| |
| |
| |
| |
| |
| |
De 29 dagen van Piet Vroon
Douwe Draaisma
werd in 1953 geboren in Nijverdal. Hij studeerde psychologie en filosofie te Groningen. Samen met Piet Vroon schreef hij ‘De mens als metafoor’ (1985). In 1993 promoveerde hij bij Vroon op een dissertatie over de metaforen voor het geheugen, later in handelseditie verschenen als ‘De Metaforenmachine. Een geschiedenis van het geheugen’ (1995). Hij is momenteel als docent geschiedenis van de psychologie verbonden aan de Rijksuniversiteit Groningen.
Adres: Heymans Instituut,
Grote Kruisstraat 2/1,
9712 TS Groningen
Stel, we kunnen het tempo van iemands psychische processen een duizendvoudige versnelling laten ondergaan, zodat hij duizend maal sneller waarneemt. Neem verder aan dat het totaal van zijn zintuiglijke indrukken, gerekend over een heel leven, gelijk blijft. Onder deze condities zou een leven van tachtig jaar gecomprimeerd worden tot minder dan een maand. De vraag is nu hoe de werkelijkheid er voor zo iemand zou uitzien. Wat zou hij zien, ervaren, denken?
Ziehier een gedachte-experiment dat in het midden van de vorige eeuw werd geformuleerd door de Duitse bioloog Karl Ernst Von Baer (1792-1876). Zijn verhandeling over tijdschalen verscheen in 1862 in Nederlandse vertaling met de titel De mensch van 29 dagen en de mensch van 80,000 jaren. Von Baer legde uit dat zijn ‘maandmensch’ door de versnelling van zijn waarneming alles duizendvoudig vertraagd zou zien bewegen. Een kogel zou hij gemakkelijk in zijn vlucht kunnen volgen. Maar tragere bewegingen als die van een langslopende hond zouden bijna tot stilstand komen. De maandmens zou ook andere dingen horen. In zijn vertraagde universum zijn de hoogste tonen diepe bastonen geworden. De sopraan loeit een eindeloos lied, de snorrende poes stoot een onderaards gerommel uit. Zelfs zijn kennis zou niet langer de onze zijn. Als hij zijn 29 dagen leeft in de lente zal hij van de winter geen persoonlijke wetenschap hebben: men zal hem moeten vertellen dat de bomen dan geen blad dragen en dat water zo hard kan worden dat je erop kunt staan. Zijn kennis van de seizoenen is uit de tweede hand. De winter is voor hem wat de ijstijden zijn voor ons.
Maar ook de spiegelbeeldige conditie van het gedachte-experiment, een duizendvoudige vertraging van de waarneming, brengt een transformatie van de realiteit teweeg. Voor de ‘mensch van 80,000 jaren’ vliegen de seizoenen
| |
| |
als uren voorbij. Om hem heen schudden de bomen de ijzel van hun takken en schieten in bloei, het gras wringt zich uit de aarde en verkleurt voor zijn ogen, snel groeiende gewassen springen veerkrachtig en groen van de aarde op en vallen verdord weer neer. In zíjn tijdschaal scheert de zon als een meteoriet langs de hemelkoepel.
Von Baer stierf in 1876, een jaar voor de uitvinding van de fonograaf en een kwart eeuw voor de eerste films. Zijn gedachte-experiment was een effectief middel om duidelijk te maken wat zich tegenwoordig met een paar technische handgrepen laat demonstreren: wat we horen en zien is afhankelijk van het tempo waarin zintuiglijke prikkels worden aangeboden of verwerkt. Zelfs een geringe vertraging of versnelling laat ons al in een ander universum leven.
In wat voor wereld leefde Piet Vroon?
Hij studeerde in de recordtijd van drie jaar af in de psychologie, rondde in korte tijd het proefschrift af waarop hij cum laude promoveerde, publiceerde bijna elk jaar wel een boek, schreef tientallen artikelen en ruim zevenhonderd columns - en werd tot dit alles in staat gesteld door een intellect waarvoor de Engelsen de term quickwitted reserveren. Voor zo iemand ondergaat de wereld een subjectieve vertraging en de effecten daarvan lieten zich bij Vroon ook duidelijk observeren: een intense irritatie in de omgang met trageren van begrip, snel verveeld, ongeduldig. Hij kon zijn geestelijk evenwicht alleen behouden, leek het, als hij in dezelfde spanne tijds meer beleefde dan een ander.
Het is bijna Escherachtig dat iemand die zo aan de uiterste rand van de menselijke tijdschaal leefde, zijn academische loopbaan begon met een studie van de tijdbeleving. In zijn proefschrift Enkele psychofysische en cognitieve aspecten van de tijdzin (1972), dat onuitgegeven bleef, beschreef Vroon een reeks experimenten om vat te krijgen op de factoren die onze beleving van tijd doen krimpen en uitzetten. Zijn proefpersonen kregen intervallen aangeboden, begrensd door toonsignalen, en moesten de subjectieve lengte daarvan aangeven. Bij sommige condities slikten proefpersonen tevoren stimulantia, bij andere condities varieerde Vroon de intensiteit en het tempo van de stimuli, bij weer andere wisselden de taken die tijdens het interval moesten worden verricht. De manipulaties plaatsten proefpersonen in meetbaar andere tijdschalen: stimulantia, bijvoorbeeld, lieten een interval in klokkentijd langer duren. Hand tekent hand: Vroon creëerde in zijn experimenten de afwijkende tijdschaal die zijn leven karakteriseerde.
| |
Bewustzijn, hersenen en gedrag
Wie een paar lijnen wil trekken door het oeuvre van Vroon heeft met ‘tijd’ een van de drie of vier belangrijkste thema's te pakken. Of misschien moet je zeggen dat tijd die andere thema's al insluit. In Bewustzijn, hersenen en
| |
| |
gedrag (1976), een boek dat ook buiten de academische psychologie een ruim publiek vond, staat een beschouwing over de betekenis van tijd in het menselijk handelen en beleven en veel van de motieven uit later werk zijn hier al aanwezig. Zit tijd in de natuur of is tijd een voortbrengsel van de menselijke geest? In wat voor taal spreken we over tijd? Hoe ontstaat een psychologisch heden als het ‘nu’ een oneindig dunne grens is tussen toekomst en verleden? Hebben we een apart zintuig voor tijd of leiden we tijd af uit herinnerde ervaring? Bevat ons brein organische klokken die de maat slaan in onze beleving van tijd? Hoe kunnen de fysische processen in ons zenuwstelsel de psychologische ervaring van tijd oproepen? Wat veroorzaakt de elasticiteit in de tijdbeleving?
Ook als je andere psychologische verschijnselen substitueert voor ‘tijd’, behoud je het type vragen dat Vroon tot in zijn laatste boeken aan zichzelf heeft gesteld. Precies om die reden is zijn werk tegelijk heterogeen en homogeen. Of het nu gaat om het materieel substraat van herinneringen, de organische basis van emoties, de verhouding tussen taal en handelen, de communicatie tussen de linker en de rechter hersenhelft of het EEG-patroon van dromen, de achtergrond is telkens de vraag hoe deze verschijnselen gesitueerd moeten worden in de driehoek van - inderdaad - bewustzijn, hersenen en gedrag.
Vroons eerste boek is ook om nog een andere reden programmatisch gebleken. De ondertitel luidde ‘Het individu in zijn dubbelrol van heer en knecht’. We leven, ten dele, op geleide van processen die we niet kennen of begrijpen. Als we geboren worden ontvouwen zich genetische programma's die we niet in de hand hebben. Door ons brein trekken ketens van zenuwimpulsen die we kunnen registreren, maar nauwelijks in verband weten te brengen met de psychologische processen waar ze de dragers van zijn. De meeste processen die verantwoordelijk zijn voor ons gedrag blijven zelf onzichtbaar, ontoegankelijk voor introspectie. Met een geliefde uitdrukking van Vroon: we weten dat we spreken, kijken, onthouden, handelen; we weten niet hoe we dat doen. We zijn overgeleverd aan een machinerie die in het verborgene werkt.
Aan de andere kant zijn we vrij handelende wezens. We besluiten iets te zeggen, te schrijven, te doen, of dat juist na te laten. Ook al begrijpen we niet altijd waar onze besluiten vandaan komen, we leven in de veronderstelling dat we ons eigen handelen besturen. We zijn meester over ons gedrag. Hegels dialectiek van de heer en de knecht, beiden beseffend dat zij dat zijn bij de gratie van elkaars aanwezigheid, zag Vroon terug in het geestesleven van ieder individu.
| |
Bij wijze van spreken
Dat beeld van een verdeelde eenheid is een zich herhalend motief. De linker en de rechter hersenhelft hebben maar in beperkte mate toegang tot elkaars activiteiten. Onze handelingen zijn niet te voorspellen uit onze overtui-
| |
| |
gingen. Van associatieketens zijn vaak maar een paar schakels in ons bewustzijn gegeven. Wat we voelen laat zich niet altijd in taal articuleren en wat we over onze emoties te berde brengen staat soms los van onze lichamelijke reacties. Bovendien lijkt het vaak of er voor psychologische processen, of ze nu voor ons bewustzijn toegankelijk zijn of niet, geen ‘eigen’ taal bestaat. Over wat er in de menselijke geest omgaat spreken we in een geleende taal, afkomstig uit de wereld van de ruimtelijke, observeerbare verschijnselen.
In De mens als metafoor (1985), dat we samen schreven, wordt betoogd dat de taal voor geestesprocessen doorschoten is met metaforen, ontleend vaak aan de nieuwste technieken en artefacten die op dat moment voorhanden zijn. Als die ontleningen al wat ouder zijn realiseert men zich de metaforische herkomst nauwelijks meer: niemand denkt bij ‘drijfveer’ nog aan de veer die in een klok het raderwerk aandrijft of bij ‘indruk’ nog aan het zegel dat in de was werd gedrukt. Maar ook de hedendaagse psychologische theorievorming hanteert een metaforisch vocabulaire, afkomstig uit - bijvoorbeeld - de computertechniek. Elke metafoor groepeert een verzameling van bevindingen, methoden en hypothesen en de opkomst van een nieuwe metafoor veroorzaakt een soort eclips die veel van het oudere werk aan het oog onttrekt en uiteindelijk uit het collectieve geheugen van de psychologie doet verdwijnen. De geringe theoretische eenheid in de psychologie, luidt het argument, zou te maken kunnen hebben met de voortdurende afwisseling van metaforen.
| |
De menagerie onder ons schedeldak
Ook in de twee boeken die je als zijn laatste hoofdwerken kunt aanwijzen, Tranen van de krokodil (1989) en Wolfsklem (1992), figureert de psychologie als de verdeelde wetenschap van een verdeeld verschijnsel. In Tranen van de krokodil beschrijft Vroon de hersenen als een ongemakkelijke federatie van republieken, elk met hun eigen wetten en praktijken; in Wolfsklem laat hij zich door evolutieleer en chaostheorie inspireren tot beschouwingen over de ontwikkeling van het menselijk zelfbewustzijn en de vaak met elkaar strijdige instituties die door de mens in het leven zijn geroepen, zoals wetenschap, ideologie en religie. Wat beide boeken bindt is de theorie dat de evolutionaire geschiedenis van de menselijke hersenen ingrijpende consequenties heeft voor de interpretatie van ons gedrag.
Wie vijfhonderd miljoen jaar evolutie à la Von Baer versneld zou afdraaien in een documentaire van vijftig minuten, zou tijdens het eerste half uur zien hoe zich bovenaan het ruggenmerg langzaam een verdikking vormt, een soort knop die zich uitvouwt. Deze structuur bestaat uit de hersenstam en de kleine hersenen. Zo'n twintig minuten voor het einde ontstaat een structuur die boven de hersenstam komt te liggen, het limbische systeem. Ook dit deel van het brein neemt maar langzaam in omvang toe.
| |
| |
Maar dan, een halve seconde voordat de film afbreekt, op een punt dat overeenkomt met honderdduizend jaar geleden, valt er nog net iets spectaculairs te zien. Boven het limbische systeem begint het weefsel plotseling te zwellen. Binnen enkele tienden van seconden ontstaat een ronde, geplooide structuur. De laatste beeldjes lijken op een pan overkokende melk: de neocortex die schuimend en kolkend over de rand stroomt. Gaat hier misschien iets mis?
Volgens Vroon was dat inderdaad het geval. Onze hersenen zijn te snel geëvolueerd en vertonen daardoor defecten, vooral in de onderlinge afstemming van de verschillende hersendelen. In navolging van Koestler voerde hij twee klokkenmakers ten tonele. Zij moeten uit duizenden onderdelen een uurwerk bouwen. De ene klokkenmaker zet de klok onderdeel voor onderdeel in elkaar. Bij elke verstoring valt alles uit elkaar en moet hij helemaal opnieuw beginnen. De andere klokkenmaker verdeelt de klok in een aantal delen en monteert die afzonderlijk. Als hij gestoord wordt raakt maar een deel van de klok in het ongerede.
De evolutie werkt op de wijze van de laatste klokkenmaker. De natuur maakt bij aanpassingen zoveel mogelijk gebruik van bestaande systemen. Opnieuw beginnen - alles demonteren en een nieuw ontwerp maken - is er niet bij; liever voegt de natuur een onderdeel toe aan wat er al is. Deze efficiëntie heeft wel een prijs. De stapeling van onderdelen maakt het geheel steeds labieler. Door de gebrekkige coördinatie van autonoom functionerende onderdelen bestaat het gevaar dat ze elkaar van tijd tot tijd tegenwerken.
Aansluitend bij een theorie van de Amerikaanse neurofysioloog Paul MacLean bracht Vroon in de hersenen een driedeling aan. Het oudste deel (hersenstam, hypothalamus en de kleine hersenen) is een reptielenbrein en staat in het teken van primitieve instincten. Ook de lichamelijke expressie van emoties - de tranen, niet het verdriet - wordt vanuit dit deel bestuurd. Het daarboven gelegen deel, het limbische systeem, een zoogdierenbrein, is betrokken bij emoties en waakzaamheid. Het nieuwste deel, de neocortex, ligt bovenop en stelt ons in staat symbolische informatie te verwerken. Taal en geheugen berusten vooral op de activiteit van de neocortex.
Wij dragen dus een dr. Doolittle-achtige menagerie onder ons schedeldak en Vroon probeerde te achterhalen wat voor consequenties dat heeft voor de manier waarop wij tegen onszelf aankijken, ons gedrag interpreteren en psychologie bedrijven. Wat betekent het voor een mens dat de krokodil in hem huilt, het paard verdriet heeft en de mens troost zoekt in weemoedige poëzie?
Allereerst, vond Vroon, moeten we het idee opgeven dat de geest een eenheid is. De driedeling in ons brein brengt allerhande splitsingen met zich mee: tussen woorden en daden, tussen woorden en gevoelens, tussen bewuste en onbewuste processen. De wereld van de taal gehoorzaamt aan andere
| |
| |
wetten dan die van de emoties. Ook de zintuigen hebben elk hun eigen taal en geheugen. De reuk is een evolutionair oud zintuig. Waar oog en oor via een lange weg hun informatie in eerste instantie doorgeven aan de cortex, gaan de meeste reuksignalen rechtstreeks naar het ‘oude’ limbische systeem. Het menselijk geheugen voor geur is omvangrijk - we kunnen tienduizenden geuren herkennen - maar staat buiten de taal. We hebben maar een handvol namen voor geuren, die dan ook nog meestal betrekking hebben op hun herkomst (‘benzinegeur’). De directe verbinding tussen de reukzin en het limbische systeem zou ook kunnen verklaren waarom in sexualibus geuren vaak meer effect hebben dan andere zintuiglijke prikkels. Basale emoties die met de voortplanting zijn verbonden worden gestuurd vanuit evolutionair oude delen van ons brein, de delen die gewoon zijn zonder omhaal van woorden ter zake te komen.
Wat Tranen van de krokodil tot een ambitieus boek maakt is de poging om hersenwetenschap te verbinden met een theorie over psychologie en wetenschap in het algemeen. De ‘drie hersenen’ komen overeen met drie hoofdstromen in de psychologie, elk met hun eigen kernmetafoor. Het behaviorisme kan het beste uit de voeten met het reptiel in ons, de reflexen en vaste gedragspatronen. Dit deel van het brein functioneert als een soort telefooncentrale, een schakelapparaat tussen prikkels en reacties. De psychoanalyse richt zich op het gedrag dat uit de blinde driften van het limbische systeem voortkomt. Voor psychoanalytici is het individu een soort stoommachine, waarin psychische energie onder druk komt te staan en een uitweg moet vinden. De cognitieve psychologie, tenslotte, is de wetenschap van de neocortex. Het brein verwerkt symbolische informatie, zoals een computer zijn programma draait.
| |
Jachtig op weg naar de eerste vragen
Tranen van de krokodil en Wolfsklem zijn in hoge mate wat Vroon zelf was: hectisch, gehaast, ongedurig. Tegelijkertijd hebben ze een curieuze plaats in zijn oeuvre. Aan de ene kant markeren ze met hun evolutionaire en chaostheoretische inspiratie een nieuwe wending in zijn denken. Aan de andere kant zaten in dit nieuwe perspectief oude vragen, ideeën en reflecties verborgen. Misschien mag je zeggen dat hij in zijn laatste boeken een poging doet verklaringen te vinden voor wat hem in Bewustzijn, hersenen en gedrag zo verwonderde: de tweespalt, de splitsingen, de heer en de knecht die we tegelijk zijn, de verdeeldheid in handelen en beleven. Nu zijn werk is afgesloten en we het geheel kunnen overzien, van bovenaf als het ware, valt op dat het een wonderlijk cirkelvormige structuur heeft. Op zijn onverantwoord jachtige tocht door wetenschap en filosofie, in een naar menselijke berekening te kort leven, eindigde Piet Vroon bij zijn eerste vragen.
|
|