| |
| |
| |
Vlaanderen en Nederland:
de springprocessie van Echternach
Piet Piryns
werd geboren in Gent in 1948. Is journalist en werkt voor ‘Knack’ en ‘Vrij Nederland’.
Adres: Waterloostraat 39,
B-2600 Berchem
‘Vlaanderen is voor Nederlanders nog altijd exclusief het land van het exotische, de folklore en het Bourgondische levensgevoel’, klaagt de schrijver Eric de Kuyper. ‘Aan Vlaamse kant valt een sterk verminderde belangstelling te constateren. Men is er tegenwoordig evenmin op de hoogte van wat zich in Nederland afspeelt als men in Nederland weet wat er in Vlaanderen gebeurt. Misschien komt dat door de opkomst van de Vlaamse commerciële televisiestations. Er wordt niet meer naar de Nederlandse televisie gekeken.’ Het klinkt niet echt bemoedigend. Maar klopt het?
Al decennialang wil de Vlaamse-Nederlandse Stichting Ons Erfdeel ‘de culturele samenwerking tussen de Nederlandssprekenden bevorderen en de cultuur van Nederland en Vlaanderen in het buitenland bekend maken.’ Bij het begin van de veertigste jaargang peilde de redactie van Ons Erfdeel naar de stand van zaken. Daartoe werd een kleine enquête georganiseerd: honderdvijftig Vlamingen en Nederlanders die op een of andere manier aan de weg timmeren en wel eens over de eigen grens heen kijken, werd verzocht een paar simpele vragen te beantwoorden over de samenwerking tussen Vlaanderen en Nederland.
| |
Samenwerking?
‘In uw hele vragenlijst komt het woord “integratie” niet éénmaal voor’, moppert de historicus A.W. Willemsen. ‘Hier is niet zomaar sprake van vermijding van een, overigens ten onrechte, als oud ervaren term, maar tevens van een negatief gevolg van een Vlaams zelfbewustzijn, gevoed door de grotere zelfstandigheid van Vlaanderen, waarbij men de pas verworven eigen zeggenschap liever niet meteen weer deels weggeïntegreerd ziet. En natuurlijk: “Wat we zelf doen, doen we beter”.’
Toch is Willemsen niet pessimistisch. Dat geldt overigens voor de overgrote meerderheid van de respondenten. De samenwerking tussen Vlaanderen en Nederland mag dan veel te wensen over laten, er is wel degelijk pro- | |
| |
(Tekening Peter van Straaten).
gressie. In de woorden van de directeur van het Nederlands Literair Productie- en Vertalingenfonds, Rudi Wester: ‘Het gaat op de wijze van de springprocessie van Echternach: twee stappen vooruit, één achteruit.’
Toen de destijds Nederlandse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur, Hedy d'Ancona, in 1990 bij de opening van het Algemeen Nederlands Congres in Brussel verkondigde dat Nederland en Vlaanderen op de eerste plaats een taalgemeenschap vormen en niet zozeer een cultuurgemeenschap, werd haar dat niet in dank afgenomen. ‘Een kaakslag voor Vlaanderen!’ De toenmalige Vlaamse minister van Cultuur, Patrick Dewael, reageerde - excusez le mot - gebelgd. Vandaag zegt ook de Vlaamse minister-president Luc van den Brande (in het tijdschrift Neerlandia): ‘Eén taalgebied, maar daarom niet één cultuurgebied.’
Natuurlijk - het heeft met vooroordelen te maken. Nog altijd zijn er Nederlandse journalisten die je niet uit het hoofd praat dat in België (Vlaanderen) de laarzen dreunen. Met grote regelmaat vinden deze verslaggevers in obscure Antwerpse boekhandeltjes exemplaren van Mein Kampf en bezoeken ze extremistische bijeenkomsten van zeven geestelijk mindervalide dwepers. Ze komen zich ervan vergewissen of België (Vlaanderen) nog altijd méér naar het fascisme neigt dan Nederland; tot hun genoegen is dat steeds weer het geval - waarna mosselen en bier. De successen van het Vlaams Blok hebben de kijk op Vlaanderen aanzienlijk vertroebeld. Omgekeerd kan het
| |
| |
Nederlandse gedoogbeleid ten aanzien van soft drugs in Vlaanderen op weinig begrip rekenen: menige Vlaming is ervan overtuigd dat vanaf Roosendaal de hasjwalmen je tegemoet drijven en dat je in Amsterdam geen poot kunt verzetten zonder dat de injectiespuiten onder je voeten kraken.
Is dat voldoende om over twee verschillende culturen te spreken? De historicus E.H. Kossmann: ‘Als Vlaanderen en Nederland één cultuurgebied vormen, dan zou je verwachten dat Vlamingen en Nederlanders gelijkelijk deelnemen aan een discussie over onderwerpen die in beide landen als fundamenteel beschouwd worden.’ Kossmann heeft niet de indruk dat dat het geval is. Het valt te vrezen dat we er in het bestek van dit artikel niet in zullen slagen een einde te maken aan de spraakverwarring over het begrip cultuur - het zij zo. Ook als Vlaanderen en Nederland twee verschillende cultuurgebieden vormen (en die opvatting lijkt veld te winnen, zo blijkt uit de enquête), hoeft dat een samenwerking niet in de weg te staan.
Een groot aantal respondenten spreekt zijn tevredenheid uit over de verzakelijking van de relaties. Samenwerking tussen Nederland en Vlaanderen hoeft niet gebaseerd te zijn op gevoelens van saamhorigheid, het is voor beide partijen een kwestie van welbegrepen eigenbelang - en daarmee worden niet alleen de Waterverdragen en het akkoord over de Hoge Snelheids Trein bedoeld. Het klinkt een beetje oneerbiedig, maar zoals de lamme en de blinde op elkaar zijn aangewezen, zo is samenwerking tussen Nederland en Vlaanderen een voorwaarde om binnen de - uitgebreide - Europese Unie de toekomst van het Nederlands als officiële taal veilig te stellen. ‘De taal is de drager van onze eigen identiteit die we in een eenwordend Europa willen handhaven en beschermen’, zei koningin Beatrix in 1992. Volgens de oud-voorzitter van het Algemeen Nederlands Verbond, Henk Waltmans, markeert die uitspraak ‘een omslag in het Nederlandse denken. In de eindfase van de Europese integratie valt de nationale identiteit samen met de culturele. In het licht hiervan wordt meer dan vroeger beseft dat een intensieve samenwerking van Nederland en Vlaanderen op cultuurpolitiek gebied noodzakelijk is.’
| |
Het Belgisch labyrint
Op 17 januari 1995 ondertekenden de Nederlandse minister-president Wim Kok en zijn Vlaamse collega Luc van den Brande in Antwerpen een verdrag, waarin de samenwerking op het gebied van cultuur, onderwijs, wetenschappen en welzijn wordt geregeld. Sinds de laatste Belgische staatshervorming kan Vlaanderen op een aantal terreinen een eigen buitenlands beleid voeren. Welk effect heeft dat gehad op de relatie met Nederland?
Ambtenaren in Zoetermeer of Den Haag beschouwden België, niet altijd ten onrechte, als een labyrint waarin een kat haar eigen jongen kwijt zou raken. De verschillen in politieke cultuur (de verzuiling was in België sterker
| |
| |
en niet alleen magistraten werden er in het verleden politiek benoemd) blijven ook na de staatshervorming bestaan, maar de Vlaamse autonomie maakt het voor Nederland, met zijn sterke staatkundige en weinig rekkelijke traditie, net iets makkelijker om afspraken te maken met de Nederlandssprekenden in België. De koudwatervrees is verdwenen, constateert Bram Buijze - en hij kan het weten: ‘Toen ik in 1988 bij het toenmalige ministerie van WVC ging werken, stelde ik vast dat er door sommige hoge ambtenaren nogal negatief werd gedacht over samenwerking met Vlaanderen: de Vlamingen zouden ons alleen maar voor hun politieke karretje willen spannen om het federaliseringsproces kracht bij te zetten. Nederland zou dan betrokken kunnen raken bij Belgische binnenlands-politieke kwesties. Om zover mogelijk uit de buurt van Vlaanderen te blijven ging één collega zelfs zover de gemeenschappelijke linguïstische achtergrond van Vlaanderen en Nederland domweg te ontkennen.’
De federalisering van België wordt door vrijwel alle respondenten genoemd als een positieve factor in de samenwerking, maar er zit ook een schaduwzijde aan. Nogal wat Vlamingen hebben de neiging om hun pas ontdekte identiteit te benadrukken door zich niet alleen tegen de Walen maar ook tegen de Nederlanders af te zetten. De Vlaming Jan de Graeve (Algemeen Nederlands Congres) bespeurt ‘een toegenomen hang naar nestwarmte, particularisme en zelfgenoegzaamheid: de eigen begrenzing kan niet klein en bescherm(en)d genoeg zijn. Deze niet te loochenen terugval op Vlaamse, Hollandse of Belgische particularismen (de nieuwe belgitude) herleidt onze verscheidenheid tot folklore, ontneemt ons het recht van spreken in Europa en de wereld, isoleert ons in ons verleden, en sluit ons af van onze toekomst. Ook de Maastrichtenaar Fred van Leeuwen ziet de Belgische staatshervorming als ‘een complicatie in het onderlinge verkeer. Het natiegevoel is in Nederland dermate afgesleten dat het ons alleen nog opbreekt bij voetbalinterlands. Bij de Vlamingen is de late staatkundige bekroning van het natiegevoel iets dat tot effecten leidt, die de Nederlander soms vertederen maar ook niet zelden irriteren omdat hij ze als achterhaald nationalisme ondergaat.’ De pot verwijt de ketel: Vlamingen ergeren zich, als ze al naar de Nederlandse televisie kijken, zwart en geel aan de Hilversumse hebbelijkheid om Vlaamse series, net als Servo-Kroatische, van onderschriften te voorzien. Er wordt geruzied over de taalnorm: wat is er eigenlijk mis met een woord als seffens? ‘Steeds vaker komen steeds meer Vlamingen op voor een eigen (standaard)variant van het Nederlands’, meent de Nederlandse taalkundige Jan W. de Vries. ‘Hoe begrijpelijk ook, en hoe verdedigbaar vanuit taalkundig opzicht, de tot voor kort beleden eenheidstaal dreigt een ideaal uit het verleden te worden. Kortom, het particularisme groeit.’ Zijn collega Joop van der Horst betreurt dat, in dezelfde mate waarin Nederland contacten intensiveert met Vlaanderen, Wallonië uit het zicht raakt. ‘De zo vaak genoemde
| |
| |
historisch-culturele band binnen de Lage Landen strekt zich verder uit dan de taalgrens. Luik hoort er ook bij, en Namen. Als we niet oppassen heeft Nederland straks een cultureel akkoord met heel Europa minus Wallonië.’
| |
Mariage de raison
Zou het kunnen dat de liefde nog te veel van één kant moet komen, vroeg de redactie van Ons Erfdeel zich af. ‘Een onzinnige vraag’, oordeelt A.W. Willemsen. ‘De Noord-Zuidverhouding is geen sentimentele aangelegenheid. Als bedoeld zou worden dat de liefde vooral van de Vlaamse kant komt, zou dit getuigen van een hardnekkig geloof in een legende. Het tegendeel is waar, zeker de laatste jaren.’
Liefde? De relatie tussen Vlaanderen en Nederland wordt door de meeste respondenten beschreven in termen van een mariage de raison of zelfs een mariage forcé. Het valt niet mee om in hun reacties een gemeenschappelijke noemer te ontdekken. Hoe verschillend er zowel in Vlaanderen als in Nederland over elkaars gevoelens wordt gedacht, mag blijken uit een handvol citaten.
De directeur van het Letterkundig Museum in Den Haag Anton Korteweg: ‘Houden wij van elkaar? De Nederlandse intellectueel houdt veel meer van Frankrijk dan van Vlaanderen, al is hij dol op hommelbier en hesp. En de Vlaamse intellectueel houdt veel meer van Frankrijk dan van Nederland, al vindt hij pindakaas en hagelslag bij het ontbijt wel eens aardig, en onze fietspaden een verademing.’
De Nederlandse criticus en docent Wam de Moor: ‘Van welke kant zou die liefde moeten komen? Zelf levend in de provincie van Nederland, ervaar ik dag aan dag en week aan week de arrogantie van de hoofdstedelijke, Amsterdamse intelligentsia. Het zou mij niet verbazen als er wat dat betreft geen tegenstelling tussen Noord en Zuid is, maar een tegenstelling tussen Amsterdam en de rest der Lage Landen. Ik denk dat dit nooit zal verbeteren.’
De criminoloog Cyriel Fijnaut, die zowel in Rotterdam als in Leuven doceert: ‘In Nederland - en vooral dan in Holland - is het besef dat er moet worden samengewerkt lang niet zo aanwezig als in Vlaanderen. (...) In Nederlandse ogen is de Vlaamse Beweging een wat oubollige en bekrompen, ja soms zelfs wat verdachte beweging, met te veel oog voor wat eigen is en te veel sympathie voor de Afrikaners. Is het juist niet contraproductief dat vanuit Vlaanderen - historisch begrijpelijk - zoveel nadruk wordt gelegd op eigen taal en cultuur? Op een volk dat zichzelf graag ziet als een natie van zeevaarders en kooplui maakt dat niet zo'n goede indruk.’
De Nederlandse critica Joke Linders: ‘De liefde moet naar mijn stellige indruk nog altijd vanuit Nederland komen. Vlaanderen jengelt dat het ook mee wil doen, maar voelt zich voortdurend tekort gedaan, ook als daar objectief geen enkele reden voor is.’
| |
| |
Volgens de Nederlandse redacteur Derk Jan Eppink van de Vlaamse krant De Standaard lijdt Vlaanderen nog altijd aan een Calimero-complex: zij zijn groot en ik is klein. ‘Vlamingen kijken te veel naar Nederland als het land dat even zegt waar het naartoe moet. Nederland denkt de maat te zijn. In die complexe verhouding zit ook altijd het grote versus het kleine.’
De voorzitter van de Orde van den Prince, Willem van de Wardt: ‘Men moet zich over liefde van Vlaamse kant geen overdreven illusies maken. Wij allen kennen Vlamingen die voorstander zijn van de Groot-Nederlandse gedachte, als het maar zonder de Hollanders kan.’
De ex-hoofdredacteur van De Standaard, Manu Ruys: ‘De romantische hunker naar Groot-Nederland is in Vlaanderen verdwenen. Voor de modale Vlaming is de Nederlander een buitenlander die niet bevoorrecht wordt ten overstaan van andere vreemdelingen. Het Nederlandse publiek blijft afstandelijk en onverschillig tegenover Vlaanderen.’
De Vlaamse volksvertegenwoordiger Tuur van Wallendael: ‘Het ergste is dat Vlamingen aan een zwaar minderwaardigheidscomplex lijden: wat moet de buitenlander er wel van denken? Als een of andere quidam in de Oklahoma Daily schrijft dat het festival in Dranouter dit jaar niet slecht was, komen we klaar. Ik heb de Antwerpse burgemeester Bob Cools haast zien dansen omdat Le Monde iets had geschreven over Antwerpen Culturele Hoofdstad van Europa. Dat de Nederlanders een ietsje afstandelijker staan tegenover Vlaanderen heeft wellicht te maken met de weinig consequente Vlaamse houding: trompetten over Groot-Nederland en hou ons tegen - tot er geld op tafel moet komen. Dan hoor je ons bijna niet meer.’
En zo verder, enzovoorts.
Een opmerkelijke klacht, die zowel door Nederlanders als door Vlamingen wordt geuit, is: niet zozeer de liefde als wel het geld moet van één kant komen. Uit Nederland namelijk. De Vlaamse minister van Cultuur is een kwade betaler en gierigheid lijkt minder een Hollandse dan een Vlaamse ondeugd te zijn. Vlaamse auteurs kunnen in Nederland aankloppen bij het Fonds van de Letteren, in Nederland wordt leenrecht betaald - ook voor Vlaamse auteurs - maar in Vlaanderen ‘moet dat allemaal nog onderzocht worden’.
Is het billijk van zes miljoen Vlamingen dezelfde financiële inbreng te verwachten als van vijftien miljoen Nederlanders? Daarover kun je van mening verschillen. Topambtenaren van het Vlaamse ministerie van Cultuur zoals Eric van Lerberghe en Bob Elsen pleiten voor een verdeelsleutel van 50/50 - alleen op die manier, denken zij, kan er sprake zijn van gelijkwaardigheid in de besluitvorming. En dan nog. Het is niet alleen een kwestie van geld, zoals blijkt uit de ervaringen met de Stichting Frankfurter Buchmesse, waar Vlaanderen inderdaad de helft van de financiering voor zijn rekening nam. Barbara Simons en Annette van Soest van de Vlaamse Stichting voor Literatuur kun- | |
| |
nen erover meepraten: ‘Eer een principiële goedkeuring van de toekenning van subsidies in daadwerkelijke uitbetaling omgezet kan worden, eer de juiste minister op de juiste plaats de juiste handtekening heeft gezet, eer de betrokken inspecteurs van financiën het met alle ondernomen stappen eens zijn, eer het dossier in Vlaanderen eindelijk rond is, zijn vaak maanden voorbijgegaan van grote ergernis, verbolgenheid, ontstemdheid, onbegrip ook, bij onze Nederlandse partners, en niet alleen bij hen.’
| |
Een kleine inventaris
De deelnemers aan de enquête werd gevraagd om - bij voorkeur vanuit de ervaringen in hun eigen vakgebied - te signaleren in welke sectoren van het culturele leven er nu al naar tevredenheid wordt samengewerkt. En dan blijkt het beeld toch niet zo somber. De Nederlandse hoogleraar H. van den Bergh wil een onderscheid maken tussen de talige cultuur en de taalvrije. ‘Waar het om dans, muziek of schilderkunst gaat is de internationale samenwerking immers al optimaal, niet alleen tussen Nederland en Vlaanderen, maar tussen alle culturen. Een Canadees leidt ons Nationale Ballet, een Londense Libanees is directeur van De Nederlandse Opera, en het Concertgebouworkest wordt artistiek geleid en gedirigeerd door een Italiaan. In al onze balletgezelschappen en orkesten werken Japanners en/of IJslanders probleemloos mee.’
Laten we ons dan maar tot de talige cultuur beperken. Vrijwel iedereen roemt de samenwerking op het terrein van de podiumkunsten. Niemand kijkt er nog van op als op het Theaterfestival in Amsterdam een Vlaams gezelschap als Malpertuis of de Blauwe Maandag Compagnie wordt bekroond. Vlaamse acteurs en actrices, van Joris Diels tot Warre Borgmans en van Ida Wasserman tot Els Dottermans, stonden in Nederland altijd al in hoog aanzien. Vlaamse regisseurs als Dirk Tanghe en Ivo van Hove leiden Nederlandse gezelschappen. Het is waar: het omgekeerde komt minder vaak voor. Maar alvast op dit terrein is er weinig reden tot kniezen. De samenwerking tussen de Vlaamse en de Nederlandse filmindustrie daarentegen verloopt stroef. Co-producties zijn nog altijd schaars en Antonia is de gelukkige uitzondering op de regel.
Over samenwerking op het terrein van de letteren wordt, door de bank genomen, positief gedacht - al blijven er vanzelfsprekend verschillen in literaire smaak. De organisator van de Poëziezomer in Watou, Gwij Mandelinck, constateert dat hij, in zijn uithoek aan de Frans-Belgische grens, even veel Nederlanders als Vlamingen over de vloer krijgt. De samenwerking tussen het Nederlands Literair Productie- en Vertalingenfonds en de Vlaamse Stichting voor Literatuur resulteerde in een gezamenlijke aanwezigheid op grote manifestaties als de Frankfurter Buchmesse, de vakbeurs Liber '95 in Barcelona en straks de boekenbeurs in Göteborg.
Toch voelt menig Vlaams auteur zich nog altijd door Nederland veron- | |
| |
achtzaamd. Eric de Kuyper bijvoorbeeld: ‘Ik word bijna altijd beschouwd als een Vlaams auteur. Wanneer dat epitheton opduikt, weet ik dat er iets achter zit! Het betekent platweg: “die hoort niet bij ons”. Waarschijnlijk zou ik in Nederland beter in de markt liggen als ik in het Spaans schreef en in het Nederlands werd vertaald.’ Zijn collega Geert van Istendael denkt daar enigszins anders over, en dat zal wel iets te maken hebben met temperamenten en humeuren: ‘Kenschetsend is toch de tekening die Peter van Straaten voor Vrij Nederland maakte: de Hollandse auteur die roept dat zijn uitgever hem wel zou uitgeven, als hij maar een Vlaming was. Ik vind dat, zeker in de literatuur, Nederland altijd al blijk heeft gegeven van grote liefde voor Vlaanderen. Zonder Nederlandse uitgevers zou het Vlaamse onderdeel van de Nederlandse literatuur eenvoudigweg niet bestaan. Dat was trouwens al zo in de tijd van Felix Timmermans en Willem Elsschot. Toch is er in Vlaanderen een hoogst bedenkelijke, hoogst ondankbare afkeer, ja, haat tegen Nederland ontstaan. Ik hoor Vlamingen, ook in het literaire bedrijf, soms opmerkingen maken over Nederlanders die ze over Marokkanen niet zouden durven verzinnen.’
Een apart pijnpuntje is de relatie tussen Vlaamse uitgevers en hun veelal Hollandse moedermaatschappijen. ‘In het boekenvak is Vlaanderen voor Nederland toch eerder een wingewest’, klaagt André van Halewyck. ‘Volgens Van Dale is kolonialisme: een term ter aanduiding van het optreden van koloniale mogendheden, waarbij de economische belangen van het moederland voorop staan. Het is dan niet verwonderlijk dat zo'n term af en toe opduikt om de zakelijke relaties tussen het Vlaamse en het Nederlandse boekenvak te beschrijven.’
De éminence grise van de Vlaamse uitgevers, Godfried Lannoo: ‘Bijna zeventig procent van de boeken die in Vlaanderen worden verkocht, komt uit Nederland. Maar als we naar de omzet van het Vlaamse boek in Nederland kijken, zien we dat die nauwelijks vijf procent van het verkoopcijfer van de boekhandel bedraagt - en dan betreft het voor de kleine helft stripverhalen. De verhoudingen zijn scheefgetrokken. De voorbije tien jaar verdwenen meer dan tien belangrijke Vlaamse uitgevershuizen: zij gingen failliet of werden door Nederlandse collega's overgenomen. Wij kunnen dan ook met reden spreken van een vernederlandsing van de Vlaamse uitgeverswereld.’ So what? Moeten we dat erg vinden, vraagt de secretaris van de VBVB (Vereniging ter Bevordering van het Vlaams Boekwezen) Wim de Mont zich af. Zijn Vlaamse uitgeverijen die met Nederlands kapitaal werken daarom Nederlandse bedrijven? Dan zou ook het weekblad Humo (dat immers voor de volle honderd procent in handen is van het Haarlemse VNU-concern) een Nederlands blad zijn. De belangstelling van de Nederlandse media voor België (Vlaanderen) is onmiskenbaar toegenomen - en dat ligt niet alleen aan de geruchtmakende affaires van de laatste jaren. Vrijwel alle Nederlandse kranten en omroepen hebben
| |
| |
correspondenten in Brussel, al was het maar omdat daar ook beslissingen over gekke koeien en de oorlog in Bosnië worden genomen.
Omgekeerd hebben Vlaamse kranten, op een enkele uitzondering na, geen correspondenten in Den Haag. Dat is mede te verklaren door de geringe economische draagkracht van de Vlaamse pers. Van samenwerking tussen Nederlandse en Vlaamse media is nauwelijks sprake: het blijft beperkt tot Het Groot Dictee der Nederlandse Taal of een gedeeld correspondentschap in Ouagadougou. Een gemeenschappelijk mediabeleid wil maar niet van de grond komen en een aantal veelbelovende initiatieven (zoals voorstellen voor samenwerking tussen de Vlaamse en de Nederlandse wereldomroep) stierf een stille dood.
Vooruitgang wordt gesignaleerd in de sector van onderwijs en wetenschappen (uitwisselingsprogramma's voor studenten en docenten, wederzijdse erkenning van diploma's, de GENT-akkoorden, de samenwerking tussen de Vlaamse Universitaire Raad en de Vereniging van Samenwerkende Nederlandse Universiteiten, et cetera), al vindt een aantal direct betrokkenen dat het allemaal nog veel te traag gaat. Taalkundigen noemen als lichtend voorbeeld de Internationale Vereniging voor Neerlandistiek. Er wordt voortreffelijk samengewerkt extra muros. In Austin of in Boedapest is het kennelijk makkelijker om elkaar het licht in de ogen te gunnen dan in Leiden of Leuven. Het moet bij deze summiere opsomming blijven. Hoewel het buiten het bestek van deze enquête valt, wezen nogal wat respondenten ook op de groeiende samenwerking in de grensprovincies, waar men uit ervaring weet dat een stankwolk zich niets van grenzen aantrekt en dat het niet uitmaakt of een ambulance uit Nederland of Vlaanderen komt, als hij maar snel komt. ‘De samenwerking op cultureel gebied zal toenemen indien ook de samenwerking op economisch gebied wordt geïntensiveerd’, voorspelt de Nederlandse senator prof. dr. mr. A. Postma, verwijzend naar de denkbeelden van Lodewijk de Raet. Hij heeft groot gelijk. Maar dat is weer een ander verhaal.
| |
Een big in de wei
Zou de overheid meer kunnen of moeten doen? Het antwoord op die vraag hangt, voorspelbaar genoeg, samen met de politieke signatuur van de ondervraagden: een socialist denkt daar enigszins anders over dan een liberaal. Dus schrijft de Vlaamse liberaal en oud-minister van Cultuur, Patrick Dewael: ‘Geïnstitutionaliseerde vormen van samenwerking leiden tot verambtelijking en verkokering. Zij verplaatsen de selectiviteit naar het niveau van de overheid, in plaats van de cultuurproducenten en de cultuurgebruikers zelf de keuze te laten maken. Zij kanaliseren de subsidiëring naar steeds dezelfde bevoorrechten. Zij zijn in wezen meer conservatief dan progressief.’
Moet de samenwerking dan worden overgelaten aan ‘de parmantige vlinderstrikken’, die Cyriel Fijnaut voor zich ziet als hij aan cultuurdragers
| |
| |
denkt? In het algemeen overheerst toch de mening dat de overheid zich weliswaar terughoudend moet opstellen, maar veel meer zou kunnen doen om de voorwaarden te scheppen waarbinnen particuliere initiatieven gedijen. ‘Politici betuigen wel lippendienst aan de idee van samenwerking, maar zorgen niet voor een infrastructureel instrumentarium’, constateert M. Mourik. De Nederlandse oud-ambassadeur ergert zich aan ‘het ontbreken, in Nederland én in Vlaanderen, van een samenhangend, weloverwogen, buitenlands cultureel beleid’ en aan ‘de duidelijke onwil van Nederlandse ambtenaren om cultureel met Vlaanderen samen te werken’. De Vlaamse oud-minister van Cultuur Hugo Weckx spreekt over ‘een gescleroseerd clubje’ en al ziet hij op ambtelijk niveau een kentering ten goede wat de departementen cultuur en onderwijs betreft, hij heeft weinig fiducie in de Nederlandse minister van Buitenlandse Zaken en zijn ambtenaren. De Nederlander Frits Niessen, adjuncthoofdredacteur van Ons Erfdeel en voormalig politicus, vindt dat ‘een verdere professionalisering van degenen die zich in Vlaanderen namens de overheid met de praktijk van de buitenlandse cultuurpolitiek bezighouden’ hard nodig is. Als het aan Niessen ligt, moet de invloed van de ambtenarij geleidelijk worden teruggedrongen.
‘Men vindt elkaar in het veld vaak makkelijker dan in het beleid’, meent ook de algemeen secretaris van de Nederlandse Taalunie, Greetje van den Bergh, en ze verwijst naar de, hoger al aangestipte, verschillen in politieke en ambtelijke cultuur. De fractievoorzitter van de groenen in het Vlaamse parlement, Jos Geysels, houdt de moed erin: ‘Een intensere samenwerking is mogelijk als we de vergadertijgers kunnen bedwingen, de Dietse hijgers ín en de bewindslui uit hun kot jagen.’ Geysels bepleit verregaande samenwerking: ‘De Nederlandse en de Vlaamse minister van Cultuur stellen een gezamenlijke begroting op. De controle op hun gezamenlijke cultuurprogramma vindt plaats in beide parlementen, versterkt door een jaarlijkse gemeenschappelijke conferentie van parlementsleden.’
In de enquête werd ten slotte een vraag gesteld over het functioneren van de Nederlandse Taalunie. Daarmee was de kat op het spek gebonden: nogal wat respondenten maakten van de gelegenheid gebruik om hun ongenoegen te ventileren over de spellingshervorming. Maar los van de vraag of het nu pannenkoek of pannekoek, kerkenraad of kerkeraad had moeten zijn, overheerst het gevoel dat de Taalunie sinds het begin van de jaren negentig en het aantreden van Greetje van den Bergh een nieuw elan heeft gevonden. De NTU mag geen alibifunctie gaan vervullen, het mag geen ‘kind met een waterhoofd’ worden (A.W. Willemsen) en de vrees bestaat dat het nieuwe Cultureel Verdrag de bevoegdheden van de NTU definitief zal uithollen.
Het voorstel dat de Interparlementaire Commissie van de NTU (waartoe,
| |
| |
grappig genoeg, ook de huidige Nederlandse staatssecretaris voor Cultuur Aad Nuis behoorde) al in 1994 formuleerde om, door middel van een simpele verdragswijziging, het werkterrein van de Taalunie te verruimen, maakt voorlopig weinig kans. Mensen als het Nederlandse Tweede-Kamerlid Marten Beinema (CDA), zijn voormalige collega Frits Niessen (PvdA) en de Vlaamse volksvertegenwoordiger Herman Suykerbuyk (CVP), die aan de basis van dat voorstel lagen, kijken handenwringend toe. Ook zij beseffen dat de structuur van de NTU - met een secretariaat dat initiatieven neemt, een Raad der Letteren die adviseert, een Interparlementaire Commissie die controleert, en een Comité van Ministers dat uiteindelijk knopen moet doorhakken - veel te log is. Maar de problematiek van de NTU en het Cultureel Verdrag draait natuurlijk, te langen leste, alweer om de vraag of Vlaanderen en Nederland een taal- dan wel een cultuurgemeenschap vormen. Quod est demonstrandum.
Lezer! Het verhaal dreigt eentonig te worden. Het wordt tijd voor een happy end. De neerlandicus Anton Claessens memoreert een artikel dat op 10 juli 1898 - bijna een eeuw geleden dus - verscheen in het toonaangevende Nederlandse weekblad De Kroniek: ‘De Vlamen zijn nu eenmaal onze taalen stambroeders. Dat feit is niet weg te redeneren; men moet het aannemen, maar daarom valt 't zoo hard aan iemand die wat familiezwak heeft, te merken dat de Vlamen - gelijk Lodewijk van Deyssel eenmaal zeide - nog zulke kleine, morsige broertjes zijn, met zwarte handjes en pijpesteeltjes aan den neus. Men gêneert zich waarlijk voortdurend in het gezelschap van de groote andere volken, als zij weer zulke rare woorden zeggen en zoo in de taal gaan morsen. Gelukkig maar dat de groote andere volken hen meestal niet begrijpen. Een Vlaam is exuberant en dik-levend als een big in de wei. Hij is joviaal en gezellig als de beste handelsreiziger en vaak niet eens zoo grof. Hij heeft de dingen graag in massa, in lengte en breedte, zonder veel om de kwaliteit te geven.’
Honderd jaar later wordt er in Nederland in ieder geval niet meer op dié manier over de Vlamingen geschreven, besluit Anton Claessens. ‘En dat stemt hoopvol.’
De redactie bedankt de volgende personen die bijgedragen hebben aan het tot stand komen van dit artikel: J. Aelvoet, D. van Assche, H. Balthazar, L. Beheydt, M. Beinema, G. Bekaert, L. Bekkers, C. Berendsen, G. van den Bergh, H. van den Bergh, A. de Beul, F. Boenders, J. Borré, E. Bracke, B. Buijze, A. Claessens, H. de Coninck, F. Daems, F. Debrabandere, L. Demeester, P. Dewael, M. Dubois, R. Elsen, D.J. Eppink, R.L. Erenstein, J. Fermaut, C. Fijnaut, J.K.M. Gevers, J. Geysels, J. de Graeve, H. de Greef, P. van Grembergen, A. van Halewyck, P. van Hees, J. Heldring, R. Henrard, P. Hoefnagels, J. van der Horst, F.J.M. Houben, G. van Istendael, A. Korteweg, E.H. Kossmann, M. Kristel, E. de Kuyper, G. Lannoo, F. van Leeuwen, E. van Lerberghe, J. Linders, G. Mandelinck, F. Matthijs, K. Middelhoff, L. Milis, M. Mooij, W. de Mont, Wam de Moor, M. Mourik, A.M. Musschoot, V. Nachtergaele, P.-E. Neyssen, F. Niessen, M. Nuyttens, C. Offermans, P.C. Paardekooper, A. Pais, M. Platel, A. Postma, R. Renard, M. Reynebeau, A. Ruys, M. Ruys, R. Salverda, H. de Schepper, F. Schotte, B. Simons, P. Smulders, A. van Soest, G. Strasser, H. Suykerbuyk, J. Tollebeek, H. Vanacker, W. Vandaele, L. Verbeke, G. Verhaegen, A. Verhulst, J.W. de Vries, T. van Wallendael, H. Waltmans, W. van de Wardt, H. Weckx, R. Wester, A.W. Willemsen, A. van Zoest.
|
|