheden.
Parallel met deze nieuwe vormen van vervreemding werd het centrale gezag op binnenlands gebied uitgehold ten voordele van gewestelijke machten, die zich ook beroepen op het beginsel van de subsidiariteit. Middelpuntvliedende, autonomistische krachten, gedragen door de Vlaamse ontvoogdingsbeweging of het Waalse regionalisme, blijven in die richting actief. De evolutie wordt niet ten onrechte beschreven als de ‘verwaseming’ van het oude België.
De ontwikkelingen binnen en buiten de Europese Unie prevaleren op de nationale omstandigheden. De lidstaten schuiven, ook om redenen van doelmatigheid, alsmaar meer bevoegdheden en verantwoordelijkheden af naar de EU-instanties. De voortschrijdende uitbreiding van de Unie zal, wil zij niet leiden tot bestuurlijke verlamming of ontsporen in anarchie, de centralisering nog ver-
| |
| |
sterken en de macht van de nationale staten verder uithollen. Europa heeft in de jaren negentig ook heel wat staatsgrenzen zien veranderen. In Oost-Europa en op de Balkan ontstonden uit diverse scheuringen nieuwe staten. Binnen afzienbare tijd kan dat eveneens in West-Europa gebeuren. Schotland en Catalonië komen daarvoor het meest in aanmerking. Het is niet ondenkbaar dat een van de huidige Belgische deelgebieden, wanneer het zich opgesloten zou voelen in een uitzichtloze impasse, het statuut van lidstaat binnen de EU aanvraagt en verwerft. De verwaseming zou dan eindigen in totale vervluchtiging. België zou ophouden te bestaan. Maar dat is vooralsnog geen onafwendbare fataliteit. De structuur van de Belgische staat is weliswaar verzwakt, het federale stelsel functioneert gebrekkig, het hybride kader van gemeenschappen en gewesten bevredigt niet, maar het land staat niet op instorten.
| |
Hypotheek
Het koningshuis voedt een Belgisch samenhorigheidsgevoel. Het centrale staatsgezag is, ondanks de overdracht van machten naar een regionaal niveau, nog alomtegenwoordig. De federale Kamer van Volksvertegenwoordigers beschikt over meer prestige en invloed dan de gewestelijke parlementen. Het federale kabinet beslist over de verdeling van de staatsinkomsten en stelt de regionale regeringen in de schaduw. Het belastingstelsel, de rechterlijke macht, het leger en de rijkswacht zijn unitair gebleven De deelgemeenten liggen economisch en verkeerstechnisch in een Belgische verstrengeling. De Europese Unie kent alleen België. Het establishment met zijn vele tentakels die het maatschappelijke leven omvatten, denkt Belgisch. Dat geldt uiteraard voor het Hof, maar eveneens voor de grote ondernemingen, de top van de sociaal-economische beroepsorganisaties, de sportsector, de kerkelijke overheid, de georganiseerde vrijzinnigheid en de vertegenwoordigers van de allochtone groepen.
Het verklaart waarom de krachten die aandringen op een verdere verruiming van de regionale autonomie, sedert de grondwetsherziening van 1993 niet verder zijn gekomen. Het establishment heeft krijtlijnen getrokken: ‘Tot daar en niet verder’. Het vorige Vlaamse parlement heeft, na voorbereidend studiewerk, nog één resolutie inzake de staatshervorming kunnen goedkeuren, maar het is bij die papieren tekst gebleven. Communautair verroerde de tweede regering-Dehaene geen vin. Zij ging er blijkbaar van uit dat de staatshervorming kon worden hervat in de volgende regeerperiode. Het kabinet-Verhofstadt duwde echter een nieuwe aanpassing van de staat van zich af. Het vertrouwt erop dat een zoveelste commissie - ditmaal Interparlementaire en Intergouvernementele Conferentie gedoopt - het dossier door nog jaren voortslepende onderhandelingen ontmijnt.
Die paars-groene beslissing werd niet alleen genomen onder druk van het establishment, maar ook omdat de niet-Vlaamse krachten die de ruggengraat
| |
| |
vormen van de regeringscoalitie, de status-quo verkiezen. Die dreigt de partijen op te sluiten in een patstelling, die een kortsluiting kan veroorzaken. Dat zou de hele Belgische structuur in gevaar kunnen brengen. Al staat de dubbele woning niet op instorten, zij vertoont wel barsten.
In Vlaanderen groeit in brede, ook economische kringen een consensus over de noodzaak van een eigen beleid en besluitvorming inzake belastingwetgeving, gezondheidszorg, tewerkstelling en buitenlandse handel. Ook knaagt er onbehagen over de zogenaamde ‘transfers’, de aanzienlijke som Vlaams belastingsgeld die de federale staat jaarlijks naar de fondsen voor sociale zekerheid in Wallonië overhevelt. Wetenschappelijke studies hebben aangetoond dat die vorm van solidariteit mank loopt. De ondoorzichtigheid van het verdeelstelsel en de Waalse weigering om de toestand recht te trekken, vergroot de malaise. De regeling met betrekking tot de financiering van de Franstalige onderwijssector, door de regering in december 1999 getroffen, heeft het onbehagen aan Vlaamse zijde verder aangescherpt.
In Vlaanderen neemt de overtuiging toe dat Wallonië enkel vasthoudt aan het voortbestaan van België ‘om Vlaanderen blijvend te kunnen melken’. Die forse uitdrukking is niet afkomstig van een separatistische partij, maar van de voormalige CVP-voorzitter Johan van Hecke. In dat psychologisch negatieve klimaat, waarin ‘Bundestreue’ ontbreekt, is het niet gemakkelijk een federale verstandhouding aan te kweken. Het legt een hypotheek op de toekomst van het Koninkrijk. Bij ontstentenis van behoorlijke onderhandelingen, die uitgaan van de bereidheid tot een algemeen akkoord te komen, wordt de toestand conflictueus.
Raakt de bondsstaat uit evenwicht, dan kan hij uiteenvallen. Het weinig samenhangende Wallonië zou op zijn beurt kunnen scheuren en kiezen voor de aansluiting, deels bij Frankrijk, deels bij het Groot-Hertogdom Luxemburg. Vlaanderen zou een leefbare staatkundige entiteit kunnen vormen. De positie van Brussel is onzeker, maar het is niet uitgesloten dat het dan, om economische redenen, besluit in een confederaal verband met Vlaanderen samen te werken.
Een eventueel conflict zou uiteraard voor grootschalige spanningen zorgen, maar niet uitmonden in chaotische verwarring. Onze gesofisticeerde, rationeel denkende en op handel met het buitenland afgestemde maatschappij vervalt niet tot Balkan-toestanden.
| |
De staat is een middel
In afwachting van meer duidelijkheid zal men zich aan Vlaamse kant dienen te beraden over twee prioritaire relaties: tot het Brusselse gewest en tot Nederland.
Brussel moet worden gezien zoals het met de jaren gegroeid en veranderd is: als een kosmopolitische stad, bewoond door een meerderheid van niet-Belgen of van nieuwe Belgen zonder Vlaamse respectievelijk Waalse reflexen. De Brus-
| |
| |
selse bevolking wil worden bestuurd door eigen verkozen vertegenwoordigers, niet door een Vlaams-Waalse voogdijoverheid.
Indien de Belgische context gehandhaafd wordt, liefst binnen een confederaal kader, kan Brussel zijn hoofdstedelijke functies normaal blijven uitoefenen. In het andere geval blijft het hoe dan ook een wezenlijk bestanddeel van de grote economische regio, die het centrum vormt van het West-Europese deltagebied.
Een werkzame formule zou allicht een regeling zijn tussen Vlaanderen en Brussel, waarbij de Vlaamse bijdrage tot de Brusselse begroting afhankelijk wordt gemaakt van de naleving van een statuut, dat de rechten van de Nederlandstaligen in de hoofdstedelijke subregio garandeert.
De relatie van Vlaanderen tot Nederland wordt geleidelijk, op halflange termijn, een van staat tot staat. Mentaal groeien Nederlanders en Vlamingen traag naar elkaar toe. De sociale cultuur verschilt nog en de economische belangen lopen niet altijd gelijk, maar Vlaanderen en Nederland zijn voorbestemd om op steeds meer domeinen geruisloos te integreren, zonder dat daartoe aan staatkundige eenwording hoeft te worden gedacht.
Welke functie heeft de monarchie in de huidige fase van de Belgische ontwikkelingen? Zij kan een zinvolle rol blijven spelen, maar dient te beseffen dat zij een symbolische, representatieve en ceremoniële functie uitoefent. In een democratie is geen ruimte voor een ‘politiek van het paleis’. De taak van de koning bestaat erin mensen en belangengroepen aan te zetten tot een dialoog en een gespreksklimaat te bevorderen dat loyale contacten aanmoedigt. De monarchie dient erover te waken dat zij vertrouwen en achting geniet en zij mag geen voorkeur laten blijken voor een bepaalde taalgemeenschap.
De fundamentele vraag die het België-dossier beheerst, is niet: wat is het beste voor het Koninkrijk? Maar: wat is het beste voor zijn inwoners? De Vlaamse en Waalse naties-in-wording met ieder hun identiteitsbesef, hun culturele geaardheid, hun economische belangen, hun visie op de politiek en de maatschappij, worden met die vraag geconfronteerd.
Het oude begrip van de nationale staat wordt steeds vozer en onbelangrijker. De soevereine staten lekken aan alle kanten. Dat is geen drama. Een staat is een middel, geen doel op zichzelf. Vlaanderen heeft een staatsvorm nodig waarin de burger niet alleen goed bestuurd wordt en waarin rechtvaardigheid, orde en veiligheid heersen, maar waarin ook het Nederlandstalige karakter van de gemeenschap en van het grondgebied erkend worden. De samenleving wordt multi-etnisch en multi-cultureel, maar dat betekent niet dat Vlaanderen op bestuurlijk vlak niet eentalig Nederlands zou blijven.
Als zo'n staatsvorm niet kan worden ingebed in een Belgisch confederaal model en de ‘communautaire’ gebreken blijven voortbestaan, zal de bevolking in Vlaanderen uiteindelijk afhaken en zal een politieke meerderheid kiezen voor een Vlaams model en een eigen bestemming in Europa.
| |
| |
De wereld evolueert razendsnel. Vlaanderen verandert van een industriële in een kennis- en netwerkmaatschappij met open grenzen. In die verandering moeten de burgers zich kunnen ontwikkelen als leden van een volwaardige Nederlandstalige gemeenschap.
Vlaanderen ontgroeide het keurslijf van het heimat-nationalisme. Het heeft geen boodschap aan het belgitude-patriottisme van diegenen, die geen Vlaming durven zijn maar evenmin weten om te gaan met het anachronisme van een aftands belgicisme. Indien de voortekenen niet bedriegen, wordt Vlaanderen straks, zoals in het verleden, als dynamisch deel van de Lage Landen weer een autonoom Europees kerngebied.
MANU RUYS
Londenstraat 2 -Zeedijk, B-8380 Zeebrugge.
| |
België. Het doet er niet toe
België is niet meer wat het geweest is. In nauwelijks 40 jaar tijd zijn de politieke instellingen grondig gewijzigd. Een strak unitaire staat werd een complexe federatie, aangepast aan de ingewikkelde maatschappelijke structuur die eronder zit. Dat nieuwe België is niet de uitwerking van een blauwdruk, maar het resultaat van langzame en moeizame onderhandelingen en compromissen. In de loop van diezelfde 40 jaren is ook de economische structuur grondig gewijzigd, en werd het kleine landje aan de Noordzee opgenomen in het grotere geheel dat de Europese Unie heet, en dat ook al het resultaat is van vele en ingewikkelde compromissen. Zover zijn we dus.
Maar ophouden met over België te praten, kunnen we duidelijk niet. Politieke instellingen en oplossingen zijn per definitie tijdelijk, maar wij wensen dat vaak en luidop te herhalen. Vooral ten noorden van de taalgrens leeft een niet te verzadigen behoefte aan verandering, aan het permanent in twijfel trekken van de vorm en inhoud van België. Ook die behoefte en de manier waarop ze verwoord wordt, is in de loop der jaren flink gewijzigd. Het identitaire discours over taal en eigenheid heeft plaatsgemaakt voor of werd aangevuld met argumenten van financieel-economische aard. En recent wordt er steeds vaker geput uit een bestuurskundig vocabularium. Het heet dat België in zijn huidige vorm een probleem is omdat de politieke instellingen geen adequaat bestuur mogelijk maken.
Dat is een interessant, maar tegelijk ook wat verbazing wekkend standpunt. Het is verbazing wekkend omdat het nu in de mond genomen wordt door diegenen die op de eerste rij stonden toen er gestreefd werd naar een hervorming van de Belgische staat in federale zin. Tegenstanders van die evolutie hanteerden toen (onder meer) het argument dat een tweeledig federalisme geen goede op-
| |
| |
lossing was, omdat het niet tot werkbare instellingen zou leiden. Maar het debat van toen - we hebben het over de jaren tachtig - baadde diep in een identitaire sfeer. En ook wie dan rationele argumenten bezigde, kreeg steevast het verwijt een Belgische nationalist te zijn. Het waren moeilijke tijden voor wie op andere dan identitaire gronden over staat en staatshervorming wou praten
Maar laten we die bestuurskundige weg bewandelen, want die bevat inderdaad interessante argumenten. Is België vandaag minder dan in het verleden in staat om problemen aan te pakken en op te lossen? De vraag is te breed en te algemeen om die hier in dit korte bestek grondig te behandelen, maar het loont toch de moeite om zich even te herinneren hoe - nog niet zo lang geleden - de openbare diensten functioneerden. Hoe ging het in de jaren tachtig om een telefoonaansluiting te krijgen, een nieuwe nummerplaat voor de auto, informatie over een persoonlijk dossier, een tijdig gestort salaris in ruil voor tijdelijk werk in het onderwijs? Uiteraard is België inmiddels geen modelstaat geworden, maar stellen dat België blaakt van bestuurlijk onvermogen is lichtjes overdreven en getuigt van een gebrek aan historische distantie. Ook een beetje internationale vergelijking kan het negatieve beeld behoorlijk bijkleuren.
| |
Onoplosbaar maar beheersbaar
Is België dan misschien minder dan voorheen in staat om de communautaire spanningen in toom te houden? De Belgische unitaire staat blokkeerde om de haverklap, omdat er steeds wel een of ander groot of klein communautair probleem een einde aan de regering kwam maken. Vanaf het kabinet Lefèvre-Spaak van 1961-'65 tot 1991 haalde geen enkele regering meer de beoogde eindstreep, en op een paar uitzonderingen na was de oorzaak daarvan steeds van communautaire aard. Maar België is niet meer wat het geweest is. De laatste keer dat er een regering viel over een communautaire kwestie was in september 1991 (meteen ook de laatste keer dat er een regering viel tout court). Dehaene I schreef zelf vervroegde verkiezingen uit, en Dehaene II deed eindelijk wat sinds 1965 niet meer gebeurd was: de vier jaar volmaken. En toch waren er communautaire spanningen genoeg. De vorige legislatuur worstelde zich door een lang aanslepend faciliteitendebat (over het recht van de Franstalige minderheid om in bepaalde Nederlandstalige gemeentes rond Brussel in contacten met de overheid en in het onderwijs Frans te gebruiken), een conflict uit de goede oude doos, vol met fundamentele symbolen. In Brussel was er een communautair conflict pur sang over de taalkaders bij de brandweer, en een aansluitende regeringscrisis op het gewestelijke niveau. Er was onder meer ook het decreet Suykerbuyck (dat een aanzet was tot versoepeling van de gevolgen van de repressie), ook niet van cruciale symboliek ontbloot, en het tabaksdecreet (dat het maken van reclame voor tabakswaren verbiedt). Dat soort conflicten zouden in het oude België dodelijk geweest zijn. Nu gaf de federale regering nauwelijks een krimp, gerust als
| |
| |
zij was in het feit dat deze spanningen rustig afgeleid kunnen worden naar andere instellingen, naar overlegstructuren en naar een hooggerechtshof. Het zijn de typische instellingen voor federale conflictbeheersing. Die bestaan ook voor de huidige coalitie. Die is ongetwijfeld iets kwetsbaarder dan de vorige, vanwege de asymmetrische constructie met VU-ID21 (deze coalitie van de Vlaams-nationale Volksunie en de vernieuwingsbeweging ID21 maakt wel deel uit van de Vlaamse regering, maar niet van de nationale). Maar inmiddels is toch gebleken dat ook hier het subtiele samenspel van de verschillende regeringen en het interne overleg tussen de bestuursniveaus binnen de politieke partijen een erg groot conflictbeheersend vermogen blijven hebben.
Het communautaire conflict is natuurlijk niet weg. Wie dat ooit gedroomd had, of dat resultaat als maatstaf hanteert voor de effectiviteit van politieke instellingen, vergist zich deerlijk. Het gaat hier immers om conflicten die niet opgelost kunnen worden (toch niet op vreedzame wijze) en die dus door politieke instellingen alleen maar in beheersbare banen geleid kunnen worden. Daarop mogen zij beoordeeld worden. Is België minder dan andere taaletnisch verdeelde landen in staat om dat te doen? De vraag is retorisch.
Toegegeven, het oogt allemaal niet zo fraai. De besluitvorming getuigt niet van grote elegantie. Het dualisme eist zijn prijs. Er is immers maar één enkele aanvaardbare regel voor de besluitvorming: consensus, en dus wederzijds vetorecht. Dat is niet alleen frustrerend voor beide partijen, het houdt ook een groot gevaar voor immobilisme in. Beslissingen worden vaak niet genomen, of bij gebrek aan consensus uitgesteld, of naar een commissie of conferentie doorverwezen. Pro-actief handelen is moeilijk. Beslissingen worden vaak pas mogelijk wanneer verschillende - oude en nieuwe - dossiers samen behandeld worden, ook al hebben ze inhoudelijk weinig of niets met elkaar te maken. Veto's moeten vaak afgekocht worden met compensaties, met nutteloze uitgaven dus. De politieke wetenschap kent dit verschijnsel zeer goed. De Duitse politicoloog Fritz Scharpf heeft het de ‘joint-decision trap’ genoemd. Die term is uiteraard niet ontwikkeld om de Belgische instellingen te beschrijven. Scharpf keek in de eerste plaats naar de Duitse Bondsrepubliek en naar de Europese Unie.
| |
Speldenkop
Zolang België bestaat, zal het in essentie een tweeledig land zijn en zal de federale besluitvorming aan de hoger beschreven euvels leiden. België mag dan wel veranderd zijn, het andere is niet beter en kan onmogelijk ooit beter worden. Dit is een rationele bestuurskundige conclusie, die leidt tot de vraag om er dan maar mee op te houden. Laten we het federale of confederale niveau vergeten en alle overblijvende Belgische bevoegdheden aan de Gewesten en Gemeenschappen geven. Vlaanderen alleen en Wallonië alleen hoeven intern geen structureel
| |
| |
dualisme te overwinnen en kunnen dus - als ze er de middelen en de bevoegdheden voor krijgen - een betere bestuurskwaliteit afleveren. En voor Brussel vinden we dan ook wel een rationele en elegante oplossing. Point final.
Bij die conclusie, die vanwege haar rationele argumentatie op het eerste gezicht bijzonder aantrekkelijk oogt, heb ik twee bedenkingen. In de eerste plaats houdt het koel-rationele argument alleen maar stand op voorwaarde dat de nieuwe en voortaan autonome gebieden inderdaad cultureel homogeen zijn. Het identitaire discours - het leven is leuker als we onder ons zijn - komt daarmee met groot gedruis door de achterdeur weer binnen. Wat ons bindt moet sterker zijn dan wat ons politiek verdeelt. Maar wat is dat dan? Is het de Nederlandse taal? Of geven we taalminderheden garanties voor het behoud van taal en cultuur? Als dat het geval is, zetten we een constructie op die bijzonder Belgisch oogt en die dus lijdt aan het reeds vermelde probleem van de gedeelde besluitvorming.
In de tweede plaats getuigt het idee dat België in de huidige wereld best zonder veel conflictueel gedoe uit elkaar gehaald kan worden in nieuwe autonome gebieden van een zeer grote naïviteit. Net zomin als het eventuele toekomstige Vlaanderen en Wallonië (en mogelijk Brussel), is een staat als België vandaag politiek autonoom. Niet alleen België is veranderd, maar ook de wereld eromheen. Dat maakt de boedelscheiding uiteraard veel minder dramatisch, maar meteen ook haast betekenisloos. Lidstaten van de Europese Unie besteden vandaag het overgrote deel van hun wetgevende en uitvoerende ‘macht’ aan de omzetting van Europese richtlijnen. En Europa is een politieke structuur die toch de nodige bedenkingen kan oproepen. Is het niet ‘een wat vreemd land, op een breuklijn gelegen, precair en verwarrend in elkaar geknutseld’? Wie België verlaat, krijgt er Europa voor in de plaats, en dat lijdt aan alle bestuurskundige ziektes die we kennen uit de verplichte Belgische consensus. Europa biedt kleine lidstaten garanties, of het nu om België dan wel om een toekomstig Vlaanderen of Wallonië gaat. Vandaag heeft ook het Groothertogdom Luxemburg een Europees vetorecht, maar de kans is klein dat dit in een Europese Unie met ruim twintig lidstaten behouden blijft. En dan heeft de Belgische boedelscheiding niets anders opgeleverd dan een zeer afhankelijk bestuursniveau, waarin we echter wel knusjes onder ons kunnen zijn, al blijven Vlamingen, Walen en Brusselaars wel elkaars zeer nabije buren.
Als we alles op een rijtje zetten, maakt het uiteindelijk niet zoveel uit wat er institutioneel met de speldenkop België gebeurt. En misschien moeten we dan ook maar eens ophouden met ons daar druk over te maken, tenzij we echt belang hechten aan dat knusjes onder ons zijn.
KRIS DESCHOUWER
V.U.Brussel, Pleinlaan 2, B-1050 Brussel.
| |
| |
| |
‘C'est un petit pays aux frontières internes...’
Geen illusies, wel hoop
Een historicus wantrouwt uitspraken over de toekomst. Het is ook moeilijk de draagwijdte te meten van wat zich in de tijd afspeelt, van wat duurt. Hoe vaak heeft men niet gedacht dat de Belgen opnieuw verenigd waren door een hoopvol of droevig gebeuren. Hoe dikwijls heeft men zich niet gelukkig geprezen met zo'n gemeenschappelijke gebeurtenis die onverbiddelijk de hechte eenheid aantoonde van het land, dat als een rots in de branding de periodiek weerkerende aanvallen van verdeeldheid zou weerstaan. België zoekt en vindt zichzelf, raakt verdeeld en ontdekt zichzelf opnieuw, pendelend tussen zekerheid en twijfel.
Men kan aan struisvogelpolitiek doen en genoegen nemen met een ‘geen nieuws van het Belgische front’. De millenniumbug is vals alarm gebleken en prinsessen doen opnieuw dromen, godzijdank. Maar wie nauwlettender toekijkt, voelt dat de problemen niet verdwenen zijn, maar gewoon in de coulissen wachten, klaar om de kop op te steken en de schijnbare rust te verstoren.
Dat deze staat België heet, of morgen Vlaanderen-Wallonië of misschien Brussel, is uiteindelijk van weinig belang. Wezenlijk is dat het om een staat gaat waar de universele waarden van meervoudig burgerschap, mensenrechten, sociale, economische en politieke rechten centraal staan. Elk van deze waarden verbergt een veelheid aan facetten die onomstotelijk één lijken, maar in werkelijkheid samengesteld zijn als die Russische poppetjes die men in elkaar kan steken.
| |
De behoefte aan een staat
De clichés zijn legio: België als een vernuftig in elkaar geknutselde democratie, waarin iedereen zijn portie geluk bij elkaar probeert te scharrelen. Nederlandstaligen en Franstaligen houden hetzelfde rekwisitoor tegen de eigen staat: politisering, een vermolmde politieke cultuur, een gedemotiveerd ambtenarenkorps, afwezigheid van staats- en burgerzin. Iedereen is het erover eens dat er iets moet veranderen. Rationalisering en privatisering zijn de nieuwe slogans. Maar leiden ze naar het eldorado van de modelstaat? Er zijn genoeg voorbeelden in het buitenland die waarschuwen voor te bruuske veranderingen zonder voorafgaand echt overleg of mentaliteitsverandering.
Zo zit het dus met dit land. Niemand gelooft nog dat Wallonië uit het moeras komt als het uit de unitaire staat stapt. De overdracht van de Belgische ziekte op regionaal niveau heeft die ziekte niet als bij toverslag doen verdwijnen.
De behoefte aan België is een behoefte aan een staat. Net die staat die Bel-
| |
| |
gen uit het noorden en het zuiden zo graag aanvallen vanwege het gebrekkige functioneren, en dat gebeurt des te meer als dat slechte functioneren kan toegeschreven worden aan de ander. Men klaagt over de grote greep van de staat, waaraan men tegelijk alles blijft vragen. Als een staat en zijn politieke klasse al te gemakkelijk aan de schandpaal worden genageld, dan kan men niet ontsnappen aan het beeld van een land dat te vaak van crisis naar crisis wordt beheerd, zonder lange termijnvisie en gevoel voor wat een staat nu eenmaal is, zeggen sommigen. Is dat de schuld van de communautaire problemen? Men kan zich niet van de indruk ontdoen dat de staatshervorming al te vaak de andere problemen naar het achterplan heeft geduwd: de inkt van het Staatsblad was bij wijze van spreken nog niet droog, of de radicalen dachten alweer aan de volgende hervorming en rustten niet voordat die opnieuw politiek probleem nummer 1 werd. Intussen gingen de andere problemen die op een oplossing wachtten de ijskast in, maar ze bleven wel politieke splijtstof.
Brutale confrontatie heeft nooit tot de politieke cultuur van België behoord. Men kan daar alleen maar blij om zijn. Niettegenstaande een erfenis van hypothetische of sluimerende burgeroorlog zijn de Belgen redelijke wezens. Ze worden niet bedreigd door bommen of terroristen. Toch wordt de term ‘ethnische zuivering’ soms anders geïnterpreteerd door de politieke klasse in het noorden en het zuiden van het land. Intolerantie en onverschilligheid vullen elkaar maar al te goed aan in dit België dat zijn illusies verloren heeft. Taalkundige en sociale intolerantie leeft naast taalkundige en sociale onverschilligheid. Het is zonder twijfel opmerkelijk iets actiefs - intolerantie - te moeten associëren met iets passief - onverschilligheid. Toch bestaan beide naast elkaar, aan weerszijden van de taalgrens, in een land dat op zoek is naar zichzelf. Maar misschien is dit niet typisch Belgisch. Misschien is dat overal het geval.
Al te vaak bekijkt men de ander als een karikatuur. Het enkelvoud van de term verraadt al dat men die ‘ander’ als een collectief ziet en niet als een optelsom van verschillende individuen. Je hoeft maar naar de bijna exotische beelden te kijken van ‘Vues de Flandre’ in het journaal van de Franstalige omroep RTBF, of van ‘A la flamande’ op de commerciële zender RTL. De VRT heeft overigens een analoge rubriek, ‘Over de taalgrens’, in het zaterdagmiddagjournaal. Men krijgt de indruk dat het over Polynesië gaat. Alsof men, hocus pocus, alle Vlamingen en Franstaligen op een hoopje kan gooien.
| |
Brussel op zoek naar zichzelf
Wat moeten we aanvangen met dit land, dat even weinigzeggend lijkt als uniform? Hoe verklaren we de vreemde gehechtheid aan een lapje grond, waarvoor men maar moeizaam de juiste benaming kan vinden? In Brussel heeft men een zanger uit het noorden nodig gehad, Dick Annegarn - en dan iemand uit het echte noorden, boven de Moerdijk- om de charmes van de hoofdstad voor ons
| |
| |
te bezingen... maar de hoofdstad van wie? Opgeëist door de een, uitgescholden door de ander is ook Brussel voortdurend op zoek naar zichzelf. Tussen Europa dat haar redt en verstikt, tussen Vlaanderen en Wallonië die een liefde-haat verhouding met haar zijn aangegaan, weet de stad niet hoe haar toekomst eruit moet zien. Zij zal een delicaat evenwicht moeten zien te vinden tussen haar internationale en dus multiculturele roeping, en het instandhouden van de rechten en de identiteit van al haar bewoners. En dit met respect voor de democratie en het stemrecht voor allen, Belgen en niet Belgen.
| |
‘De taal is gans het volk?’
Een groot en weerbarstig obstakel blijft de taal. Franstaligen kennen beter dan vroeger de taal van de ander, en omgekeerd beheersen de ‘gecultiveerde’ Nederlandstaligen minder het Frans dan twintig jaar geleden. De taalgevoeligheden zijn gebleven en de wederzijdse beeldvorming op dit punt, verschillend en toch gelijk, eveneens. Franstaligen hebben vaak de indruk dat de aan Brussel opgelegde tweetaligheid ten gevolge van de wet van 1963 in hun nadeel uitvalt en dat de openbare diensten vooral bevolkt zijn door Vlamingen. De Vlaming ziet het net andersom: hij vindt dat de eentaligheid van de Franstaligen is gebleven en dat dit juist het onuitroeibare meerderwaardigheidsgevoel bewijst tegenover het Nederlands, dat als een tweederangstaal wordt gezien. Dit wederzijdse onbegrip blijft meestal beperkt tot kleine ongemakken, maar wanneer het zich duidelijk manifesteert, wordt het handig gebruikt door extremisten van allerlei slag. Zo is de sluiting op zaterdag van het Algemeen Rijksarchief te Brussel behalve aan personeelsgebrek ook te wijten aan een van die fameuze taalincidenten: de aanwezigheid van een eentalige Franstalige ambtenaar in de leeszaal op een zaterdag... De taalkwestie blijft, hoe dan ook, een bron van nieuwe conflicten. De last van het verleden weegt hier zwaar. Franstaligen hebben vaak de indruk dat het ‘complex van verdrukte meerderheid’ de Vlamingen hierbij altijd parten zal blijven spelen. Zal dat met de generatie die nu volwassen wordt anders zijn? Men beweert dat de jongeren van vandaag deze taalkwesties helemaal anders bekijken. We zullen zien hoe ze reageren wanneer ze zich in de toekomst op de arbeidsmarkt begeven.
| |
De cultuur ook?
Achter de taal rijst de cultuur op. Sommigen pakken graag uit met een Belgische cultuur. Maar hoe moeten we die omschrijven? In een land waar de culturele budgetten onder de Gemeenschappen vallen en weinig culturele producties het zonder subsidies kunnen stellen, is iedereen veroordeeld tot zijn of haar Gemeenschap. Rosetta is zonder twijfel een Waalse film - ook al heeft het Waalse Gewest geen bevoegdheid over film - en Daens is duidelijk Vlaams. Ze tot Belgische films promoveren, lijkt ons op zijn zachtst gezegd bedrieglijk. Aan Franstalige kant is de situatie nog complexer, omdat er naast het Waalse Gewest ook
| |
| |
nog zoiets is als het Brusselse. De twee komen wel samen onder de paraplu van de Franse Gemeenschap, maar niet iedereen vindt deze constructie de beste: houdt zij wel voldoende rekening met de verschillende gevoeligheden, en zou het niet beter zijn als de bevoegdheid voor cultuur naar de gewesten werd overgeheveld? Op gezette tijden duikt dit debat bij Franstaligen op. De een vindt dat de taal het cement is dat Franstaligen in dit land met elkaar verbindt, terwijl de ander Brussel blijft zien als een cultureel imperialistische stad die Wallonië en haar identiteit verstikt.
| |
Verblind?
Nu de kansen zijn gekeerd en de Vlamingen op economisch vlak de beste papieren bezitten, lijken de Walen en de Franstaligen wel veroordeeld om op hun beurt tweederangsburgers te worden. Het is weinig verheffend te zien hoe sommige politici de ander alleen gebruiken om hem zijn waarde te ontnemen en zo de eigen macht te vergroten. Het eigen gelijk wordt triomfantelijk verkondigd en nooit betwijfeld.
Het is allang de Belgische gewoonte alle problemen, van de politiehervorming tot de dioxinecrisis, af te wentelen op het communautaire. Toch moeten we ons afvragen of de communautaire bril de enige juiste is om de problemen onder ogen te zien. Gebruikt men die bril niet telkens opnieuw, omdat hij op het eerste gezicht de evidentie zelf lijkt en omdat hij electoraal meer rendeert? En zo blijven we ronddwalen tussen stereotypen, die ons verhinderen om de werkelijkheid genuanceerd te onderzoeken vanuit andere politieke en filosofische invalshoeken. Er bestaat toch geen aparte manier om op zijn Vlaams of Waals of, om een nauwkeuriger onderscheid te maken, op zijn ‘Franstaligs’, het werkwoord van de democratie te vervoegen? De clichés hebben ons toch zo drastisch niet verblind?
En toch. Boven en onder de taalgrens gaan onderwijssystemen meer en meer van elkaar verschillen. Culturen groeien uit elkaar, heel eigen gevoeligheden vormen zich. Deze processen zullen alleen maar in kracht toenemen. Moeten we de contacten met elkaar dan maar opzeggen? Gelukkig blijft er naast en buiten het politieke veld nog altijd de persoonlijke ruimte om in volle vrijheid contacten en uitwisselingen aan te gaan of te weigeren. Maar tussen de ander en het beeld dat we van die ander hebben, blijft een kloof. En die kloof is vaak te diep.
CHANTAL KESTELOOT
Josse Impensstraat 25, B-1030 Brussel.
* ‘Le pays petit’, Claude Semal, vertolking Christiane Stefanski, CD Sawoura, 1997.
(Uit het Frans vertaald door Luc Devoldere)
|
|