klaren, en Fontijn ís een goede biograaf. Tweespalt (1990) en Trots verbrijzeld (1996) heten de twee delen van zijn Van Eedenbiografie. Voor het eerste deel, dat het leven van de schrijver/psychiater/wereidhervormer tot 1901 beschrijft, ontving de biograaf de prestigieuze Dordtse biografieprijs, en ook het recentere tweede deel, dat loopt tot Van Eedens dood in 1932, is alom zeer positief ontvangen. En terecht, want Fontijn heeft een voorbeeldige prestatie geleverd.
Allereerst heeft hij alle documenten waarover hij beschikte zorgvuldig ‘gewogen’ - en vele te licht bevonden. ‘De autobiografie is voor de biografie van alle bronnen het gevaarlijkst’, schrijft Fontijn in zijn inleiding (Tweespalt, p. 16). ‘Daar in het geval van Van Eeden de autobiografie vaak de kant opgaat van gestileerde introspectie en zelfverdediging heb ik er betrekkelijk spaarzaam van gebruik gemaakt.’ Ook waar het Van Eedens droomaantekeningen betreft, is de biograaf buitengewoon terughoudend. Het is immers ál te gemakkelijk in het nachtleven van de schrijver ‘bewijzen’ te vinden voor stellingen die op een andere manier niet te staven zijn. Aan droomduiding, hoe verleidelijk ook, waagt Fontijn zich niet.
Zelfs de dagboeken worden door de biograaf met argwaan bekeken. Niet alleen omdat Van Eeden tijdens het schrijven wist - of in ieder geval hoopte - dat deze ooit gepubliceerd zouden worden, maar ook omdat Van Eeden berucht was om zijn neiging - Fontijn drukt zich vriendelijk uit - ‘zichzelf op bepaalde momenten fraaier voor te doen dan hij in werkelijkheid is’ (Tweespalt, p. 17).
Wat de biograaf rest na deze kritische beschouwing van het bronnenmateriaal is, naast een overstelpende hoeveelheid feiten, een zee vol drijfzand. Voorzichtig bouwt Fontijn daarop zijn argumentatie. Overtuigend laat hij in Tweespalt zien dat Frederik van Eeden steeds heen en weer geslingerd werd tussen elkaar uitsluitende gevoelens. De schrijver was méér dan overtuigd van zijn eigen kwaliteiten (zo voerde hij in de jaren twintig ongegeneerd campagne voor de toekenning van de Nobelprijs aan hemzelf), maar liet zich tegelijkertijd verpletteren door slechte kritieken. Hij wentelde zich in weelde, roem en aandacht, maar streefde in zijn kolonie Walden naar nederigheid en soberheid. Tweespalt is dan ook het verhaal van Dr. Jekyll en Mr. Hyde (niet voor niets koos Fontijn een citaat uit dit werk van Stevenson als motto), zonder overigens dat de biograaf Jekyll of Hyde veroordeelt. Hoogstens is er sprake van verwondering, lichte irritatie soms, om Van Eedens dubbelhartigheid.
In Trots verbrijzeld maakt die irritatie plaats voor milde ironie en mededogen. Om de waarde die Van Eeden hechtte aan zijn spiritistische ‘ontmoetingen’ met overleden vakbroeders, om zijn imitatie van Jezus Christus, om zijn drang om de wereld van een morele ondergang te redden, om zijn tanende inspiratie, om de depressies die hem teisterden, om de geestelijke aftakeling in de laatste jaren van zijn leven. ‘Al mooie dingen verminderen / En verlaten mij nu -’, dichtte Van Eeden in Ellen, een lied van de smart. ‘Mijn lieve zinnekinderen / Haten mij nu-’. De tragiek van een gemankeerd genie: het lot had hem niet harder kunnen treffen. ‘De trots was verbrijzeld’, zo besluit Fontijn zijn biografie (Trots verbrijzeld, p. 576).
Verbrijzelde trots en tweespalt - het zijn rode draden die Fontijn kunstig door zijn tekst geweven heeft. Ze helpen hem om greep te krijgen op de raadselachtige, narcistische faun die Van Eeden is. Ze bieden hem de kans enige coherentie aan te brengen in een verleden dat, zoals de biograaf beter weet dan wie ook, in feite weinig coherentie kent. Is dat verkeerd, onhoudbaar, onwetenschappelijk wellicht? Mijns inziens niet. Fontijn toont aan dat hij deze rode draden