| |
| |
| |
Op zoek naar integere gebouwen
De Vlaamse bouwmeester bOb Van Reeth
Koen van Synghel
werd geboren in Oudenaarde in 1965. Studeerde architectuur aan ‘De Bijloke’ in Gent en de K.U. Leuven. Is zelfstandig architect en recensent-publicist over beeldende kunst en architectuur. Publiceerde tal van artikelen in ‘Archis’ en andere tijdschriften en werkt ook mee aan radio 3 (VRT).
Adres: Léon Lepagestraat 14/1,
B-1000 Brussel
‘Sinds jaren, dames en heren, beseffen wij, de A.W.G., dat bouwen het maken is van intelligente ruïnes. Deze idee is ontstaan uit de studie van de geschiedenis van steden, waardoor het ons duidelijk werd dat steden en gebouwen vele generaties, leefstijlen en woonbehoeften overleven, méér zelfs, nuttig, geschikt en bruikbaar blijven...’
Met deze woorden begon bOb Van Reeth zijn rede bij de opening van het door hem en zijn Architectenwerkgroep (A.W.G.) ontworpen wooncomplex Mariaplaats in Utrecht.
Intelligente ruïnes, geschiedenis van steden... Voor Van Reeth is architectuur inderdaad niet interessant, maar het gaat hem vooral om het proces van het bouwen en over de vraag hoe de architectuur zich afspeelt in de tijd en de tijd zich afspeelt in de architectuur.
Na een carrière van dertig jaar praktijk en onderwijsactiviteiten, de realisatie van honderden gebouwen en stedenbouwkundige ontwerpen, neemt hij vanaf 1 januari 1999 de taak van eerste Vlaamse bouwmeester op zich. Dit betekent niet alleen dat hij de overheid zal moeten bijstaan in haar rol als voorbeeldig bouwheer, maar ook dat hij zich zal moeten waarmaken als inspirator en stimulator van het architectuurklimaat in Vlaanderen.
Van Reeth is dus de eerste Vlaamse bouwmeester. Aangestoken door het voorbeeld van de Nederlandse Rijksbouwmeester, geeft de Vlaamse Overheid met Van Reeth een gezicht aan haar architectuurbeleid.
De taken die de bouwmeester de komende vijf jaar zal moeten uitoefenen zijn velerlei. In de eerste plaats zal Van Reeth een visie moeten formuleren op een architectonisch kwalitatieve leefomgeving. Interessant daarbij is dat de bouwmeester zijn eigen positie en rol zal moeten omschrijven binnen dat globale architectuurbeleid.
| |
| |
Het huis van Roosmalen, Antwerpen.
In de tweede plaats wordt van de bouwmeester verwacht dat hij de Vlaamse regering adviseert inzake architectuurbeleid zodat de overheid met haar eigen middelen en via haar departementen (bijv. onderwijs, openbare werken, welzijn) actieplannen kan opstellen.
Een derde taak is de kwaliteitsbewaking. Enerzijds behelst dit het opstellen van richtlijnen en regelgeving, zoals bijvoorbeeld de procedures van architectuurwedstrijden. Anderzijds, en dat is de vierde taak, zal de bouwmeester de Vlaamse overheid heel concreet bijstaan bij bouwopdrachten. Daarbij zal de bouwmeester een belangrijke rol hebben in onder meer het zoeken van de bouwplaats, de formulering van de opdracht, het adviseren bij de keuze van de architect(en). Een van de eerste taken in dit verband zal het inventariseren zijn van het patrimonium van de Vlaamse overheid en het in kaart brengen van de noodzakelijke verbouwings- of uitbreidingswerken.
Een belangrijke opdracht voor de bouwmeester is het inspireren en stimuleren van het Vlaamse architectuurklimaat. Van Reeth wil hiervoor een communicatiedeskundige aantrekken in het vijfkoppig team dat hem moet assisteren. Dit onderdeel van het bouwmeesterschap is niet te onderschatten, omdat de bouwmeester en zijn team de brug zullen moeten kunnen slaan tussen de overheid en het architectenjargon én het publiek. Ook wordt verwacht dat het team van de bouwmeester zal optreden in openbare debatten, en dat het het kwaliteitsbesef bij de ambtenaren zal aanwakkeren.
Tenslotte zal de bouwmeester en zijn team een netwerk moeten uitbouwen met binnen- en buitenlandse collega's en wellicht ook samenwerkings-
| |
| |
Zuiderterras, Antwerpen.
verbanden opzetten met instellingen die al actief zijn op het vlak van architectuur en stedenbouw, zoals deSingel, Architectuur als Buur, Centrum voor Architectuur en Design.
| |
‘Architectuur is niet interessant’
Het is een uitspraak van bOb van Reeth en de titel van een boek waarin hij in gesprek met de Nederlandse filosoof Willem Koerse praat over de zin en onzin van architectuur. bOb Van Reeth, is niet vies van boutades: ‘Architectuur van architecten is oninteressant. Het bouwen is interessant.’, ‘Architectuur is een kwestie van overleven’ of ‘Architectuur en stedenbouw, een onderscheid?’ Het zijn stuk voor stuk dwarse opmerkingen die juist door het op hun kop zetten van evidenties de essentie van het architectuurbedrijf blootleggen. Die revolte, die branie- en provo-achtige angry-young-man-attitude, blijkt ook al uit de manier waarop bOb Van Reeth vandaag, zelfs nog op vijfenvijftigjarige leeftijd, zijn voornaam schrijft. Hoofden kleine letter ontsnappen aan de conventies, maar terzelfder tijd krijgt het woord, zijn naam bOb, iets vormelijks, emblematisch zelfs, een symbool dat de symmetrie blootlegt van een simpel drieletterwoord.
Met een dergelijke handtekening legt Van Reeth meteen ook zijn ziel bloot als architect: een man met zin voor poëzie, met oog voor geometrie, met inte-
| |
| |
Het ‘ei’ van Kortrijk Zuid.
resse voor oerschema's, maar terzelfder tijd ook de ontwerper van vormspelletjes en folies: denken we maar aan zijn zwart-wit gestreepte huis Van Roosmalen op de Antwerpse kaaien. Met dit gebouw wist Van Reeth trouwens het nooit gerealiseerde huis dat de Oostenrijkse architect Adolf Loos ontwierp voor Josephine Baker te bouwen, weliswaar in een eigen interpretatie.
Hoewel het huis Van Roosmalen al dateert van 1986 blijft het tot op vandaag het gezicht bepalen van Van Reeths oeuvre. Net als het Antwerpse Zuiderterras dat een paar jaar later werd gebouwd, heeft het huis Van Roosmalen, behalve door zijn verrassende verschijning, vooral betekenis gehad in het opnieuw oriënteren van de stad Antwerpen op de Schelde.
Dit engagement ten aanzien van de stad heeft Van Reeth niet alleen gemanifesteerd door bovengenoemde gebouwen, maar ook door de actie aan te voeren van de studenten van het Hoger architectuurinstituut Henry van de Velde tegen de afbraak van de Koninklijke Entrepots.
Minder bekend, en zelfs onder architecten al vergeten, zijn de reeks experimentele huizen die hij op het eind van de jaren zestig bouwde. Zo was er de verrassende verbouwing van een begijnhofwoning die hij voor zichzelf had aangekocht in Mechelen, waar hij een nieuwe, eigenzinnige structuur van hout en beton weefde binnen de muren van een vervallen begijnhuisje. Van Reeth reageerde hiermee tegen de vernietiging en de afbraak van historische stedelijke huizen en wijken. Vandaar dat Van Reeth met deze onorthodoxe verbouwing en later, met de zogenoemde ‘Krokus’-invulbouwplannen voor een oude woonwijk in Mechelen, meteen ook de voortrekker werd van een beweging van stedelijke ‘revalidatie’. Uit die tijd dateert ook de unieke woning Botte, een experimenteel en virtuoos huis waarin Van Reeth zichzelf tot epigoon maakte van de Amerikaanse architect Rudolph Schindler.
| |
| |
De kantoren van drukkerij Averbode.
| |
Mariaplaats
Waar de jaren zestig in het teken stonden van de virtuoze vrijheid, lieten zijn plannen al sporen zien van een grote interesse voor geometrie. Vierkanten en cirkelbogen gaven structuur aan de grond- en gevelplannen.
Opvallend is dat bij Van Reeth en A.W.G. in de jaren zeventig de geometrie en de interesse voor het bouwen met ‘klassieke’ bouwonderdelen, zoals kolommen, penanten, lintalen, een prominentere plaats gaan innemen. Dit leidt uiteindelijk tot een soort ‘classicistische architectuur’ die zich relatief gemakkelijk integreert in het bestaande stedelijke weefsel. Het Onze-Lieve-Vrouwecollege in Antwerpen is daar een goed voorbeeld van.
In de jaren tachtig slaat, zoals gezegd, de pendule opnieuw in de richting van de verbeelding. De vormelijke virtuositeit, de symboolbeladen ontwerpen, zoals het Zuiderterras en het huis Van Roosmalen, zetten Antwerpen meteen op de internationale architectuurkaart.
Ondertussen ontwikkelt Van Reeth ook, samen met A.W.G., stedenbouwkundige plannen. Ook hier speelt Van Reeth met symbolen: in het geval van Antwerpen aan de stroom stelt hij een tweede brug over de Schelde voor, in het geval van Kortrijk Zuid wordt zijn stadsontwikkelingsplan voornamelijk gedragen door een met symbolen overladen architectonisch ‘ei’.
Met het ontwerp voor de kantoren van de drukkerij Averbode, keert Van Reeth en A.W.G. in de jaren negentig - gepokt en gemazzeld door de folies van de jaren tachtig - terug naar de eenvoud van het pure bouwen. Bakstenen muren, vloeren in pure betonplaat, zinken daken: het zijn stuk voor stuk de primaire elementen van het bouwen die refereren aan de oerbeelden van een kindertekening.
| |
| |
Mariaplaats in Utrecht.
Juist deze beheersing van vorm en materiaal, het Vlaamse architectonische vakmanschap, wordt in Nederland sterk gewaardeerd. In geen tijd bouwen Van Reeth en diens A.W.G. een reeks collectieve woningbouwprojecten in Amsterdam, Maastricht en Utrecht. Mariaplaats in Utrecht is exemplarisch voor het succes van Van Reeth en A.W.G.'s ‘architectuur van de stad’. Mariaplaats is trouwens ook het product van een opvallend proces, dat zeker model zal staan voor procedures die Van Reeth straks als Vlaamse bouwmeester zal opzetten.
Het bijzondere aan de Mariaplaats in Utrecht is dat het de geschiedenis van de stad revitaliseert zonder deze slaafs te reconstrueren. Toen Van Reeth en A.W.G. een paar jaar geleden gevraagd werden om een ontwerp te maken voor de Mariaplaats -die er sinds de jaren zestig bij lag als een kaalgeslagen parkeerplaats- kregen zij van de stad een schets mee van het zogenoemde ‘immuniteitsmodel’. Dit model refereerde aan de historisch structuur van de stad.
Utrecht werd immers niet alleen door burgers maar indertijd ook door de kerk, door de kanunniken gebouwd. Zij leefden in aparte wijken, die in de stad verspreid lagen volgens een symbolisch kruis met op het kruispunt de kathedraal van Utrecht: de Dom. De kanunniken woonden in grote huizen, centraal gelegen op grote percelen met voor- en achtertuinen. In de loop van de tijd, en vooral na de secularisering, is die herkenbare structuur versluierd door het verkavelen en dichtbouwen van die tuinen.
De Mariaplaats lag juist op zo'n stuk stad. De archeologen en stadshistorici van Utrecht gaven van het begin af aan dit zogenaamde ‘immuniteits-
| |
| |
Nieuwbouw serviceflats Sonneville in Maastricht.
model’, gebaseerd op de middeleeuwse claustrale kavelindeling, mee aan de architecten, samen met een beschrijving van de materialen die pasten in dat model. Van Reeth & A.W.G. vertaalden dit ‘immuniteitsmodel’ in een sobere architectuur van baksteen, pleister en zink.
Toen de archeologen begonnen te graven op de bouwplaats kwam zo'n castraal huis aan de oppervlakte en bleek bij toeval de structuur ervan vrijwel naadloos aan te sluiten op de verhoudingen in het ontwerp. Tijdens het ontwerpproces werd dan ook zonder probleem één van de oude, gave mozaïekvloeren in het open ontwerp opgenomen.
Het immuniteitsmodel van Utrecht kon meteen, wellicht omwille van de historische betekenis, rekenen op een algemene consensus van de partijen betrokken bij de realisatie van de Mariaplaats. Een unieke strategie en procedure die ervoor zorgde dat het ontwerpproces langer kon duren dan normaal en daardoor openstond voor het opnemen van nieuwe gegevens die naar boven kwamen tijdens het bouwproces.
De stad Utrecht kende afgelopen jaar dan ook een prijs uit aan dit bijzondere stadsvernieuwingsproject.
| |
Controversieel
Met projecten als ‘De Ark’, het drijvend theater/ café voor Antwerpen '93, ‘het Casino in zee’ van Oostende of de heraanleg van de Groenplaats in
| |
| |
Theater/ café De Ark, ontworpen voor Antwerpen '93.
Antwerpen, heeft Van Reeth zich niet echt populair gemaakt bij de publieke opinie. Terwijl de Groenplaats in de loop van het ontwerp- en uitvoeringsproces werd geamputeerd door het principe te verwerpen om alle pleinfuncties te bundelen onder één portiek, provoceerde Van Reeth in Oostende met opzet -en ook met succes, want hij won de wedstrijd- met een ontwerp voor een ‘Casino in zee’.
Het provocerende karakter van het ontwerp wordt veroorzaakt door het kolossale volume, de toren en het zware programma van hotels en appartementen dat de bouw van een nieuw Casino diende te bekostigen. Terwijl de publieke opinie het ontwerpafwees, kwam Van Reeths intellectuele voorzet om de hertekening van de kustlijn bespreekbaar te maken, helemaal niet aan bod.
Straks krijgt Van Reeth als Vlaamse bouwmeester ook de bevoegdheid om advies uit te brengen over infrastructuurwerken, zoals bruggen en wegen, landschappen, en dus ook dijken. Binnenkort zal de Vlaamse regering een beslissing moeten nemen omtrent de versteviging van de kustdijken in Oostende. De regering zal een keuze moeten maken tussen enerzijds het ‘onzichtbaar’ versterken van de dijken, of anderzijds het opspuiten van een
| |
| |
Ontwerp van het ‘Casino in zee’ te Oostende.
kunstmatig strand. Het wordt dus wellicht opnieuw spannend welke positie Van Reeth hierin zal innemen. Komt de provocateur opnieuw naar boven, of zal hij zich, zoals hij al aangaf in een interview met De Standaard, ‘daarin vooral willen laten adviseren door ingenieurs en pragmatici, hetgeen ik trouwens voor het geheel van mijn opdracht van plan ben. Ik denk niet dat ik esthetische adviseurs naast mij nodig heb, maar wel pragmatische mensen die ook goed kunnen rekenen. Pas daarna wil ik uitspraken doen over de impact op de omgeving.’
| |
In dienst van de stad
Vanuit zijn werkervaring in Nederland is Van Reeth als bouwmeester een duidelijke voorstander van het Nederlandse overlegmodel. De rol van Vlaamse bouwmeester is ook onmiskenbaar gestoeld op het voorbeeld van de Nederlandse Rijksbouwmeester en staat derhalve tegenover de Franse politieke benadering zoals president Mitterrand die in de praktijk bracht en waarbij de hedendaagse architectuur werd ingezet als een demonstratief politiek instrument. ‘Ik ben inderdaad voorstander van het Nederlandse overlegmodel’, zegt Van Reeth. ‘Ik denk ook niet dat de overheid verwacht dat er nu een exclusieve architectuur zal gaan ontstaan. Ik denk dat de overheid integere gebouwen verwacht in de totale zin van het woord, en dat van bij de keuze van de locatie, tot bij de detaillering van het gebouw en de mogelijke samenwerking met kunstenaars. En daar gaat het soort architectuur uit ontstaan, dat al naar gelang de specifieke opdracht en de keuze van de architect die op dat
| |
| |
Maquette van het Vlaams Administratief Centrum te Hasselt.
moment wel heel erg meespeelt, zal uitmaken hoe het gebouw zich zal gedragen. Het is op geen enkele manier mijn bedoeling om een soort stempel, laat staan een Van Reeth-stempel, te gaan drukken op de architectuur van de Vlaamse overheid. Ten eerste zou het ook niet kunnen, want als je goede architecten kiest dan gebeurt dat niet, ten tweede zou ik het ook niet willen, en het zou bovendien ook niet kunnen omdat ik zelf niet ontwerp... Je kunt alleen maar steunend en stimulerend werken voor de ontwerper en alle anderen die betrokken zijn bij het ontwerpproces. Ik kan wel een klankbord zijn, en met ideeën afkomen. Als goeie bouwheer kan ik goeie vragen stellen. Maar dat neemt niet weg dat als het onderwerp een bijzondere exclusiviteit vraagt, als de plek een soort exclusiviteit verdraagt, als er met andere woorden, in de tijd nood is aan een ingreep zoals het Museum van Hedendaagse kunst in Bilbao door de Amerikaanse architect Frank O. Gehry, dan denk ik dat er zulke fantastische stimulansen kunnen zijn op het publieke niveau.’
Met projecten als de verbouwing van het voormalige Heizelstadion tot het Koning Boudewijnstadion, en de problemen met de stedelijke en grootstedelijke overheden van Brussel om de omgeving opnieuw aan te leggen, heeft Van Reeth als architect ondervonden dat het doen nestelen en dus het doen slagen van een gebouw, een bijzondere moeilijke opgave is. Vooral Brussel, waar de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen een zeer conservatieve en vooral onconstructieve rol speelt, lijkt een bijzonder netelig werkterrein te worden voor de Vlaamse bouwmeester.
Daartegenover staat dat Van Reeth straks samen met A.W.G. en Vanmuysen, zijn winnend ontwerp uit 1997 voor het Vlaams administratief centrum
| |
| |
(VAC) in Hasselt, zal mogen uitvoeren. Hier zal hij als ontwerpend architect zelf concreet gestalte kunnen geven aan een deel van de Vlaamse overheidsarchitectuur. Van Reeth won deze architectuurwedstrijd met een ontwerp dat ecologie koppelde aan een strak beheerste baksteenarchitectuur. Opvallend in dit ontwerp is de monumentale met glas overdekte promenade. Een ruimte die niet alleen geconcipieerd werd als een interne hall, maar vooral dienst zou moeten doen als een publieke passage naar het station. Deze nieuwe stedenbouwkundige ruimte zal mettertijd een extra waarde moeten geven aan de stad en zeker de aanzet zijn voor ontwikkeling van de stationsbuurt.
Een project als het VAC in Hasselt, of de Mariaplaats in Utrecht, onttrekken zich aan een discours van stijl of architectonische handtekening. Het spreekt voor zich dat bij dergelijke grootschalige projecten de aandacht van Van Reeth meer en meer uitgaat naar de architectuur en de structuur van de stad. Maar op de keper beschouwd, zette Van Reeth al van het begin af aan zijn architectuur in dienst van de stad. Zo kan men een rechte lijn trekken van de verbouwing van het ten dode opgeschreven begijnhofhuis in Mechelen, via de exhibitionistische ‘vormpatserij’ van het huis Van Roosmalen in Antwerpen, tot het VAC in Hasselt.
Van Reeth mag dan wel minder elegante architectuur maken dan Stéphane Beel, minder sensueel ontwerpen dan Robbrecht & Daem en technisch minder innoveren dan bijvoorbeeld Philippe Samyn, uit de manier waarop hij de laatste jaren bouwt, spreekt meer en meer een soort vanzelfsprekendheid. En dat is een grote verdienste voor een man die straks de fellow-traveller wordt van een schare goede architecten.
|
|