| |
| |
| |
[Ons Erfdeel, 41ste jaargang, mei-juni, nummer 3]
Vinvis aangespoeld in Oostende (1997) - Foto Michel Vanneuville.
| |
| |
| |
De grote verveling
Beatrijs Ritsema
werd geboren in 1954 in Tunis. Studeerde psychologie en werkt als freelance journaliste. Publiceerde o.a. ‘Het belegerde ego’ (1993) en ‘Over de braafheid van vrouwen’ (1996).
Adres: Jan van Eijckstraat 201,
NL-1077 LL Amsterdam.
Soms onthullen kleine krantenberichtjes een duizelingwekkend maatschappelijk uitzicht. ‘Pretparken beconcurreerd door zondagse winkelopening’ was daar onlangs een voorbeeld van. Wat is er aan de hand? Doordat in steeds meer gemeenten steeds meer winkels open zijn op zondag, daalt het bezoek aan pretparken. Het publiek besluit blijkbaar dat het zeker zo leuk is om op zondagmiddag te gaan winkelen als om zich in kermiskarretjes door attracties heen te laten vervoeren.
‘Fun shopping’ versus omheinde pret, dat is de keuze voor de zondagsbesteding anno 1998. Tienduizend jaar evolutie van de menselijke soort hebben ertoe geleid dat wij op onze vrije dag het liefst door een winkelcentrum dwalen om onze vrijzwevende begeerte tijdelijk te delgen met de aanschaf van een of meer hebbedingetjes en een bezoek aan de horeca ter plekke. Toen de zondagse winkelsluiting nog van kracht was, zochten we ons vertier massaal in de voorgekookte passiviteit van het pretpark. Nu is het kopen zelf erbij gekomen als kick.
Winkelen als tijdverdrijf getuigt dan misschien van consumptiezucht in zijn meest naakte vorm, maar wie ben ik om er zo op af te geven? Ik groeide op in de jaren zestig en kreeg zowel een tik mee van het toen nog volop aanwezige maatschappelijk calvinisme, alsook van de anti-consumptie-mentaliteit van het hippiedom. Ik geef niets om het najagen van materiële verworvenheden als dure kleren en auto's, perfecte woninginrichting en snorkelvakanties. Ik ben meer geïnteresseerd in laten we zeggen geestelijke waarden: boeken, kunst, wetenschap. Dit maakt mij tot een elitarist, die zich al snel verheven acht boven het volk dat dommig in pretparken rondzwiert.
Zo wil ik mijn leven niet inrichten. Maar zou ik willen dat iedereen het op mijn manier deed? Dat al helemaal niet! Stel je voor! Nu al kom ik nauwelijks nog een museum binnen, omdat er naar mijn smaak te veel mede- | |
| |
belangstellenden rondlopen. Ik had best die Vermeer-tentoonstelling willen zien. Maar niet met honderdduizend anderen erbij. Dan kijk ik net zo lief naar een reproductie in een tijdschrift. Heb ik ook mijn kunstgenot.
Op zondag maken wij (mijn man, de kinderen en ik) vaak een wandeling door bos of in de duinen. Het zijn sobere uitstapjes. Boterhammetjes mee en iets te drinken plus een rol pepermunt. Eigenlijk is het een vrij saaie tijdpassering. De Nederlandse natuur is om te beginnen al weinig spectaculair en de bijzondere vogels of zoogdieren die eventueel gespot zouden kunnen worden, maken zich ijlings uit de voeten, zodra wij eraan komen, omdat de kinderen zo'n lawaai maken. Als het aan mij lag, zou ik liever de zondagmiddag met een boek op de bank doorbrengen of met een fijne video, maar met kinderen kun je niet de hele dag binnen zitten en je kunt ze ook niet alleen op straat laten rondslieren, niet in deze tijd.
Als je jezelf te goed vindt voor pretparkbezoek, als je geen zin hebt in de massa's in de musea, laat staan de massa's in de winkels, als oma en opa net nog bezocht zijn, dan zit er niets anders op dan een wandel- of (bij mooi weer) een fietstochtje. Vooral het wandelen is zo saai dat de meeste mensen met kinderen het wel uit hun hoofd laten, maar dat is dan weer ons geluk - waar wij ons vertreden is het zelden druk.
Onze invulling van de vrije zondag verschilt niet wezenlijk van die van andere mensen: er moet iets gebeuren om de verveling van de lange uren met het hele gezin onder een dak te doorbreken. Over pretparken gesproken, ik herinner me een bezoek op een regenachtige middag aan het Sprookjesbos in Valkenburg. Dit ‘low key’, enigszins oubollige ensemble van taferelen uit bekende sprookjes stamt uit de jaren vijftig en is zo te zien nooit opgekalefaterd. Een derderangs Efteling op een tien keer zo klein oppervlak. Precies iets voor ons om naar toe te gaan, zoals sommige mensen ook hun neus ophalen voor sterrenrestaurants en liever naar vrachtwagen-chauffeur-restaurants gaan (‘want daar eet je pas echt lekker’).
De directie van het Sprookjesbos bleek echter toch een concessie te hebben gedaan aan de eisen van een modern publiek: er was een soort van wildwater-kanobaan. Het water was niet echt wild, de kano (vier in totaal) was een houten bak op wieltjes, de hoogteverschillen bedroegen niet meer dan een paar meter, maar toch, het geheel was wat je noemt een Echte Attractie, die bovendien was inbegrepen bij de toegangsprijs. Omdat er een gure wind stond met een miezelregen, was er nauwelijks publiek, zodat wij met het hele gezin wel een half uur lang ritjes konden maken in deze sensatie. En eerlijk is eerlijk: het was leuk, we hadden plezier. Zo zie je maar, als het niet zo vol zou zijn, zouden wij op zondag ook potvissen gaan kijken of naar de Beekse Bergen.
Bij nader inzien heeft mijn hedonisme geen hoger soortelijk gewicht dan dat van de doorsnee pretpark- of winkelcentrumbezoeker. Wij mijden
| |
| |
massa's, zij trekken zich er niets van aan. Iedereen probeert op zijn manier de verveling te verdrijven. De zondag geeft de grootste worstelingen te zien. De zondag vormt een fuik voor disharmonie en gezinsongenoegen, omdat de functie ervan verloren is gegaan sinds de secularisatie. Op werkdagen (de naam zegt het al) moet er gewerkt worden of school gegaan. De zaterdag is er voor boodschappen, huiselijke klussen, feestjes en uitgaan (met de veilige gedachte dat je de dag daarna daarvan kunt bijkomen qua uitslapen en katerverwerking). De zondag had altijd een religieuze kleur door verplicht kerkbezoek, vaak gevolgd door even verplicht familiebezoek. Deze structuur is verdwenen. Wie nu nog zondag naar de kerk gaat, doet dat uit vrije wil, omdat hij graag die-of-die wil horen preken, omdat het tijd is voor een spiritueel bad, of omdat hij de dialoog met zijn persoonlijke God wil openhouden - in ieder geval niet als plichtmatig ritueel in gedachteloze vanzelfsprekendheid.
Het wegvallen van het ritueel heeft de zondag zijn reliëf ontnomen. Het is nu een niksige dag, die niet voor werken in aanmerking komt (dat moet de dag daarop immers weer gebeuren) en niet voor de bloemetjes buiten zetten (te dicht op de maandag). Wat overblijft is beschaafd plezier (winkelen, pretparken) en sport natuurlijk. Honderdduizenden zitten elke zondagmiddag op de tribune. Miljoenen luisteren naar ‘Langs de Lijn’ en kijken naar ‘Studio Sport’. De zondag, lange tijd een stijve, opgeprikte dag, beheerst door vormelijkheden, is volgelopen met hedonisme, maar er blijft iets wringen. Alsof de bedding van deze dag niet correspondeert met de inhoud ervan. Het plezier dat op zondag wordt nagejaagd heeft nooit die onbekommerde kwaliteit van de zaterdagse genoegens.
Daarom wandelen wij ook. Door regen, wind en natte sneeuw ploegen wij voort, al is het maar een uurtje. Wij wandelen als tegenwicht tegen het uitslapen, het luxueuze ontbijt van spek met eieren, het hangen voor spelcomputer en tv. Wij wandelen ter vervanging van de kerkdienst, ter zelfbescherming en omdat anders de hele dag onuitstaanbaar zou zijn.
Dit is het nadeel van de ontkerkelijking die zo'n dertig jaar geleden inzette: een destructurering van het dagelijks leven. Het wegvallen van verplichtingen leidde tot grotere vrijheid en grotere vrijheid brengt altijd meer verveling met zich mee.
Verveling is een pernicieuze geestesgesteldheid. Het merkwaardige is dat iemand die zich verveelt nooit eens die gelegenheid aangrijpt om de keukenkastjes te gaan soppen of zijn oude kleren te sorteren, zodat er het een en ander naar het Leger des Heils kan en er weer wat ruimte in de kast komt. Ook gaat hij geen gedicht schrijven of een mooie tekening maken. Nee, iemand die zich verveelt, zoekt ‘iets leuks’ om te doen. Hij gaat bijvoorbeeld nieuwe kleren kopen of zoekt een andere vorm van passief vermaak op. Hoe meer verveling, hoe normoverschrijdender het hedonisme.
| |
| |
In ‘Het Vervolg’, de zaterdagbijlage van ‘de Volkskrant’, wordt deze maanden een interessante serie gepubliceerd, waarin mensen aan het woord komen over hun eigen normen en waarden. Op 3 januari 1998 werd onder de kop ‘Leven voor de kick’ een oudere jongeman geïnterviewd die het schrikbeeld van alle ouders moet vormen. Afkomstig uit een goed milieu hing hij desondanks aan de zelfkant rond. In zijn middelbare-schooltijd organiseerde hij seksfeesten thuis, als z'n ouders er niet waren, waarbij de hele drankvoorraad er doorheen ging. Het enige waar hij op kan bogen is een Havo-diploma. Hij versierde honderden vrouwen, terwijl hij een vaste vriendin had, gebruikte alle drugs en handelde erin, als dat zo uitkwam. Idealen had hij niet en hij kon zich ook niet voorstellen dat hij zich ergens voor zou inzetten, behalve voor zijn vrienden. Gevraagd naar waarom zijn leven eigenlijk alleen maar uit het najagen van kicks bestond, gaf hij toe dat het misschien wel door verveling kwam. Mensen kunnen vaak het beste hun eigen diagnose stellen - daar is helemaal geen socioloog of cultuurcriticus voor nodig.
Het afgelopen jaar woedde er op de opiniepagina's van de landelijke kranten een discussie over de vraag of godsdienst een noodzakelijke pijler vormde van de moraal. Was het nu zo dat de ingrijpende ontkerkelijking van de afgelopen dertig jaar weerspiegeld werd in toenemende normloosheid, ook wel betiteld als maatschappelijke verloedering, of is dat een onzingedachte? Zij die deze vraag bevestigend beantwoorden geven blijk van een dubbele moraal over de omgang met vrijheid. De kern van deze dubbele moraal ligt vervat in de snedige opmerking van Voltaire (later door tal van anderen herhaald): ‘God is dood? Als mijn tuinman het maar niet te horen krijgt.’
Het loskomen van de kluisters van de religie is voor de intellectuele elite een bevrijding. Zij hoeven hun jeugd niet meer te laten tekenen door schuld en zondebesef en sprookjes over een verrekening in het hiernamaals. De vrijgekomen tijd kan nuttiger besteed worden, bijvoorbeeld aan kunst of wetenschap of wereldverbetering. Maar wat doet het niet-elitaire klootjesvolk, sinds het opgehouden is de rozenkrans te bidden en met processies mee te lopen? Het begeeft zich naar het Dolfinarium of de meubelboulevard. En daarmee mag je je als maatschappij nog gelukkig prijzen, want er schuilt tenslotte geen kwaad in dit soort activiteiten. Er zijn andere groepen, bijvoorbeeld de jongeren tussen de 15 en 25, die heel wat minder onschuldig gedrag verzinnen om de verveling te bestrijden. Promiscue seks, drugs, alcohol en agressie, allemaal dingen die het risico dragen in criminaliteit uit te monden.
In een democratische maatschappij geldt de vrijheid voor iedereen in gelijke mate. Je kunt niet de lof van de secularisering voor de elite zingen en tegelijk stellen dat het gewone volk die vrijheid niet aan kan en er een potje van maakt. Dat zou hypocriet zijn.
| |
| |
Het wegvallen van het godsdienstige kader, zoals dat het leven van praktisch de hele verzuilde bevolking kleurde (voor zover men niet bij een kerkgenootschap zat, was men wel lid van de communisten - ook een soort geloof) staat naar mijn idee geheel los van de aan - of afwezigheid van waarden & normen. Tal van atheïsten met voorbeeldige levenswandel vormen het levende bewijs dat godsdienst geen voorwaarde is voor moraal. Waar het om gaat is het wegvallen van een kader, niet om de inhoud van dat kader. De functie van godsdienst in de maatschappij is niet het voorzien in spirituele behoeftes, want die kunnen, zoals duidelijk te merken is, op allerlei andere manieren bevredigd worden, van het adoreren van Newman's Who's Afraid of Red, Yellow and Blue tot het zwijmelen bij de Celestijnse belofte. Godsdienst bood een kader aan de oeverloosheid van het dagelijks leven. Er moest naar de kerk, te communie, te biecht gegaan worden, nette kleren aangetrokken, dooprituelen in acht genomen, speciale conventies op hoogtijdagen. Het was verplicht, maar ook plichtmatig in de zin van dat de routine niet te onderscheiden was van het diep gevoelde geloof. Je kon je hele leven bij een bepaalde godsdienst horen, zonder je ooit af te vragen of het nu eigenlijk allemaal wel de ultieme waarheid was, wat er in de kerk werd beweerd.
Als je je plicht vervuld had, zat je goed. Dat gold voor de mensen die echt geloofden, maar ook voor degenen (misschien wel het merendeel) die nooit ergens over nadachten en kritiekloos in het stramien meesjokten. De secularisering heeft dus niet geleid tot een waardencrisis, maar tot het verdwijnen van een abstract soort plichtmatigheid in het leven.
Voor de rest is alles hetzelfde. Na aftrek van het godsdienstig kader blijven er in ieders leven nog genoeg plichten over: er moet gewerkt worden voor de kost, kinderen moeten opgevoed, zieken verzorgd, boodschappen gedaan en als je daarmee klaar bent, is er tijd voor de geneugten van het leven. Het verschil met de zuilenmaatschappij is ook weer niet zo groot.
Behalve voor één groep: de jongeren tussen 15 en 25 jaar. Toevallig is dat ook precies de groep, waar men zich de meeste zorgen over maakt, als het onderwerp normencrisis of stijgende criminaliteit ter sprake komt. De adolescentie vormde in haar neiging tot gezagsprovocatie altijd een ontvlambare periode met een verhoogde kans op maatschappelijke ontsporing, maar deze fase duurde nooit zo lang. De huidige trend is dat de adolescentie steeds eerder begint (compleet met vervroegde geslachtsrijpheid) en steeds later ophoudt (er wordt later getrouwd en later kinderen gekregen). Wie nu de drempel van kind naar puber overschrijdt, heeft uitzicht op ten minste vijftien jaar speeltuinverblijf, waarin alles wat je doet ten eigen bate of voor het eigen gerief is, en waarin helemaal niets verplicht is.
En het schoolwerk dan, de opleiding die jongeren moeten volgen? Daar moeten ze inderdaad werk voor verzetten, maar het is belangrijk te bena- | |
| |
drukken dat de jongeren zelf daar het meest mee gebaat zijn. Een goede schoolcarrière, hoge cijfers, een mooie opleiding zijn er allemaal op gericht dat de jongere later een goede baan kan krijgen om een comfortabel bestaan mee op te bouwen. Hard werken op school valt niet zozeer onder de categorie plichten als wel onder rechten. Het streven om hogerop te komen, hoe verstandig ook, blijft in die zin egocentrisch. Hetzelfde geldt voor al die bijbaantjes die scholieren erop nahouden. Vakken vullen in de supermarkt, krantenwijken lopen, babysitten: het geld dat ermee verdiend wordt gaat op aan consumptieartikelen en uitgaan.
Juist deze groep zou gebaat zijn met een of ander plichtmatig kader in hun leven, als tegenwicht voor het oeverloze hedonisme van de adolescentie. Nu een religieus kader niet meer mogelijk is, blijft er maar één ding over: een humanistisch kader. Tenslotte zijn we het in deze post-ideologische, antropocentrische cultuur nog maar over één ding eens, dat het menselijk lijden bestreden moet worden. Vele overheidsinstanties, politieke partijen en structurele voorzieningen houden zich hiermee bezig, maar er is meer mogelijk.
Het zou aanbeveling verdienen als jongeren gedurende de twee laatste jaren van de middelbare school, van voorbereidend beroepsonderwijs tot en met gymnasium, verplicht twee uur per week zouden besteden aan maatschappelijke dienstverlening. Een soort sociale dienstplicht voor jongeren tussen de 16 en 18. Er valt van alles te verzinnen: hulp in crèches, bejaardentehuizen, ziekenhuizen. Allochtone kinderen helpen met taal of sporttraining. Meelopen met iemand in de thuiszorg. Graffiti schoonmaken in de stad. Meewerken in gaarkeukens. Boodschappen doen voor bejaarden. Essentieel is dat er geen geld mee verdiend wordt.
Het is ingewikkeld om zoiets te organiseren (het zou via school moeten), maar de winst zou enorm zijn. Als jongeren gedurende twee uur per week zich concreet bezighouden met het welzijn van anderen in plaats van dat van zichzelf, moet dat een generaliserend effect hebben. Je berooft niet zo snel oude dames, als je net afgelopen woensdag voor eentje een kopje thee hebt ingeschonken. Je vernielt niet zo snel straatmeubilair, als je eerst geholpen hebt een kinderspeelplaats op te knappen. Als elitaire leerling van het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs ervaar je dat er meer dingen in het leven belangrijk zijn dan intellectuele kennis en computerbehendigheid.
Natuurlijk zullen jongeren protesteren. Maar intussen zullen ze iets essentieels opsteken: wie voldoet aan z'n verplichtingen, gaat daarna met des te meer plezier naar de disco.
|
|