Ons Erfdeel. Jaargang 41
(1998)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 202]
| ||||||
Willem Kalf (1619-1693), ‘Stilleven met Nautilusbeker’, olieverf op doek, 52 × 43 cm.
| ||||||
[pagina 203]
| ||||||
Het avontuur van de goede smaak
| ||||||
[pagina 204]
| ||||||
Bernardo Strozzi (1581-1644), ‘Christus en de Samaritaanse vrouw bij de bron’, olieverf op doek, 86 × 125 cm.
Sluyters kocht hij toen daar nog nauwelijks belangstelling voor bestond. De aankoop in 1930 van de ‘Papillons’ van Picabia uit 1929 en Hannema's aankoop in 1950 van de Karel Appels ‘Lente zee’ uit 1949 zijn daar sterke voorbeelden van. Hannema liet zich bij zijn aankopen, zowel bij de oude als moderne kunst, weinig gelegen liggen aan de karakteristieke periodes of werken van kunstenaars. Zo hield hij van vroeg werk omdat daarin de invloed van de leermeester nog zichtbaar was of kocht hij werken in een genre dat ongewoon was voor een kunstenaar zoals het vanitasstilleven uit 1677 van Nicolas de Largillière (1656-1746) die vooral als portretschilder bekendheid had of twee vroege landschappen van Emanuel de Witte (1617-1694) die juist zo bekend was om zijn kerkinterieurs. Een bijzondere waardering had Hannema voor tekeningen - ‘de eerste gedachte van de kunstenaar, spontaan en raak is hier met potlood, pen of sepia, soms met wat kleuren op papier vastgelegd’Ga naar eindnoot(2) - en voor de beeldhouwkunst. Niettegenstaande het bijna encyclopedische karakter van de collectie zijn kwalitatief en kwantitatief enkele duidelijke accenten aan te wijzen. | ||||||
Oude kunstBinnen de collectie oude kunst die reikt van enkele bijzondere houtsculpturen uit de middeleeuwen tot 19de-eeuwse schilderijen van kunstenaars als Knip, Hodges, Kruseman en Voogd, is het evident dat Hannema's liefde vooral lag bij de 17de eeuw. Afgezien van diverse Italiaanse en Franse werken | ||||||
[pagina 205]
| ||||||
waaronder de ‘Christus en de Samaritaanse vrouw’ van Bernardo Strozzi, ‘L'Arithmétique’ uit 1650 van Laurent de la Hyre en het reeds genoemde vanitasstilleven van Nicolas de Largillière, zijn het de vele Hollandse en Vlaamse meesters die het gezicht van de collectie oude kunst bepalen. De stillevens, landschappen en in mindere mate portretten, genre en marines van kunstenaars als Willem Kalf, Ruysdaels leermeester Cornelis Vroom, Lievens, Fijt, de eerder genoemde Weenix, Snijders en Emanuel de Witte, Jacob Jordaens, Carel Fabritius, Gilles Claesz. d'Hondercoeter en Jacobus Vrel, zijn stuk voor stuk in hoge mate representatief voor de gouden eeuw. Tesamen met de bijna tweehonderd tekeningen van onder vele anderen Hendrick Avercamp, Anthonie van Dijck, Jan van Goyen, Rubens, Cornelis en Herman Saftleven en een niet gering aantal beeldhouwwerken en kleinsculpturen van kunstenaars als Legros, Bernini, Adriaan de Vries en Paulus van Vianen tonen zij de 17de eeuw in zijn volle glorie. | ||||||
Moderne kunstHet kwalitatief en kwantitatief duidelijkste accent ligt op de collectie moderne kunst, met name op de ‘klassiek-modernen’ uit de eerste helft van de 20ste eeuw. Alle stromingen en -ismen uit deze turbulente periode, nationaal en internationaal, zijn in de collectie vertegenwoordigd, zij het dat op enkele incidentele stukken na de abstracte kunst zo goed als afwezig is. Dit geldt ook voor het surrealisme dat, om een anachronistische term te gebruiken, voor Hannema de facto te conceptueel was. Zeer goed vertegenwoordigd daarentegen zijn de figuratief expressionistische tendenzen met vele hoogtepunten als het luministische ‘Bomen aan het water’ van Mondriaan uit 1908, de fauvistische gouaches van Kees van Dongen of het voor Der Blaue Reiter zo representatieve werk ‘Schepping van de paarden’ van Franz Marc uit 1913. Als geen ander museum in Nederland bezit de Hannema-de Stuers Fundatie een niet alleen omvangrijke maar ook representatieve collectie Vlaamse expressionisten met werk van Permeke, Gustave en Leon de Smet, Frits van den Berghe en Edgar Tijtgat. Het kubisme is eveneens prominent aanwezig met onder meer enkele landschappen van August Herbin, een bloemstilleven uit 1913 van Jan Sluyters en beelden van Zadkine en Csaky. Het gematigd karakter van deze kubistische werken spoort met Hannema's geringe aandacht voor de abstracte kunst en toont, hoe actueel Hannema ook kocht, het nu en dan enigszins behoudende karakter van de verzameling. Ook Hannema's voorkeur voor het klassicistische werk uit de jaren twintig van aanvankelijk zeer avant-gardistisch werkende kunstenaars als Archipenko, Severini, Derain, de Chirico of Charles Despiau wijst in deze richting. Dit laat overigens onverlet dat deze werken zoals het ‘Stilleven’ van Severini of het ‘Staand naakt’ van de voormalige fauvist Derain sterke representanten zijn van wat wel als de periode van het ‘retour à | ||||||
[pagina 206]
| ||||||
Piet Mondriaan (1872-1944), ‘Bomen aan het water’, 1907-08, olieverf op doek, 69 × 112 cm.
l'ordre’ wordt aangeduid. De naoorlogse kunst is slechts bescheiden vertegenwoordigd met enkele Cobra-werken van hoofdzakelijk Nederlandse kunstenaars als Karel Appel, Lucebert en Brands. De beeldenverzameling omvat werk van Marini, Dodeigne, Richier en de Engelse beeldhouwers Reg Butler en Lynn Chadwick. Evenals bij de oude kunst blijkt ook bij de moderne kunst Hannema's grote passie voor tekeningen, in het bijzonder voor die van beeldhouwers. De ruim vierhonderd bladen dragen dan ook behalve de namen van kunstenaars als Van Gogh, Breitner, Israels, Signac, Modigliano en Picasso die van Rodin, Maillol, George Minne, Despiau en Archipenko. | ||||||
Aziatica en ethnograficaDe collectie aziatica omvat chinese grafgiften uit de Tang-periode (618-906), een zeer bijzondere collectie 17de- en 18de-eeuwse Chinese monochrome keramiek en - uniek - een verzameling van 144 Japanse tsuba's (bronzen zwaardkoppen die dienen om de hand te beschermen bij slagen van de tegenpartij) uit vooral het Edo-tijdperk (1600-1875). De ethno-grafica-verzameling met zijn maskers, schilden en symbolische figuren uit Afrika, Nieuw Guinea en Indonesie bracht Hannema bijeen om er een van de belangrijke inspiratie-bronnen van de 20ste-eeuwse moderne kunst mee te tonen. | ||||||
KunstnijverheidBij de kunstnijverheid, oud en modern, valt naast het zilver en keramiek vooral de omvangrijke collectie meubels op. Ofschoon zich hieronder diver- | ||||||
[pagina 207]
| ||||||
Franz Marc (1880-1916), ‘Schepping van de paarden’, 1913, gouache, 45,5 × 39,5 cm.
se zeldzame stukken bevinden zoals de Franse caquetoire of boudoirstoel uit 1600, het 17de-eeuws ebbenhouten en met ivoor ingelegde kunstkabinetje of de twee statiestoelen naar vermoedelijk ontwerp van Daniël Marot, waren de meubels voor Hannema toch hiërarchisch van een lagere orde dan de schilder- en beeldhouwkunst. Zij dienden vooral als aankleding van de kunstverzameling en als noodzakelijkheid voor iemand die temidden van zijn collectie woont. Ook de moderne Wegerif-meubelen, de kasten van Jac. van den Bosch, de stoelen van Rietveld en enkele in opdracht van Hannema ontworpen meubels door J.J.P. Oud moesten ertoe bijdragen het huis een bewoond karakter te geven en waren geen verzameldoel op zich.Ga naar eindnoot(3) | ||||||
Verzamelaar met smaakHannema's brede belangstelling heeft geresulteerd in een zeer afwisselende en avontuurlijke collectie die enerzijds een groot aantal individuele topstukken kent, anderzijds haar kracht ontleent aan de grote veelzijdigheid ervan. Dat de collectie van de Hannema-de Stuers Fundatie desondanks een grote harmonie kent, een verzameling is niet van dissonanten maar van verrassingen en onverwachte samenhangen en contrasten is in hoge mate te danken aan de talenten en goede smaak van de verzamelaar Hannema. Hannema bracht zijn collectie onder in de in 1957 opgerichte en naar zijn ouders vernoemde stichting Hannema-de Stuers Fundatie waarmee de verzameling definitief toegankelijk werd voor het publiek en voor de gemeenschap behouden kon blijven. | ||||||
[pagina 208]
| ||||||
Ossip Zadkine (1890-1967), ‘Diana’, 1939, iepenhout, h: 105 cm © SABAM Belgium 1998.
De totstandkoming van de collectieGa naar eindnoot(4) is onbegrijpelijk zonder inzicht in de achtergrond en het milieu van Dirk Hannema, de man die als 14-jarig jongetje bij een uitdrager zijn eerste schilderijtje kocht dat, nadat het was schoongemaakt een riviergezicht van Jongkind bleek te zijn; de man die als puber zijn vakantiedagen doorbracht in de prentenkabinetten van het Rijksmuseum in Amsterdam of de schilderijenzalen van de Leidse Lakenhal. Hannema werd in 1895 geboren te Batavia (Nederlands-Indië) als zoon van de directeur van een makelaarskantoor en jonkvrouwe Hermine Elise de Stuers. Het gezin vestigde zich in 1906 te Den Haag. Hannema's moeder, zelf afkomstig uit een artistieke familie, ontving vele kunstenaars thuis. Het huis richtte zij modern in met Arts & Crafts meubelen en tapijten die zij liet ontwerpen door Theodoor Colenbrander. Zij bracht Hannema, toen hij nog op het gymnasium zat, in contact met de kunstpedagoog H.P. Bremmer (1871-1956), bij wie zij cursussen in esthetica volgde, en de kunstkenner Dr. Abraham Bredius, verzamelaar en voormalig directeur van het Mauritshuis. Deze jaren waren bepalend voor de ontwikkeling van Hannema. Zowel | ||||||
[pagina 209]
| ||||||
Bremmer als Bredius waren typische vertegenwoordigers van de 19de-eeuwse kunstbeschouwing en het kennerschap, waarbij uitsluitend waarde werd gehecht aan het stijlkritisch onderzoek, de visuele analyse van kunstwerken en niet aan een wetenschappelijke benadering waarvoor bronnenonderzoek, iconografie, literatuurvergelijking en ook natuurwetenschappelijk onderzoek onmisbaar zijn. Bremmer, die met zijn cursussen en tijdschriften grote invloed heeft gehad op de vooroorlogse Nederlandse kunstbeschouwing en het verzamelaarswezen, ging het in de allereerste plaats om het esthetisch ervaren van een kunstwerk. Een beeld of schilderij vatte hij op als de uitdrukking van de emotie van de kunstenaar. Deze emotie kan door de beschouwer opnieuw worden gevoeld mits hij zich in het werk kon inleven. De cursussen van Bremmer waren dan ook vooral gericht op het goed leren kijken naar kleur, vorm, ritme en compositie. Abstracte kunst kon eveneens op die manier worden bekeken en werd om die reden dan ook niet door Bremmer afgewezen. Ook prof. dr. W. Vogelsang, bij wie Hannema in Utrecht in 1919 en 1920 kunstgeschiedenis studeerde, was ondanks het feit dat de kunsthistorische wetenschap in die vooroorlogse decennia een enorme ontwikkeling doormaakte naar een meer zuiver wetenschappelijke benadering, een representant van de visuele analyse en het kennerschap waarbij hij zich evenals Bremmer en Bredius baseerde op de oudere generatie kunstkenners als Hofstede de Groot, Max Friedländer en Bernard Berenson. Wel realiseerde men zich gaandeweg dat hun methode een nogal subjectief karakter had en heeft men geprobeerd deze als het ware te objectiveren en controleerbaar te maken door onder meer het vaststellen van regels voor bijvoorbeeld toeschrijvingen (Berenson). Ook de ontwikkeling van de pictologie (M.M. van Dantzig in 1937) waarbij de beschrijving van werken wordt geregeld in een aantal zeer nauwkeurig gespecificeerde termen behoort hiertoe. Hannema is, ofschoon hij hier incidenteel wel gebruik van heeft gemaakt, altijd blijven geloven in de intuitie, het juiste oordeel door goed te kijken en te vergelijken. Over kunsthistorici heeft hij zich, in navolging van Bredius, zelfs meermalen neerbuigend uitgelaten. Een kunsthistorische studie was slechts zinvol als aanvulling en kon nooit een vervanging zijn voor het onderscheidingsvermogen en de goede smaak, ontwikkeld door veel te kijken. Dit heilige geloof in intuïtie, waarbij het maken van vergissingen voortdurend op de loer ligt, kwam Hannema en met hem vele kenners duur te staan. In 1938 kocht hij voor museum Boymans voor veel geld het door vele kunstkenners geroemde schilderij ‘Emmausgangers’ aan. In 1948 zou blijken dat het niet van Johannes Vermeer was, maar in 1937 werd geschilderd door de meestervervalser Han van Meegeren. Aanleg en intuïtie bleken niet voldoende. Hannema zelf heeft zich nooit laten overtuigen en later nog | ||||||
[pagina 210]
| ||||||
enkele werken verworven die hij eveneens aan Vermeer zou toeschrijven. Bremmer, die niet alleen cursussen gaf maar ook regelmatig adviseerde bij de aankoop van kunstwerken - het bekendste voorbeeld is de verzameling van mevrouw Kroller-Müller - heeft een duidelijk stempel gedrukt op de verzameling van de Hannema-de Stuers Fundatie, zowel door de aankopen die Hannema zelf deed als door de collectie van zijn moeder die bij haar overlijden in 1940 aan de verzameling werd toegevoegd. Het betreffen vooral Franse, Belgische en Nederlandse kunstwerken van na 1850 van kunstenaars als Van Gogh, Picasso, Vermeire, Lambertus Zijl, Mendes da Costa, Jan Toorop en Degouve de Nuncques. Maar ook het zo goed als enige volledig abstracte doek in Hannema's collectie, ‘Compositie no 5’ uit 1918 van Bart van der Leck is, hoe tegenstrijdig dit ook lijkt, uitsluitend verklaarbaar door de invloed van Bremmer. Bremmer, via wie Hannema's moeder drie studies van een bloeiende appelboom uit ca 1921 had verworven, was van mening dat Van der Leek, meer dan Mondriaan, toch altijd de relatie met de zichtbare werkelijkheid had weten te behouden en heeft hem van meet af aan, ook financieel gesteund.Ga naar eindnoot(5) Mogelijk heeft Hannema geweten dat het abstracte doek feitelijk een landschap met geit voorstelt.Ga naar eindnoot(6) | ||||||
Periode BoymansHannema beëindigde zijn studie kunstgeschiedenis in 1920 omdat hij eerst conservator en in 1921 directeur kon worden bij Museum Boymans. Tijdens Hannema's directoraat ontwikkelde Boymans zich tot een museum van internationale allure. Dankzij de vele goede contacten met verzamelaars, kunstenaars en kunsthandelaren slaagde Hannema erin de collectie, ondanks het geringe aankoopbudget, met belangwekkende aanwinsten uit te breiden. Tegelijkertijd bouwde hij aan zijn priveverzameling, die in deze periode opmerkelijke parallellen vertoont met de verzamelactiviteiten voor Boymans. Dit is niet verwonderlijk omdat Hannema altijd heeft gedacht zijn verzameling te zijner tijd te zullen toevoegen aan die van Boymans.Ga naar eindnoot(7) De werken van Despiau, Picabia, de Chirico, Derain, Herbin, Severini en Rodin, maar ook een belangrijk deel van de oude collectie werd in de Rotterdamse jaren verworven. Hannema's belangstelling voor eigentijdse kunst en vormgeving is in deze periode groot. Voor zijn woning aan de Javastraat liet hij J.J.P. Oud diverse stalen buismeubelen ontwerpen. | ||||||
De collectie na 1945Door zijn niet onsympathieke houding jegens de Duitse bezetter tijdens de Tweede Wereldoorlog - in 1943 liet hij zich door Mussert benoemen tot Gemachtigde voor het Museumwezen in Nederland - werd Hannema in 1945 gevangen genomen. In 1947 werd hij wegens de vele positieve getuigenverkla- | ||||||
[pagina 211]
| ||||||
ringen en het lange voorarrest weliswaar vrijgesproken van verdere rechtsvervolging, maar zijn positie als museumdirecteur was onhoudbaar geworden. Na een korte periode in Amsterdam, vond hij in de provincie, ver weg van de randstad, een nieuw onderkomen. Eerst in kasteel Weldam bij het Twentse plaatsje Goor, in 1957 in kasteel het Nijenhuis bij Heino. Van toen af stortte Hannema zich geheel op zijn eigen verzameling. Hij besloot deze verder uit te breiden en toegankelijk te maken voor het publiek. Dat de presentatie ervan in een oude edelmanswoning een andere benadering vereiste dan wanneer de verzameling zou zijn opgenomen in de Boymans-collectie, was voor Hannema evident.Ga naar eindnoot(8) Dank zij de vele gebleven contacten met verzamelaars en kunsthandelaren was Hannema in staat zijn collectie aanzienlijk te vergroten met aankopen, schenkingen en legaten. Met name de jaren vijftig en zestig kenmerkten zich door een geweldige groei. Hij verwierf werk van Sluyters, Gestel, Jan Toorop en Piet Mondriaan. Ook de werken van de Cobra-kunstenaars werden in die jaren verworven. Van de vele schenkingen en legaten is die van mevrouw de Graaff-Bachiene zonder meer de meest spectaculaire geweest. Dankzij dit legaat, dat aanvankelijk in zijn geheel was voorbestemd voor museum Boymans-van Beuningen, was Hannema in staat zijn collectie moderne kunst fors uit te breiden. De Vlaamse expressionisten maar ook beeldhouwers als Gaudier Brzeska, Zadkine en Epstein zijn sedertdien in de collectie vertegenwoordigd. | ||||||
De collectie na 1984Sinds Hannema's dood in 1984 heeft het Nijenhuis een uitsluitend museale bestemming met als belangrijkste doelstelling het als levende instelling instandhouden van de door Hannema bijeengebrachte verzameling en de uitbreiding daarvan. Getracht is om als het ware met de blik van de particuliere verzamelaar en met inachtneming van de van oorsprong particuliere behuizing nieuwe werken te verwerven, zowel om de bestaande collectie te versterken als te verbreden. Vanwege de veelzijdigheid van de verzameling en de beperkte financiële middelen werd besloten de collectie oude kunst en kunstnijverheid als een statische collectie te beschouwen en nadrukkelijk te kiezen voor de uitbreiding van de moderne verzameling.Ga naar eindnoot(9) Dank zij de prive-verzameling van Paul Citroen, destijds door de provincie Overijssel aangekocht en in 1992 in beheer overgedragen aan de Hannema-de Stuers Fundatie, konden ‘hiaten’ in de bestaande collectie worden aangevuld (Jacoba van Heemskerck) en andere aspecten worden versterkt (Herman Kruyder, Sluyters, Cobra, Nieuwe Figuratie). Ook het aankopen van eigentijdse kunst is sinds enige jaren een belangrijke doelstelling omdat daarmee niet alleen in de geest van Hannema wordt | ||||||
[pagina 212]
| ||||||
verzameld maar ook de draad die hij praktisch tot aan zijn dood in 1984 heeft gevolgd weer wordt opgepakt. Omdat de van overheidswege beschikbaar gestelde aankoopbudgetten uitsluitend bestemd zijn voor aankopen van Nederlandse kunst, kon slechts mondjesmaat van buitenlandse kunstenaars werk worden gekocht. | ||||||
UitdagingOok in de toekomst zal de particuliere invalshoek en dan met name de brede, avontuurlijke blik van Hannema een belangrijk uitgangspunt zijn voor het verzamelbeleid. Onverwachte combinaties, verrassende contrasten en persoonlijke visies, niet beperkt door kunsthistorische normen, zullen kunnen bijdragen aan nieuwe verbanden en inzichten in het totale veld van de beeldende en toegepaste kunsten.Ga naar eindnoot(10) En ofschoon de aanwezigheid van een weliswaar fragmentarische maar zeer fraaie en brede collectie oude, ook nietwesterse kunst en kunstnijverheid het mogelijk maakt uitstapjes naar het verleden te maken en een verdieping van de moderne en hedendaagse kunst tot stand te brengen, lijkt het, om scheefgroei te voorkomen, ongewenst de verzameling alleen op het front van de moderne Nederlandse kunst uit te breiden. De belangrijkste uitdaging voor de komende jaren ligt dan ook in het vinden van middelen om ook de collectie oude kunst en vooral het internationale karakter van de oorspronkelijke verzameling van Hannema recht te doen. | ||||||
Belangrijkste literatuur
|
|