werden gepresenteerd. Interessant zijn vooral die artikelen, waarin Amerikanen een persoonlijke en vaak onverwachte visie op hun onderwerp geven. John Ike bijvoorbeeld relativeert in zijn stuk over Romeyn de Hooghes ‘expliciete’ vrijmoedige prenten het cliché van de Hollandse tolerantie. Overigens hebben zowel de historicus Jonathan Israel (over Balthasar Bekker) als de kunsthistoricus Christopher Brown (over de schilder Jan Torrentius) bij andere gelegenheden ook al de zgn. verregaande intellectuele verdraagzaamheid in de Gouden Eeuw in twijfel getrokken.
Contemporary Explorations in the Culture of the Low Countries (red. william z. shetter en inge van der cruysse). PAANS 9, University Press of America, 1996, ISBN 0-8191-9998-2.
•
De Amerikaanse kunsthistorica Amy Golahny, tot voor kort penningmeester van de AANS en eveneens actief binnen de Historians of Netherlandish Art, verzorgde de eindredactie van The Eye of the Poet. Dit boek bestudeert literaire teksten over (al dan niet bestaande) schilderijen en beelden. Drie van de tien essays hebben te maken met beeldende kunst uit de Lage Landen. Golahny zelf schrijft over gedichten van Vondel en Oudaan die schilderijen van Pieter Lastman interpreteren. Uit James V. Mirollo's ‘Bruegel's Fall of Icarus and the poets’ leren we dat het raadselachtige meesterwerk van Pieter Brueghel alleen al in deze eeuw aanleiding gaf tot een veertigtal gedichten, waarvan William Carlos Williams' ‘Landscape with the Fall of Icarus’ en W.H. Audens ‘Musée des Beaux-Arts’ de bekendste zijn. Wilfred Jonckheere, tenslotte, behandelt J.J.A. Mooijs sonnettencyclus uit 1991 over Rembrandts Staalmeesters. Mooij probeert niet via de taal door te dringen tot de essentie van het werk - een bij voorbaat hopeloze opdracht - maar slaagt er volgens Jonckheere wel in een dialoog met het schilderij te creëren. Op die manier ontstaan dan toch weer nieuwe inzichten...
The Eye of the Poet. Studies in the Reciprocity of the Visual and Literary Arts from the Renaissance to the Present (red. amy golahny). Associated University Presses, 1996, ISBN 0-8387-5291-8. |
•
In het mei-juninummer 1996 van het Hongaarse literaire tijdschrift
Magyar Napló schrijft de neerlandica Dr. Judit Gera in haar stuk
‘Belgák pedig nincsenek’ over o.a. Jules Destrée, de val van
Antwerpen, Maurice Maeterlinck en Hugo Claus. Daarna volgen vertalingen van poëzie van Leonard Nolens, Herman de Coninck en Tom Lanoye, en van proza van Claus, Geert van Istendael, Jozef Deleu en Leo Pleysier. Aan deze ‘Vlaanderen-special’ werkten zes vertalers mee.
Magyar Napló. VIII. évfolyam 5-6. szám 1996, Május-Június. Adres: 1062 Budapest VI, Bajza utca 18; postacím: 1406 Bp. Pf. 15.
•
In de eerste helft van 1996 verschenen een paar prachtig uitgevoerde Engelstalige boeken bij twee tentoonstellingen in het buitenland. De handel tussen de Zuidelijke Nederlanden en China in de 18e eeuw, toen de Oostendse Compagnie een bevoorrechte handelspartner was van Hong Kong, was het onderwerp van de tentoonstelling Tea Time in Flanders (Hong Kong, 10 april-15 juli 1996). Gastcurator Jan Parmentier schreef het gelijknamige boek.
Flemish Illuminated Manuscripts 1475-1550 werd gepubliceerd naar aanleiding van de tentoonstelling die plaatsvond in het State Hermitage Museum te Sint-Petersburg (7 maart-5 mei 1996) en in het Museo Bardini te Firenze (7 juni-28 juli 1996). De toevoeging ‘1475-1550’ geeft aan dat het hier gaat om de laatste, zgn. laatgotische, periode van de Vlaamse miniatuurkunst. Omstreeks het einde van de 15de eeuw begon de onverbiddelijke opmars van al-