| |
| |
| |
Nederland en zijn grote oosterbuur
M.C. Brands
werd geboren in 1933 te Haarlemmermeer. Studeerde geschiedenis en filosofie aan verschillende universiteiten in binnen- en buitenland. Is hoogleraar nieuwe geschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam en sinds 1996 wetenschappelijk directeur van het Duitslandinstituut bij deze universiteit. Zijn publicaties hebben voornamelijk betrekking op het gebied van de geschiedenis van de internationale betrekkingen. Adres: Duitsland Instituut, Herengracht 487, NL-1017 BT Amsterdam
Met veel tamtam worden regelmatig onderzoeksresultaten gepubliceerd waaruit blijkt dat de Nederlandse jeugd niet alleen zeer weinig weet van Duitsland maar ook buitengewoon negatief denkt over Duitsers. En bleef het daar maar bij. Het denken wordt vrijwel elke zomer omgezet in daden: dan verschijnen er berichten in de pers over Duitse jongeren die aan de Nederlandse kust zijn gemolesteerd. Auto's met Duitse nummerborden zijn een geliefd object voor vandalen. Er zijn meer voorbeelden van anti-Duitse gevoelens. Niet voor niets is de uitspraak gangbaar geworden dat voetbal oorlog is. In de stadions geven F-siders en andere jeugdige supporters zich onbekommerd over aan anti-Duitse sentimenten. ‘Het hoort er gewoon bij’ wordt aangevoerd als verdediging van het Heil Hitler geroep, zodra het Duitse elftal op het veld verschijnt.
De media hebben niet geheel schone handen. Het enthousiasme waarmee zij elke keer weer breeduit ingaan op de onderzoekjes naar het Duitslandbeeld onder jongeren en diverse anti-Duitse misdragingen, doet vermoeden dat er, van een veilige afstand, flink meegenoten wordt. De geletterde middenklasse heeft zijn eigen vorm gevonden voor anti-Duitse sentimenten. In de loop van de tijd hebben Nederlanders een reeks clichés ontwikkeld waarmee zij de grote buurman Duitsland tegemoet treden. Sommige van die clichés zijn al oud, andere zijn door de Bezetting in het leven geroepen. In alle gevallen wordt de Bezetting als rechtvaardiging gebruikt van het negatieve stereotype dat Nederlanders over Duitsers in de mond bestorven ligt. De term ‘typisch Duits’ wordt vooral gebruikt om eigenschappen af te doen waarmee Nederlanders níet geassocieerd willen worden. Het beeld van de Duitsers is langzamerhand het negatief geworden van het beeld dat Nederlanders van zichzelf koesteren. Morrelen aan het ene beeld heeft gevolgen
| |
| |
voor de andere kant. Is het daarom dat Nederlanders liefst zo min mogelijk over de grote buurman nadenken, maar er wel veel over praten?
| |
Kennis en economie
Nederland is in vele opzichten een merkwaardig land, maar slechts weinig Nederlanders beseffen dat. Een voorbeeld: Nederland is in economisch opzicht sterk afhankelijk van Duitsland - ongeveer 30% van onze in- en export heeft betrekking op dat land. Op basis van deze afhankelijkheid zou verwacht mogen worden dat er in Nederland, op alle niveaus, dus ook aan onze universiteiten of andere onderzoekscentra, hard gestudeerd wordt op Duitse ontwikkelingen, in het bijzonder op de Duitse economie. De gevolgen van wat zich over onze oostgrens ontwikkelt, doen zich vroeg of laat ook voelen in Nederland.
Er is in Nederland inderdaad een aantal individuele economen dat zich nadrukkelijk met ontwikkelingen in de Duitse economie bezig houdt, maar vastgesteld moet worden dat er, tot voor kort, geen systematisch onderzoek plaatsvond aan een economische faculteit. Nog een voorbeeld. Individuele Nederlanders hebben vaak met de Duitse wet te maken, als tourist, als zakenman of als huwelijkspartner. Over gevallen van ordinaire misdaad hebben we het dan nog niet eens. Zou het niet voor de hand liggen dat er cursussen worden gegeven voor juristen om hen de gelegenheid te verschaffen vertrouwd te raken met het Duitse recht? Blijkbaar niet.
Wat betreft de Duitse binnenlandse politiek is het aantal specialisten nog veel kleiner. Bestudering van de binnenlandse politiek is een complexe zaak, want Duitsland is een grote bondsstaat, met grote verschillen in politieke cultuur niet alleen tussen West en Oost, maar ook boven de rivier de Main en daaronder. Maar voor het aantal Nederlandse politicologen dat zich in het bijzonder richt op intern Duitse politieke vraagstukken, hoeft men voor een Duitse excursie geen bus te huren.
Wat is de verklaring van dit algemene gebrek aan belangstelling? Behalve de primitieve anti-Duitse sentimenten en de gebruikelijke misverstanden geboren uit een gebrek aan kennis, zit ook het morele superioriteitsgevoel in de weg, dat diep ingeslepen zit omdat het al van vroeger dateert dan de Tweede Wereldoorlog.
Eeuwenlang al wordt de Nederlands-Duitse verhouding door contrasten bepaald: ging het hier goed, dan was het in Duitsland miserabel en omgekeerd. De geschiedenis van de twee landen is het best te vergelijken met het mannetje en het vrouwtje in het weerhuisje. Bloeiperiodes voor de één zijn rampzalige tijden voor de ander geweest en omgekeerd. Bijvoorbeeld 1648, de vrede van Westfalen, of zoals deze in Nederland heet, de vrede van Munster, was voor de Nederlandse Republiek de bezegeling van de nieuw
| |
| |
verworven vrijheid en zelfstandigheid. Kortom een door dichters bezongen gloriejaar. In het Duitse Rijk was het een door buitenlandse machten opgelegde vrede die over de verwoestingen van de Dertigjarige oorlog heenkwam. Duitsers waren en bleven gedurende de hele zeventiende eeuw treurige armoedzaaiers in Nederlandse ogen.
Latere Duitse rampjaren, 1918 en 1945, waren weer het tegendeel voor Nederlanders. De jaren 1870 of het midden van de jaren 1930, periodes waarin Duitsland zijn ego voelde groeien, waren zeker geen hoogtepunten voor de meeste Nederlanders. De opkomst van het Tweede Duitse Keizerrijk in de 19de eeuw is voor Nederland absoluut geen periode van grote bloei geweest, ofschoon dit kleine land met zijn immens grote koloniale rijk in die tijd nooit grote rampen heeft ervaren en - met steun van de Britten - zich fiks heeft verweerd tegen de opkomende Duitse macht.
De geschiedenis van de Duitse en Nederlandse hoogtepunten liep dus niet synchroon, er zijn door de geschiedenis heen vele momenten geweest waarop Nederland zich ‘beter’ kon voelen; maar de morele superioriteit ontlenen Nederlanders nog aan iets anders, die komt voort uit een specifiek Nederlandse ontwikkeling. De continuïteit van de Nederlandse geschiedenis treft een ieder die het verleden van dit kleine, kwetsbare land vergelijkt met die van Duitsland, waarin zoveel diepe breuken hebben plaatsgevonden. We moeten niet het belang onderschatten van een schier ononderbroken groei van staatsbewustzijn, burgertrots, gevoelens van onafhankelijkheid, tegenover een sterke afwisseling van regimes en politieke culturen, met het daaruit voortkomende ‘Krisenbewusstsein’. Anders dan Duitsland heeft Nederland geen sterk feodalisme of absolutisme gekend, geen cuius regio eius religio, geen zegevierende contrareformatie, maar een klimaat waarin zelfs de Calvinisten een zekere mate van geestelijke vrijheid niet de nek om konden draaien.
Tegelijk is Nederland zich altijd van zijn kwetsbaarheid bewust geweest, als klein land omringd door naijverige buren. Een land dat al eeuwen terug zijn Gouden Eeuw heeft gekend en daarna slechts neergang, blijft, zoals een historicus het noemde, prikkelbaar. In de 19de eeuw, als alle economische - en daarmee politieke - macht Nederland ontvallen is, verschanst het land zich achter morele stellingen. Het wordt als het ware een city upon a hill, Nederland wordt bij uitstek de hoeder van het gedachtegoed van Grotius, een voorvechter van internationaal recht, waar vredesconferenties gehouden worden. Een zelfbeeld van vredestichters groeit, dat tot op de dag van vandaag bestaat. In elk geval tot in de jaren tachtig, toen vredesbeweging synoniem werd met Hollanditis. Die morele superioriteit is ten opzichte van Duitsland huizenhoog opgeschoten na de Tweede Wereldoorlog.
Totaal verschillende ontwikkelingen en een groot gevoel van morele superioriteit, twee belangrijke oorzaken van de geringe aandrang om kennis
| |
| |
over Duitsland te vergaren. Dat er na de Tweede Wereldoorlog een sterke afkeer van Duitse onderwerpen bestond ligt voor de hand. Maar nu, vijftig jaar later, spreken we toch over een totaal ander Duitsland. Nu gaat het om een stabiele democratie met een sterke machtspreiding vanwege zijn federale structuur. Voor het eerst wordt Duitsland omringd door ‘vrienden’ en de eenwording is zonder geweld tot stand gekomen.
In Nederland dringt nu ook in brede kring het besef door dat Nederlanders tijdens de Oorlog niet allemaal zo ‘goed’ geweest zijn als ze zichzelf zo graag zien. Het winstbejag van Nederlandse banken en diverse handelaren en - na de oorlog - ook de staat, de gezagsgetrouwheid van de Amsterdamse politie, ontnemen het Nederlands superioriteitsgevoel zijn vaste grond. Dat op sommige Nederlandse scholen het geschiedenisonderwijs over Duitsland niet verder reikt dan 1945, is niet alleen onverantwoord, maar houdt het gebrek aan kennis en daarmee het vooroordeel in stand. Bovendien is gebrek aan kennis ook nadelig voor onze wijze van zaken doen met Duitsland, en daarmee schadelijk voor 's lands welvaren.
| |
Wat te doen?
Kennis begint met taal. Op de middelbare scholen is de belangstelling voor het Duits al gering en vervolgens gaan maar uiterst weinig studenten Duits studeren. De Nederlandse regering bezint zich al enige tijd op de vraag hoe de zwakke positie van Duits in ons onderwijs versterkt zou kunnen worden. Die vraag blijkt helaas moeilijk te beantwoorden. Er zijn wel een paar mogelijkheden om de studie van het Duits aantrekkelijker te maken. De opleidingen Germanistiek aan onze hogescholen en universiteiten zouden ook een nieuwe studievariant moeten aanbieden voor hen die geen germanist willen worden, maar wel meer kennis over Duitsland willen verwerven. Dit hoeft echt niet uit louter liefde voor Duitsland te gebeuren, gewoon kennis vergaren is een Nederlands belang.
Gelukkig heeft in 1995 de Nederlandse regering middelen ter beschikking gesteld om tot meer gerichte studie van het huidige Duitsland te komen. In Utrecht is een centrum opgericht dat zich richt op taalverwerving; Nijmegen houdt zich vooral bezig met geschiedenis en ‘Kulturraumforschung’ en het Duitsland Instituut Amsterdam houdt zich bezig met de politiek en economie van het huidige Duitsland, dit alles natuurlijk mede in historisch perspectief. Er is geen Duits vraagstuk te bestuderen zonder de - vaak belastende - voorgeschiedenis erbij te betrekken. De Goethe Instituten in Amsterdam en Rotterdam richten zich vooral op de Duitse cultuur.
Over Amsterdam kan ik uit eigen ervaring zeggen hoe groot de belangstelling is voor dit nieuwe initiatief. Velen gingen ervan uit dat zo'n instituut allang bestond en waren verbaasd dat Nederland geen Duitsland Instituut
| |
| |
van deze omvang kende voor 1996. Maar er waren natuurlijk ook sceptici die vroegen of we binnenkort nu ook een Frankrijk- en Engeland Instituut konden verwachten.
Om deze weinig geïnformeerde sceptici het antwoord te geven waar ze om vragen, nog een kort exposé over de vraag waarom de studie van de huidige positie van Duitsland zo cruciaal is. En hoe ingewikkeld de zaken voor onze oosterburen nu liggen.
| |
Duitsland in Europa
Dat Duitsland door de vereniging van 1990 een paar sporten omhoog geklommen is op de ladder van de internationale politiek, wordt door weinigen betwist. Of het ook zoveel machtiger is geworden, en of de regering in Berlijn meer bewegingsruimte heeft gekregen, zoals vaak beweerd wordt, is echter de vraag. Macht is een moeilijk begrip, maar waar het Duitsland betreft is het dat in driedubbel opzicht. Ten eerste is het aantal verplichtingen voor de Duitse overheid na 1990 sterk toegenomen; vooral de financiële lasten van de wederopbouw van niet alleen Oost-Duitsland, maar van heel Centraal- en Oost-Europa drukken zwaar op de Duitse politiek. Maar wat betreft ‘Duitse macht’ is misschien nog belangrijker dat Berlijn op zijn eentje niet zijn wil kan opleggen aan zijn partners in de Europese Unie of ook daarbuiten. Slechts samen met partners in de E.U. of met de V.S. in Atlantisch verband kan iets bereikt worden. Overigens wil de grote meerderheid der Duitsers ook helemaal geen leidende positie innemen. Want, ten derde, de Duitse bevolking is helemaal niet voorbereid op een Duitse rol als grootmacht, waar na de vereniging van 1990 sommige commentatoren ineens over spraken. Dat bleek ook weer uit de weerzin deel te nemen aan de oorlog in Kosovo, een weerzin die in de Duitse politieke partijen veel heviger gevoeld wordt dan in het zogenaamd vredelievende Nederland.
De federale structuur heeft er vanaf de stichting van de Bondsrepubliek in 1949 voor gezorgd dat er zich geen grote machtsconcentratie in de hoofdstad kon ontwikkelen.
Wat ook Duitse ‘macht’ betekenen moge, Duitsland speelt een actieve en centrale rol in het Europese integratieproces. Zonder Duitsland lukt er weinig of niets inzake de verdieping van de E.U. En die verdieping is, paradoxaal genoeg, mede nodig om te sterke prominentie van Duitsland in een door uitbreiding steeds losser wordende Unie te voorkomen. Want: hoe losser de Unie zal zijn, des te sterker, of liever gezegd des te zwaarder zal de Duitse rol worden, of de Duitse politiek dat nu wil of niet. Kortom, over de cruciale rollen die Duitsland is gaan spelen na 1990 kan geen twijfel bestaan. Economisch deed het dat al eerder, daaraan wordt nu een politieke poot toegevoegd, waaraan de meeste Duitsers zelf ook nog moeten wennen. Zij heb-
| |
| |
ben die zwaardere politieke verantwoordelijkheden zeker niet gezocht en vonden het wel mooi dat na alle catastrofes hun land onder de brede Amerikaanse vleugels zich tijdens de Koude Oorlog op de eerste plaats als ‘Handelsstaat’ kon ontwikkelen. Slechts weinig Duitsers kunnen begrijpen dat men in het buitenland spreekt over een Duitsland dat na 1990 machtiger is geworden, terwijl zij in eigen land niet alleen de last van het oosten veel zwaarder zijn gaan voelen, maar zij merken ook dat het niet goed gaat met de Duitse economie, gezien het aantal werklozen en de beperkte groeicijfers. Er gaapt een brede kloof tussen enerzijds meningen in Engeland of Frankrijk over een ‘Duitse hegemonie’ - aangewakkerd door de perikelen rond de E.M.U. - en anderzijds wat de meeste Duitsers thuis ervaren.
In Nederland is in de periode van de eenwording gelukkig geen anti-Duitse hetze op gang gekomen. De relaties op politiek niveau zijn betrekkelijk rustig, zo niet goed. Hoe lang dat zal voortduren, kan niemand zeggen. Als er maar niet te vaak belangrijke Duits-Nederlandse voetbalwedstrijden worden georganiseerd!
Meer en betere kennis in Nederland over onze belangrijkste E.U.-partner zou op den duur de Nederlands-Duitse relaties niet alleen dienen, maar onze positie binnen de E.U. kunnen schragen. Dat die positie van een middengroot land in een zich steeds uitbreidende en daardoor steeds complexer wordende E.U. wel enige versterking kan gebruiken, spreekt voor zich zelf.
Tot voor kort behoorden Duitsland en Nederland - op overigens volstrekt verschillende gronden - tot de Euromaximalisten: hoe meer integratie des te beter. Voor Duitsland betekende integratie bovenal weer opgenomen te worden in de kring van landen die zwaar geleden hadden onder de nazibezetting. Duitsland wilde niet opgenomen worden als grote mogendheid, maar als gelijkwaardige partner, van zowel Frankrijk, Nederland als Luxemburg. Voor Nederland betekende Europese integratie voor alles marktintegratie en een redelijker omgang van de grote staten met de kleine. Verdergaande integratie in de oude E.G. bracht de kleintjes meer status en invloed. Zowel Nederland als Duitsland zijn lange tijd trouw gebleven aan hun streven naar meer integratie. Beide landen hebben zich krachtig ingespannen voor de monetaire unie. De Nederlandse Bank was - volgens cynici - al langer niet veel meer dan een filiaal van de Bundesbank. De gulden was direct gekoppeld aan de mark. Nederland gaf dus wenig soevereiniteit op ter wille van de euro. De koppeling heeft de stabiliteit van de gulden in het algemeen aanzienlijk versterkt en is zelden nadelig gebleken, dus waarom terugschrikken voor een verdergaande monetaire eenheid? Pas enige jaren geleden - na Maastricht - is de VVD van deze vanzelfsprekende Europese koers afgeweken en heeft haar toenmalige leider Bolkestein de vraag opgeworpen hoeveel integratie Nederland eigenlijk nog nodig heeft. De discussie over de rela-
| |
| |
tie nationale staat - of wat daarvan over is - en Europese integratie is weliswaar laat begonnen in Nederland en Duitsland, maar zal nu niet snel meer beëindigd worden.
In de discussie over de verdieping van de Europese Unie spelen anti-Duitse sentimenten in Nederland nauwelijks een rol. Anders dan in Groot Brittannië, waar vooraanstaande politici de Europese integratie nog steeds weerspiegelen als een Duits machtsspel, gaat het de Eurocritici in Nederland vooral om het veiligstellen van nationale belangen en het behoud van een zekere mate van autonomie.
In Brussel speelt het negatieve Duitslandbeeld van de Nederlanders dus geen rol van betekenis. Integendeel, zoals weer eens bleek in de kwestie van het netto-betalerschap op de topconferentie in Berlijn in maart van 1999. Ook op dit punt - beide landen vinden dat zij te veel en andere lidstaten te weinig bijdragen - sluiten Nederland en Duitsland zich aaneen, net als in kwesties van integratie.
Betekent dit dat Nederland in de internationale politiek ook op Duitsland is gericht? In economisch opzicht is Nederland zo afhankelijk van de Bondsrepubliek, dat het traditioneel juist een politiek tegenwicht zoekt aan de andere kant, nl. in het Verenigd Koninkrijk. Het leidt dan ook in Nederland tot enige geruststelling dat de regering Blair veel actiever dan haar voorgangers een coöperatieve rol in de E.U. speelt. Vanwege diep liggende historische redenen is het Nederland schier onmogelijk in Parijs een partner te zien in het Europese spel. Engeland daarentegen heeft als ‘external balancer’ voor de Lage Landen bij herhaling een cruciale rol gespeeld die later is overgenomen door de V.S. Nederland heeft dan ook eeuwenlang vanwege zijn maritieme oriëntatie met de rug naar het continent gestaan. Daarom ook was de Nederlandse politiek bij het streven naar Europese integratie er niet alleen steeds op gericht Engeland erbij te betrekken, maar streefde het bovenal naar Atlantische samenwerking.
Het is niet verwonderlijk dat de directe uitwerking van de grote revoluties in Centraal- en Oost-Europa van 1989/91 Nederland grotendeels is ontgaan. Nu een einde is gekomen aan de Koude Oorlog moeten wij vaststellen dat Amerika meer afstand heeft genomen van Europa. Hoe lang heeft het bijvoorbeeld niet geduurd voordat de V.S. zich gingen bemoeien met de oorlog in voormalig Joegoslavië? Tegelijk moet ook een land als Nederland zich gaan bezig houden met allerlei landen in Midden- en Oost-Europa, die binnenkort tot de intieme kring van E.U.-lidstaten zullen behoren. Landen waarmee Nederland tot voor kort geen noemenswaardige betrekkingen onderhield. Nog een reden voor Nederland om zich nu eindelijk eens serieus met Duitsland bezig te gaan houden, want dat land opereert al lang in dat gebied, ten goede of ten kwade.
| |
| |
De Berlijnse Republiek zal in vele opzichten anders zijn dan die van Bonn, al was het alleen maar omdat Berlijn zoveel verder naar het oosten ligt. Tegelijk heeft de bondsregering sinds 1989 de zware last te torsen van de eenwording. Het oosten van de Duitse Republiek zal veel langer dan verwacht in een zeer kostbare opbouwfase verkeren. Mede daardoor zal de regering in Berlijn weinig middelen ter beschikking hebben voor de verdere uitbouw en verdieping van de E.U.
Op lokaal en regionaal niveau biedt Europa inmiddels vele mogelijkheden aan Duitsers en Nederlanders elkaar beter te leren kennen. Aan de grens zijn er voorbeelden van verregaande samenwerking tussen gemeenten. Scholen en winkels lokken over en weer klanten uit het buurland. Het Nederlands-Duitse legercorps in Munster is een vergaand voorbeeld van samenwerking.
Streven wij daarmee naar versmelting in de Europese smeltkroes? Geenszins, samenwerking zal de verschillen des te duidelijker doen uitkomen. Nederland is eraan gewend veel te maken van kleine verschillen. In een Europa der nationale staten zullen de verschillen zich - dwars tegen alle theorieën over integratie in - zich nog wel eens sterker kunnen gaan ontwikkelen.
|
|