| |
| |
| |
[Ons Erfdeel, 42ste jaargang, mei-juni, nummer 3]
Foto M. Samyn
| |
| |
| |
Doet Diets draai in tot Engels?
Over de ‘verengelsing’ van het Nederlands
C.J.W. Zwart
werd geboren in 1960 te Oss (NB). Studeerde Griekse en Latijnse Taal en Cultuur in Nijmegen en Algemene Taalwetenschap in Groningen. Hij is wetenschappelijk onderzoeker in dienst van de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek. Publiceerde o.a. ‘Dutch Syntax, a Minimalist Approach’ (proefschrift, 1993); ‘Minimal Ideas’ (1996) en ‘Morphosyntax of Verb Movement’ (1997).
Adres: R.U. Groningen, Afdeling Alg. Taalwetenschap, Postbus 716,
NL-9700 AS Groningen
Hoewel de 20ste eeuw ook niet mals was, staan ons in de 21ste eeuw waarschijnlijk opnieuw allerlei rampen te wachten. Daarbij denken we in de eerste plaats aan het milieu en aan het uitsterven van talloze soorten planten en dieren. Strikt genomen is het niet duidelijk dat dat een ramp is - het ontstaan en afsterven van de soorten is een continu proces - maar het overheersende gevoel is toch dat de vermindering van de diversiteit aan plant- en diersoorten een verlies is voor de mensheid.
Een dergelijke ‘milieuramp’ dreigt ook op het gebied van de cultuur. Het aantal talen dat momenteel op aarde gesproken wordt, is ongeveer 6000. Een groot deel van deze talen wordt echter in zijn voortbestaan bedreigd. In Amerika en Australië zijn de talen van de inheemse bevolking voor een groot deel al uitgestorven. In Afrika worden de inheemse talen bedreigd door het Arabisch en door de talen van de voormalige koloniale overheersers, het Frans, het Engels, en het Portugees. En in alle delen van de wereld werkt de schaalvergroting, de verbetering van de communicatiemiddelen, en de toegenomen mobiliteit het verdwijnen van minderheidstalen in de hand.
Niemand durft een schatting te maken hoeveel talen over honderd jaar nog springlevend zullen zijn. Welke talen zullen het overleven? Staat het Nederlands sterk genoeg? Zal het Nederlands niet binnen het verenigd Europa de status van een minderheidstaal krijgen, en dan het lot achterna gaan van het Fries in Nederland?
Volgens sommige briefschrijvers in de Nederlandse landelijke dagbladen is het einde der tijden voor het Nederlands inderdaad nabij. Daarbij wordt vooral gewezen op het grote aantal woorden van Engelse oorsprong dat in het Nederlands binnendringt. Is het Nederlands aan het ‘verengelsen’? Is dat de
| |
| |
eerste stap in de teloorgang van het Nederlands? Moeten wij daar niet iets tegen ondernemen?
Uiteraard zijn dit ernstige vragen waar serieus over nagedacht moet worden. Helaas moet ik constateren dat de meesten die zich opwerpen als beschermers van de Nederlandse taal de indruk wekken er niet serieus over nagedacht te hebben. De volgende vragen worden bijvoorbeeld zelden of nooit gesteld:
a. | hoeveel woorden uit het Nederlands van nu zijn ontleend aan het Engels? |
b. | kan het kwaad wanneer een taal een grote hoeveelheid woorden aan een andere taal ontleent? |
c. | is het ontlenen van woorden een eerste stap in het veranderen of verdwijnen van een taal? |
d. | is het überhaupt mogelijk leenwoorden uit het Nederlands te weren? |
Wie zich zorgen maakt over de toekomst van het Nederlands lijkt deze vragen al beantwoord te hebben:
a. | er zijn veel te veel Engelse leenwoorden in het Nederlands |
b. | dit is schadelijk voor de Nederlandse taal |
c. | het Nederlands verengelst daardoor |
d. | deze leenwoorden kunnen en moeten uit het Nederlands geweerd worden. |
Wie er zo over denkt heeft niet verstandig over de zaken nagedacht. De antwoorden zijn ofwel onvolledig (‘veel te veel’) ofwel aantoonbaar onjuist.
De laatste tientallen jaren is veel meer bekend geworden over de manieren waarop talen ontstaan, veranderen, en weer verdwijnen.
| |
Top 100
De uitdrukking ‘top 100’ is ontleend aan het Engels. Nederlands zou zijn: de bovenste honderd. Maar de vraag die ik hier wil stellen is: welke plaats bezet het Nederlands in de top 100 van de talen van de wereld? Ik doel hier op een ranglijst die we kunnen samenstellen aan de hand van het aantal moedertaalsprekers. Deze ranglijst geeft dan een indicatie van de overlevingskansen van de diverse talen.
Volgens het meest betrouwbare overzicht van de huidige stand van zaken, te vinden op de internetlocatie van het Summer Institute of Linguistics (www.sil.org/ ethnologue/ top 100.html) staat het Nederlands op de 48e plaats met 20 miljoen sprekers. Dat betekent dat wij nog een kleine 6000 talen onder ons weten te houden. Dat betekent weer dat er zo'n kleine 6000 culturen zijn die meer reden hebben zich zorgen te maken over het voortbestaan van hun taal dan wij.
Ik zou hieraan de conclusie willen verbinden dat zelfs in het meest aangrijpende scenario van de 21ste eeuw het Nederlands over honderd jaar nog steeds springlevend zal zijn.
| |
| |
Maar, zal men tegenwerpen, wij staan dan wel stevig in onze schoenen vergeleken met ca. 6000 zwakkere broeders, maar wij lopen misschien wel extra gevaar vanwege de nabijheid van een wel zeer sterke buurman, het Engels.
Deze tegenwerping veronderstelt dat de huidige invloed van het Engels op het Nederlands een gevolg is van de geografische ligging van Nederland en Vlaanderen t.o.v. Engeland. Maar wie even nadenkt, ziet in dat de invloed van het Engels vooral te danken is aan de culturele superioriteit van de Verenigde Staten van Amerika. Er is dus geen reden om te denken dat Nederland en Vlaanderen meer dan andere landen te lijden zullen hebben van Angelsaksische beïnvloeding.
Het Nederlands zal dus niet gauw verdwijnen, en als wij ons zorgen maken over de verarming van de wereldcultuur ten gevolge van het verdwijnen van talen en taalsoorten, dan moeten we in de eerste plaats onze energie richten op talen die het moeilijker hebben dan het Nederlands, zoals bijvoorbeeld het Fries.
| |
Taaldood
Een taal verdwijnt wanneer de laatste moedertaalspreker van die taal overlijdt. Zo is bijvoorbeeld het Negerhollands, dat vanaf ca. 1650 gesproken werd op de Maagdeneilanden, in het jaar 1987 ‘gestorven’ doordat zijn laatste spreker, mevrouw Alice Stevens, kwam te overlijden.
Nu is het overlijden van de laatste spreker natuurlijk nooit de oorzaak van het verdwijnen van een taal. De diepere oorzaak is meestal dat jongere sprekers liever een andere taal spreken dat hun moedertaal. (Meestal is de zaak natuurlijk ingewikkelder, bijvoorbeeld doordat de sprekers van de taal die op verdwijnen staat meertalig zijn, en vanaf een gegeven moment een van hun moedertalen niet of nauwelijks meer gebruiken.)
Op dit punt valt de jongere sprekers niets te verwijten. Het spreken van een meerderheidstaal (vaak een westerse taal als het Engels) is in veel landen de enige manier om vooruit te komen. Bovendien wordt een minderheidstaal vaak verboden of anderszins tegengewerkt, bijvoorbeeld in het onderwijs, in de rechtspraak, op de werkvloer, en in contacten met de overheid. Vanuit het standpunt van de sprekers van een meerderheidstaal is dat de normaalste zaak van de wereld, zoals we eenvoudig kunnen nagaan door mensen in onze omgeving te vragen naar hun opvattingen over de positie van het Fries.
Maar dat is dus de manier waarop talen verdwijnen: de jongeren kiezen voor een andere taal, en de ouderen sterven. Voor ons is deze conclusie van groot belang. Talen verdwijnen nooit simpelweg doordat ze woorden aan andere talen ontlenen. Zelfs niet als het aantal leenwoorden onevenredig groot is. Integendeel, als een taal er in slaagt woorden uit een andere taal op te nemen in zijn eigen systeem, dan is dat een teken van een gezonde, levende taal.
| |
| |
| |
Taalverandering
Het Nederlands zal dus niet zo gauw sterven aan de vreemde smetten die het vanuit het Engels opdoet. Maar misschien bestaat de vrees dat het Nederlands door de invloed van het Engels ‘onherkenbaar verandert’. Er zijn veel gevallen bekend van talen die door intensief cultureel contact met andere talen zodanig veranderd zijn dat het lijkt alsof er van een nieuwe taal sprake is.
Talen kunnen door contact met andere talen op twee manieren veranderen. Deze manieren moeten we goed uit elkaar houden, omdat ze het gevolg zijn van geheel verschillende sociale omstandigheden.
De eerste manier is ontlening. Een taal kan ten gevolge van intensief cultureel contact elementen uit een andere taal opnemen. Een extreem geval is het Michif, de taal van nederzettingen van pelshandelaren in Noord-Canada (Bakker 1992). Deze taal is in feite een indianentaal, het Cree, die alle zelfstandig-naamwoorden ontleend heeft aan het Frans. Het resultaat is een taal waarvan de zinnen bestaan uit werkwoorden uit het Cree en zelfstandignaamwoorden uit het Frans. Het ratjetoe dat hieruit ontstaan is, is geen Cree meer, maar ook geen Frans: het is een nieuwe taal geworden, het Michif.
Dit is een zeer extreem geval van ontlening, dat wel wat verder gaat dan de ontlening van het Nederlands aan het Engels. Maar stel dat het Nederlands, net als het Cree, alle zelfstandignaamwoorden uit het Engels zou overnemen. Dan nog gaat het Nederlands niet op in het Engels, maar ontstaat er een nieuwe taal, een nieuwe loot aan de Germaanse stam, zoals Matthias de Vries, de redacteur van het Woordenboek der Nederlandsche Taal, zou zeggen.
De tweede manier waarop een taal kan veranderen is door het proces van substraatwerking. De sociale omstandigheden die aanleiding geven tot substraatwerking zijn heel anders dan bij ontlening. Bij ontlening is er sprake van twee groepen sprekers die in principe gelijkwaardig zijn: de ene groep overheerst de andere niet, noch in politieke macht, noch in aantal. Wel is er vaak sprake van een cultureel overwicht van de ene groep ten opzichte van de andere. Maar voor hetzelfde geld gaat de culturele beïnvloeding twee kanten op: ontlening is vaak een proces van geven en nemen. Bij substraatwerking is er sprake van een politiek-sociale bovenlaag (het superstraat) en onderlaag (het substraat). De bovenlaag is veel geringer in aantal, maar heeft wel de macht, en bepaalt dus welke taal er gesproken wordt, namelijk eigen taal.
De gevolgen van de substraatsituatie zijn ingrijpend voor beide talen (Thomason & Kaufman 1988). De taal van de onderliggende groep verdwijnt helemaal, doordat de sprekers van die taal de taal van de bovenlaag moeten gaan spreken. Maar de taal van de bovenlaag komt er ook niet zonder kleerscheuren vanaf. De sprekers van de onderlaag slagen er maar zelden in de taal van de bovenlaag perfect te leren spreken. De woorden, dat lukt nog wel, maar de gram-
| |
| |
matica meestal niet. Het resultaat is een nieuwe taal, die de woorden heeft van de boventaal, maar het systeem van de ondertaal. En dan gaat de macht van het getal werken. De sprekers van de bovengroep zijn veruit in de minderheid, en zij passen zich razendsnel aan aan de nieuwe taal van de onderlaag, die dus vaak gezien wordt als een verbasterde variant van hun eigen taal.
Een extreem voorbeeld van substraatwerking zien we in alle gebieden van de wereld waar slaven te werk zijn gesteld op plantages. De slaven vormen de onderlaag, en de plantagehouders de bovenlaag. Het resultaat is een nieuwe taal die het systeem heeft van de taal van de slaven, en de woorden van de taal van de bazen. Zo is bijvoorbeeld het Afrikaans van Zuid-Afrika ontstaan als een taal met Nederlandse woorden en (gedeeltelijk) een Hottentot-grammatica. De bekende eigenschap van de dubbele ontkenning in het Afrikaans (je moe nie huil nie) is een typisch voorbeeld van een zin met Nederlands woorden en Hottentotse zinsbouw.
Is het aannemelijk dat het Nederlands in de nabije toekomst zal veranderen via ontlening of substraatwerking?
Substraatwerking is onder de huidige sociaal-politieke omstandigheden niet aan de orde. (Het is wel zeer goed mogelijk dat het huidige karakter van het Nederlands geheel of gedeeltelijk bepaald is door substraatwerking in het verleden - bijvoorbeeld via doorwerking van een pre-indo-europees substraat - maar dat is onmogelijk na te gaan.)
Maar zou het Nederlands misschien kunnen veranderen ten gevolge van intensieve ontlening aan het Engels? Of is het Nederlands misschien al aan het veranderen ten gevolge van de invloed van het Engels? Dat zullen wij toch nader willen onderzoeken.
| |
Woorden en grammatica's
Toen ik hierboven schreef over taalverandering ten gevolge van substraatwerking kwam er een belangrijk onderscheid aan de orde, namelijk het onderscheid tussen de woorden van een taal en de grammatica, het systeem van een taal.
Veel mensen denken dat een taal gedefinieerd wordt door zijn woorden. Maar een woordenboek is geen beschrijving van een taal. Wie een woordenboek van het Nederlands uit het hoofd leert, weet nog maar zeer weinig van de Nederlandse taal.
De titel van dit artikel, doet Diets draai in tot Engels, bestaat uit louter Nederlandse woorden. Maar de manier waarop die woorden gebruikt worden is alles behalve Nederlands. Het is een letterlijke vertaling van het Engelse does Dutch turn into English, waarbij ik het systeem van de Engelse zinsbouw intact heb gelaten.
Taalkundigen bestuderen het systeem van een taal. Elke taal heeft zijn eigen karakter op het gebied van de klanken, de woordvorming, en de zins-
| |
| |
bouw. Iedereen die een taal leert, weet dat de moeilijkheid niet zit in het leren van de woordjes (wat vervelend is, maar niet moeilijk), maar in het doorkrijgen van de grammatica.
Het volgende is nu van groot gelang. Alle talen die met elkaar in contact komen nemen, woorden van elkaar over. Maar talen nemen maar zelden stukjes van de grammatica van elkaar over. Het is alsof talen net zoveel moeite hebben met vreemde talen als wij: de woordjes, dat lukt nog wel, maar de grammatica, dat is een ander verhaal.
Het tweede punt is ook van groot belang. Talen veranderen niet doordat ze woordjes van elkaar overnemen, maar alleen doordat ze stukjes van de grammatica van elkaar overnemen. De woorden worden namelijk ingepast in het systeem van de eigen taal.
De vraag of het Nederlands verengelst, is dus een empirische vraag. Wat we moeten doen, is onderzoeken wat voor elementen het Nederlands aan het Engels ontleent: alleen woorden of ook stukjes van de grammatica.
| |
Ontlening aan het Engels
Het is mijn stellige indruk dat het Nederlands aan het Engels alleen woorden ontleent, en geen stukjes van de grammatica. Ik heb mij intensief met de grammatica van beide talen beziggehouden, en ik kan niet één voorbeeld van grammaticale ontlening aan het Engels verzinnen. Het lijkt erop alsof de grammatica van beide talen zo stevig staat als een huis.
Maar laten we even voorbijgaan aan mijn subjectieve indrukken, en te rade gaan bij het standaardwerk op het gebied van ontleningen in het Nederlands, het Leenwoordenboek; de invloed van andere talen op het Nederlands uit 1996 van Nicoline van der Sijs. Daarin staat uiteraard een uitgebreid hoofdstuk over invloed van andere talen op het Nederlands.
Volgens Van der Sijs is de Nederlandse grammatica op welgeteld vier punten veranderd door contact met andere talen. In alle gevallen was de boosdoener het Frans, en niet het Engels.
De vier veranderingen zijn: a. nieuwe klanken, zoals de lange [i] in remise, b. verschuiving van de klemtoon naar achteren in het woord, zoals in aristocratie, c. een nieuwe meervoudsuitgang, de -s in chauffeurs, en d. nieuwe achtervoegsels, zoals -age in lekkage, -ment in dreigement, en -es in meesteres. Dat is alles.
Het enige wat het Nederlands misschien aan het Engels ontleend heeft op het gebied van de grammatica is een aantal nieuwe klanken. Het zijn: de stemhebbende ‘g’ in goal, de ‘sh’ in shampoo, en de lange ‘à’ in cast. Deze drie klanken waren trouwens ook al eerder in het Nederlands binnengedrongen, via Franse woorden als guillotine, chauffeur, en gendarme.
Deze nieuwe klanken hebben het Nederlands niet ‘verfranst’ of ,veren-
| |
| |
gelst’. Ze worden namelijk uitsluitend in leenwoorden gebruikt. Er is geen enkel Nederlands woord waar ze in gebruikt worden. Het Nederlandse klanksysteem blijft zoals het was.
Sterker nog, er bestaat een sterke neiging om vreemde klanken in leenwoorden aan te passen aan het Nederlandse klanksysteem. Dat is de reden dat het Engelse penalty (strafschop) wordt uitgesproken als pinantie. Ook goal wordt vaak uitgesproken als kool of chool. Quiz wordt kwis, macho wordt matjo, xenos wordt senos, en off side wordt afsijt. Wanneer een leenwoord botst met het Nederlandse klanksysteem, dan wint het Nederlandse klanksysteem altijd. De grammatica is sterker dan de woorden.
Ook de Engelse klemtoon nemen we niet over. Back-up wordt bekúp en stéwardess wordt stewardéss. De klemtoon is heel bepalend voor het aanzien van een taal. De Engelse klemtoon komt er bij ons blijkbaar niet in, hoeveel woorden we ook van het Engels lenen.
In het verleden is de klemtoon van het Nederlands wel veranderd door het Frans. Dat is dus een behoorlijk ingrijpende vorm van verandering door taalcontact geweest. Toch zou niemand willen beweren dat het Nederlands daardoor ‘verfranst’ is. Laat staan dat het Nederlands nu zou verengelsen, terwijl het niet eens de Engelse klemtoon overneemt.
Geleerden die bestudeerd hebben wat er gebeurt wanneer twee talen met elkaar in contact komen, hebben een schaal opgesteld die laat zien hoe intensief en ingrijpend het contact is (Thomason & Kaufman 1988). Ze onderscheiden daarbij vijf stadia. Het contact tussen het Nederlands en het Engels bevindt zich in het eerste, meest onschuldige stadium: het stadium waarbij alleen woorden ontleend worden, en een paar geïsoleerde klanken die alleen maar in leenwoorden voorkomen.
| |
Het systeem wint altijd
Een leenwoord uit het Engels moet zich dus aanpassen aan het klanksysteem van het Nederlands. Maar niet alleen aan het klanksysteem. Alle onderdelen van de Nederlandse grammatica maken zich van zo'n leenwoord meester. Het wordt volledig door de mangel van de Nederlandse grammatica gehaald, tot een Engelsman het niet meer zou herkennen als een woord uit zijn taal. Het is dan ook inderdaad een volledig Nederlands woord geworden.
Van der Sijs geeft hiervan tal van voorbeelden.
a. | Zelfstandig-naamwoorden krijgen een geslacht volgens de regels van het Nederlands. Zo wordt het de creditcard naar analogie van de kaart, en het dashbord naar analogie van het bord. Het Engels heeft dit onderscheid in twee geslachten niet. |
b. | Zelfstandig-naamwoorden krijgen een Nederlands meervoud. Dus niet quizzes maar kwissen. Niet stewardesses maar stewardessen. |
| |
| |
c. | Ze krijgen een Nederlandse verkleining. Dus kwisje en stewardesje. Het Engels heeft geen verkleinvorm, en moet zeggen a little quiz. |
d. | Ze krijgen een Nederlandse uitgang voor het vrouwelijk. Dus typiste i.p.v. het Engelse typist, en keepster voor de doelvrouw bij het vrouwenvoetbal. |
e. | Bijvoeglijke naamwoorden krijgen een Nederlandse verbuiging. Dus hippe en clevere studenten. |
f. | Ze krijgen ook een Nederlandse vergrotende en overtreffende trap: hip, hipper, hipst, cool, cooler, coolst (en niet hippest of coolest). |
g. | Werkwoorden krijgen natuurlijk een Nederlandse vervoeging. Ik seef, jij/hij seeft, wij/jullie/zij seven (of, met behoud van de oorspronkelijke spelling: save-savet-saven). |
h. | Ze krijgen ook een Nederlandse verleden tijd (ik seefde of savede) en Nederlandse deelwoorden (sevend (savend), geseefd (gesaved)). Een en ander levert soms wel problemen op met de spelling, maar nooit met de uitspraak. |
i. | Engelse leenwoorden kunnen opgetuigd worden met Nederlandse voorvoegsels en achtervoegsels. Dat levert woorden op als geflirt en budgetteren. |
j. | En tenslotte kun je samenstellingen maken van een Engels woord met een Nederlands woord, zoals in terugmailen en emailadres. De mogelijkheden zijn hier net zo eindeloos als met ‘zuiver’ Nederlandse woorden. |
Alles wijst erop dat Engelse woorden onmiddellijk genaturaliseerd worden, opgenomen in het Nederlandse systeem, en behandeld als elk ander Nederlands woord. Ze zijn niet zozeer geleend als wel ‘verworven’. Als je niet wist dat de woorden uit het Engels kwamen zou je er waarschijnlijk nooit bij stil staan.
| |
Woorden, woorden, woorden
Het Nederlandse taalsysteem wordt dus niet aangetast door de leenwoorden uit het Engels. In die zin is het een verkeerde voorstelling van zaken om te spreken over een verengelsing van de Nederlandse taal. Taalkundig gezien is dat volstrekte lariekoek en stemmingmakerij.
Maar, zal men misschien willen tegenwerpen, is het niet zo dat door het enorme aantalleenwoorden uit het Engels, het aanzien van de Nederlandse taal tochverandert? Stel dat we opeens, net als in het Michif, alle zelfstandignaamwoorden vervangen door Engelse woorden, dan is het Nederlands toch onherkenbaar geworden?
Misschien. Maar dan moeten wij maar eens onderzoeken of dat een reëel gevaar is. Hoeveel Engelse leenwoorden zijn er eigenlijk, en wat zijn dat voor woorden?
| |
| |
Als we daarover nadenken dan blijkt dat het vrijwel altijd gaat om nieuwe woorden voor nieuwe begrippen. Dat is aan de ene kant slecht nieuws. Het betekent nl. dat het aantal Engelse leenwoorden in het Nederlands tot in het oneindige kan toenemen. Er is geen grens aan het aantal nieuwe begrippen dat ons via internationale kanalen bereikt, dus het einde van de toestroom van Engelse woorden is nog niet in zicht.
Maar het is ook goed nieuws. Want hoeveel Engelse woorden er ook bijkomen, dat gaat nooit ten koste van de Nederlandse woorden die er al zijn. Het is dus opnieuw een verrijking van het Nederlands, en niet een verarming.
Ik zal eens een rijtje typisch Nederlandse woorden geven dat nooit zal verdwijnen: één, twee, drie, vier, vijf, zes, zeven, acht, negen, tien. Nog zo'n rijtje: ik, jij, hij, zij, het, wij, jullie, zij. Nog één: vader, moeder, broer, zus, oma, opa, tante, oom, zoon, dochter, hond, kat. En zo kan ik nog wel even doorgaan. De reden dat deze woorden niet vervangen zullen worden door Engelse woorden, is dat er geen enkele reden voor is om ze te vervangen. Ze voldoen, en de sprekers van het Nederlands hebben geen enkele behoefte om ze te vervangen door hun equivalenten uit een andere taal, hoe invloedrijk ook.
Dan nu een rijtje Engelse leenwoorden: computer, chip, disk, email, saven, server, provider, modem, down, scanner. Een ander rijtje: manager, controller, sales meeting, executive, trainee, consultant, brainstormen, marketing, business class, multinational. Wat hebben deze woorden gemeen? Dat ze behoren tot nieuwe internationale cultuurgebieden die ons zijn komen aanwaaien vanuit de Verenigde Staten. Het zijn de informatica-cultuur en de cultuur van het moderne bedrijfsleven. Via die culturen komen we met nieuwe begrippen in aanraking, die we leren kennen met hun Engelse naam. Het woord komt dus met het begrip mee.
Er wordt vaak op gewezen dat het best mogelijk is die nieuwe begrippen met Nederlandse woorden aan te duiden. Het NRC heeft daar onlangs zelfs een prijsvraag voor uitgeschreven. En het is beslist waar: je kunt met Nederlandse woorden alles aanduiden. Maar het punt is dat de leenwoorden al opgenomen zijn in de Nederlandse taal voor je over een Nederlandse variant kunt gaan nadenken. Daarna zijn het Nederlandse woorden geworden, die door de mangel van het Nederlandse taalsysteem zijn gehaald, zoals we gezien hebben. Zo'n woord vervangen is moeilijk en heeft altijd iets gekunstelds.
De constatering dat leenwoorden nieuwe woorden voor nieuwe begrippen zijn, is van belang voor de vraag naar de ‘verengelsing’ van het Nederlands. Het eerste symptoom van taalverandering door ontlening is wanneer bestaande woorden worden vervangen door woorden van een andere taal. Tegen de tijd dat woorden als één, twee, drie en ik, jij, hij vervangen worden, is de taal door ontlening behoorlijk aangetast. Daar zijn gevallen van
| |
| |
bekend, maar het Nederlands is daar nog ver vanaf. Opnieuw blijkt dat het Nederlands zich in het meest onschuldige stadium van ontlening bevindt: het stadium waarin nieuwe woorden tegelijk met nieuwe begrippen ontleend worden aan een op het betreffende gebied dominante cultuur.
| |
Goed, maar hoeveel?
Het aantal leenwoorden (uit alle talen) wordt door Van der Sijs geschat op 30,7% van de totale Nederlandse woordenschat. ‘De meeste van deze leenwoorden zijn volkomen ingeburgerd,’ voegt ze daar aan toe (p. 66). Het zijn woorden als aantal, stakker, blunder, bureau, politie, zich, raket, accu, televisie, radio, club, sport, scène, citaat, etcetera. Deze woorden waren al opgenomen in het Nederlands voor ik mijn eerste woordjes leerde. Alleen wie een bewuste inspanning doet om de etymologie van deze woorden te achterhalen beseft dat het eigenlijk leenwoorden zijn.
Uit het Engels komen 7,4% van alle leenwoorden, oftewel 2,3% van alle woorden. Ook hiervan zijn sommige volledig vertrouwd, zoals club, sport, baby, blunder, computer en manager. Het aantal nieuwe leenwoorden uit het Engels zal dat percentage waarschijnlijk nog wat doen oplopen, maar het totale aandeel van Engelse woorden blijft weinig spectaculair. Daarbij moeten we in de gaten houden dat al deze woorden door de mangel van de Nederlandse grammatica gehaald worden, en dus feitelijk Nederlandse woorden geworden zijn.
| |
Jargon
Wel is het zo dat in bepaalde vaktalen of jargons het Engels relatief zwaarder vertegenwoordigd kan zijn. Dat geldt voor de taal van jongeren, en voor de taal van mensen die zich beroepshalve bezighouden met een cultuurgebied dat door de Verenigde Staten wordt bepaald, zoals de computerwereld en de wereld van de moderne bedrijfsvoering.
Dit jargon vormt als het ware een taal in de taal, en er is geen aanleiding om te denken dat het Nederlands er door aangetast zal worden.
Af en toe komt de vaktaal naar buiten, zoals bijvoorbeeld in personeelsadvertenties in de landelijke dagbladen. Ik ben eens nagegaan hoeveel functieomschrijvingen Engels waren (waarbij ik het ingeburgerde manager buiten beschouwing gelaten heb). We komen dan beroepen tegen als controller en consultant.
In de grote advertenties in Het Parool van zaterdag 13 februari 1999 stonden 52 functieomschrijvingen. Daarvan waren er 32 Nederlands en 20 Engels. 15 van de Engelse omschrijvingen waren te vinden in één advertentie, nl. een advertentie van een headhuntersbureau. Ik denk dat dat de verhoudingen wat verstoort.
| |
| |
Van de kleine advertenties heb ik alleen gekeken naar de rubriek automatisering, omdat ik daar de meeste Engelse functieomschrijvingen verwachtte. Hier waren van de 32 functieomschrijvingen 23 Nederlands en 9 Engels. In andere rubrieken was het aandeel van het Engels nihil.
Wie zijn oog over deze advertenties laat gaan kan licht de indruk krijgen dat het Nederlands aan het verengelsen is. Maar we moeten in de gaten houden dat er hier sprake is van een zeldzame situatie waarbij een vaktaal of jargon aan de oppervlakte treedt. Normaal gesproken blijft dit taalgebruik beperkt tot vakgenoten. Dat in aanmerking genomen is het aandeel van het Engels in deze advertenties opmerkelijk gering.
We mogen dus gerust concluderen dat het Nederlands niet bedreigd wordt door het Engels. Het Nederlandse taalsysteem wordt niet aangetast, de woorden worden onmiddellijk geassimileerd, er worden alleen woorden ontleend voor nieuwe begrippen, en geen bestaande woorden door nieuwe, Engelse, vervangen, en het aantal leenwoorden uit het Engels is feitelijk zeer klein.
| |
Vernederlandsing
Vaak wordt gedacht dat een leenwoord, als het eenmaal een taal binnengedrongen is, nooit meer verdwijnt. Maar niets is minder waar. Leenwoorden hebben maar een beperkte levensduur. Als ze niet in de smaak vallen, dan verdwijnen ze vanzelf weer.
Woorden worden vaak eerst in kleine kring geïntroduceerd, bijvoorbeeld de kleine kring die zich aanvankelijk bezighield met voetbal (soccer) en computers. De terminologie in het voetbal was aanvankelijk exclusief Engels: kick, kicksen, corner kick, free kick, penalty kick, goal kick, off side, half time, back, keeper, etc. Op het moment dat het voetbal opgenomen wordt in de Nederlandse volkscultuur worden de meeste van deze woorden als vanzelf vervangen door Nederlandse: schop, trap, voetbalschoenen, hoekschop, vrije trap, strafschop, doeltrap, buitenspel, rust, vleugelverdediger, doelman, etc.
Iets dergelijks zien we gebeuren in de computerwereld, waar diskette, hard disk, word processor, operating system, keyboard, network, etc. vervangen worden door schijfje, harde schijf, tekstverwerker, besturingssysteem, toetsenbord, en netwerk. Dat een paar woorden, zoals penalty en printer in gebruik blijven doet daar niets aan af.
Zo is de woordenschat blijkbaar een zelfregulerend organisme, waar wij bijzonder weinig aan kunnen doen. Dat een nieuw product als een scanner hier geïntroduceerd wordt als ‘scanner’ hangt direct samen met het vrije marktmechanisme, dat fabrikanten uit alle windstreken in staat stelt hun waren hier aan de man te brengen. Als zij vóór de introductie van het product eerst zouden moeten delibereren over de naam van het product in het Nederlands (en in nog duizenden andere talen), dan zou dat de vooruitgang onnodig vertragen.
| |
| |
| |
Purisme
Iedereen mag natuurlijk proberen Nederlandse vertalingen te verzinnen voor Engelse leenwoorden. Voor mensen met deze ambitie heb ik echter twee adviezen.
Ten eerste, hou in de gaten dat de vertaling ook echt Nederlands is en niet ‘Engels in een Nederlands jasje’. Een voorbeeld. Iedereen weet dat het Vlaamse equivalent voor helicopter ‘wentelwiek’ is. ‘Draaivleugel’ zou men in Nederland zeggen. Dat is een letterlijke vertaling van de Griekse stammen heliko ‘draai’ en ptèr ‘vleugel’. Daarmee wordt een luchtvaartuig aangegeven met een vleugel die in een schroefbeweging ronddraait. Maar het resultaat, ‘wentelwiek’ is een on-Nederlands woord. In het Nederlands wordt een deel zelden gebruikt om een geheel aan te geven. Een vliegtuig met twee vleugels is geen ‘tweevleugel’. Een vliegtuig met een draaiende vleugel zouden wij ook nooit een ‘draaivleugel’ noemen. Een fiets met drie wielen is geen ‘driewiel’ maar een ‘driewieler’. Een Nederlandse vertaling van ‘helicopter’ zou dus ‘wentelwieker’ of ‘draaivleugelaar’ moeten zijn.
Ik stel natuurlijk niet voor om het woord ‘wentelwiek’ te vervangen door ‘wentelwieker’. ‘Wentelwiek’ is immers volledig ingeburgerd. Maar wie stand-by vertaalt door ‘staande bij’ doet het Nederlands meer geweld aan dan wie het gewoon op stand-by houdt.
Ten tweede, maak geen nieuwe Nederlandse woorden, maar breidt het gebruik van bestaande Nederlandse woorden uit. Een woord heeft zelden maar één betekenis. Zo betekent hoofd achtereenvolgens ‘bovenste deel van het lichaam’, ‘uiteinde van een object’ (zoals in ‘het hoofd van de tafel’), ‘hoogste figuur in een organisatie’ (bijvoorbeeld ‘hoofd van een school’), etc. Door de wisselende context waarin het woord ‘hoofd’ gebruikt wordt, levert dit nooit problemen op. Er is dan ook iets voor te zeggen om voor het Engelse browsen een bestaand woord als bladeren te gebruiken, en niet een gekunsteld nieuw woord als webstruinen (de oplossing van het NRC). Hetzelfde geldt voor scrollen (doordraaien en niet beeldrollen), one-night stand (avontuurtje en niet eennachter), en sudden death (winnende goal en niet bal des doods).
| |
Genaturaliseerd
Het Nederlands wordt gedefinieerd door zijn taalsysteem. Woorden die uit het Engels komen worden onmiddellijk aan dat taalsysteem aangepast, en niet andersom. Het zijn dus woorden van het Nederlands geworden, werktuigen voor het taalsysteem van het Nederlands dat in onze hoofden zit en groeit en bloeit. We doen met die woorden wat we met alle woorden doen: we geven ze Nederlandse klanken, Nederlandse uitgangen, een Nederlands geslacht, en zetten ze op de juiste plaats in Nederlandse zinnen. Dat het ooit Engelse woorden waren is een weetje, niet meer dan dat. De woorden die blij-
| |
| |
ven zullen over enkele generaties niet meer als Engelse woorden worden herkend, net zo min als wij nu het woord stakker herkennen als een leenwoord uit het Scandinavisch. Discriminatie van deze woorden is dan ook niet op zijn plaats. Ze zijn volledig genaturaliseerd en hebben recht op hun bestaan als onderdeel van de Nederlandse taal. En waaraan ontlenen zij dat recht? Aan de vrijheid van de Nederlandstalige om zelf te bepalen welke woorden hij wanneer gebruikt.
| |
Verwijzingen
peter bakker, A Language of our Own. Proefschrift Universiteit van Amsterdam, 1992. NRC-Handelsblad, 1998, Katern ‘De Nederlandse Taal’, 26/11/1998. |
nicoline van der sijs, 1996, Leenwoordenboek: de invloed van andere talen op het Nederlands. SDU, Den Haag. |
sarah thomason & terrence kaufman, Language Contact, Creolization, and Genetic Linguistics. University of California Press, Berkeley, 1988. |
|
|