Ons Erfdeel. Jaargang 40
(1997)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 148]
| |||
PublicatiesOver het bestaan van een Sinterklaas(feest)‘Elke historicus werkt met historische paradigma's die een begrippenkader creëren, hij werkt ook vanuit een historische theoriegeladenheid die zijn waarneming stuurt en kleurt. Iedereen put hierbij uit verhalen van anderen die het best zijn perspectief en zijn scenario van werkelijkheidsillusie ondersteunen. Er is geen andere weg. Het loopt pas fout wanneer men de gekozen weg als de enig mogelijke, als de enig wetenschappelijke voorstelt en het perspectivistische karakter ervan verdonkeremaant. Iets dergelijks gebeurt in Het klauwen van de leeuw.’ Ik citeer deze passage (p. 63) uit Defoorts Het klauwen van de historicus integraal omdat ze de stelling van zijn boek samenvat. Het boek staat of valt overigens met de laatste zin, waarin Defoort uithaalt naar het essay van Marc Reynebeau (besproken in Ons Erfdeel, 1996, 1, pp. 141-142), dat probeerde de Vlaamse Beweging als een nationalistisch verschijnsel te evalueren op een niet idealistische of moralistische manier. De auteur bekent dat hij al een tijd rondliep met de gedachte een essay te schrijven over de kille systeemzucht van veel historici, tot hij dus op het boek van Reynebeau botste en besloot zijn essay op die casus te enten. Defoort verwijt Reynebeau inderdaad te behoren tot de ‘formalisten’, die sinds Plato de werkelijkheid (en in dit geval het verleden) proberen te vatten in schema's die geen rekening houden met het fundamenteel chaotische en ondoorzichtige van die werkelijkheid. Ze dwepen met Apollo, de cartesiaanse ‘idées claires et distinctes’ en met ‘tout ce qui se conçoit bien, s'énonce clairement’ van Boileau. Uiteindelijk blijven ze over met een mummie van het verleden en is de geschiedenis ‘tot helderheid gesloopt’. Als rasechte volgeling van Nietzsche kiest Defoort niet voor Apollo maar voor Dionysos, de god die de heldere afbakening weigert en het sfumato verkiest. Defoort schrijft verleidelijk en met retorisch geweld. Hij citeert uitgebreid en gretig (zie boven) en schroomt niet om een Nederlandssprekende Pascal uit de NRC te plukken en een Engelse Nietzsche uit Rorty. Wille zur Macht heet dat bij Nietzsche: elke interpretatie is een machtsgreep, elk citeren een usurperen. Ik kan Defoorts standpunt dat objectieve (the view from nowhere!) historiografie niet bestaat, dat iedereen dus vanuit zijn perspectief het verleden construeert, alleen maar bijtreden. Maar dit pamflet loopt storm tegen de verkeerde vijand. Je kan over het boek van Reynebeau veel zeggen, maar het heeft tenminste de verdienste aan het traditionele discours over de Vlaamse Beweging en het Vlaams nationalisme een interessant en provocerend ‘perspectief’ toe te voegen. Reynebeau geeft duidelijk aan dat hij zijn onderwerp wil bekijken vanuit modern wetenschappelijk onderzoek over natiebesef en natievorming, en hij noemt Gellner, Hobsbawm en Anderson. De lezer weet waar hij aan toe is. Defoort daarentegen roept dat alles ‘perspectief’ is, maar vergeet een standpunt in te nemen, en in die zin is hij dan weer geen echte volgeling van Nietzsche, want die riep de mens juist op om nieuwe ‘perspectieven’ naast én na elkaar te scheppen. Defoort gaat overigens zelden concreet in op de argumentatie van Reynebeau. Hij haalt uit naar de door Reynebeau gebruikte schema's ‘klasse’ (de kleine burgerij als recruteringsveld van de Vlaamse Beweging) en ‘klassenbelangen’, en veroordeelt de manier waarop de auteur Conscience ongeveer reduceert tot de pars pro toto van de Vlaamse Beweging in de negentiende eeuw. Ik had deze relevante kritiek graag uitgewerkt gezien. Hetzelfde geldt voor de kritiek op de linguïstische interpretaties van Reynebeau: Defoort verwijst hier naar de bezwaren van de taalkundige Wim de Geest, maar vergeet ze aan te halen. Voor de rest lijkt dit pamflet veel meer ad hominem geschreven dan ad rem. En dat is merkwaardig, want eigenlijk heeft Reynebeau meer met Defoort gemeen dan de laatste toegeeft, het inzicht in de contingentie van onze overtuigingen bijvoorbeeld: onze overtuigingen bestaan, maar ze hadden ook anders kunnen zijn, ze zijn niet noodzakelijk gefundeerd, want een onwrikbaar fundament ervoor bestaat niet. Het verschil tussen beiden lijkt me | |||
[pagina 149]
| |||
dat Reynebeau de contingentie afstandelijker en ‘ironischer’ beleeft. De Amerikaanse filosoof Rorty definieert een ‘ironist’ overigens als ‘the sort of person who faces up to the contingency of his or her own most central beliefs and desires - someone sufficiently historicist and nominalist to have abandoned the idea that those central beliefs and desires refer back to something beyond the reach of time and chance.’ Ik denk dat Defoort in die omschrijving kan inkomen, maar niet in de term ‘ironicus’. Hij ziet in de contingentie van alles (ook van de ‘natie’ waartoe hij als ‘nationalist’ beweert te behoren) juist waarde: omdat de dingen fragiel zijn en vergankelijk, worden ze kostbaar en roepen ze op tot handelen: ‘De contingentie van de natie kan mij alleen maar stimuleren in mijn “ongelovig” pragmatisch Vlaams-nationalistisch engagement.’ (p. 51). Misschien is de hele dicussie over natievorming, natiebesef en ‘imagined community’ samen te vatten met de volgende boutade: ‘Sinterklaas bestaat niet, maar het sinterklaasfeest wel’.Ga naar eindnoot(1) Alleen feest Defoort (Dionysos?) hartstochtelijker dan Reynebeau (Apollo?) en verliest hij wel uit het oog dat meer en meer intellectuelen in Vlaanderen de laatste jaren voor een ander feest hebben gekozen. Uit onbehagen met het kleine en als bekrompen ervaren Vlaanderen keerden ze terug naar een andere ‘natie’: de Belgische. Juister gezegd: ze vonden België uit. Het Belgische model, een tweede Kakanië dat uit een soort dadaïstische modelloosheid bestaat, is salonfähig gemaakt en wordt ons, zoals elke identiteit, ‘aangepraat’ door mensen als Geert van Istendael, Benno Barnard en Dieter Lesage. Die ‘Belgische’ natie wordt ‘ironisch’, ‘metaforisch’ beleefd. Ook Reynebeau kiest ‘als Nederlandstalige Belg’ voor deze ironisch beleefde natie. Als hij pleit voor een subsidiaire en federale staat die door zijn grootheid beter de diversiteit en de rechten van zijn minderheden kan garanderen, dan ziet hij in ‘België’ een contingent model voor zo'n staat. Het boek van Defoort werd uitgegeven in samenwerking met het cahier Vlaanderen Morgen, dat vindt dat het boek van Reynebeau het Vlaamse debat vertroebelt, net op het moment dat ‘de Vlamingen via staatkundige structuren hun bestaan als groep beginnen te bevestigen’ en dat ‘debat voor het eerst op een volwassen en volwaardige manier kan gevoerd worden’. Hoezo? Reynebeau schrijft een polemisch, verdienstelijk maar onvolmaakt boek, een synthese die zich richt op het main-stream nationalisme. Het verdient alle kritiek die het nodig heeft. Jammer dat Defoort die kritiek niet geschreven heeft. Dat zou pas een volwassen debat geweest zijn. Nu blijven we zitten met een gemiste kans, met een boek dat op de man speelt en niet de bal, en dat in wezen dus oneerlijk is.
Luc Devoldere
|
|