de kant van de realiteit. De tegenstelling tussen droom en werkelijkheid is meestal de eerste die een schrijver op het spoor zet van zichzelf, de toegangen daartoe via de emotie zijn talrijk en het zou, in het geval van Demedts, volstrekt niet onbegrijpelijk zijn geweest, zijn oorsprong en de historische grond van zijn bestaan in aanmerking genomen, wanneer de invloeden op zijn werk van de machten van godsdienst en traditie zijn blik voor een deel van de werkelijkheid had afgeschermd. Ook dat fenomeen doet zich bij haast ieder schrijverschap in meerdere of mindere mate voor. In een periode waarin veel Vlamingen zich geroepen voelden tot een activiteit van ontvoogding en zelfverwezenlijking die door de geldigheid van hun motivering gemakkelijk kon leiden tot de bekende bekoringen en ontsporingen van clericalisme of nationalistische tendenties, was dat verre van denkbeeldig.
De thematiek van wat André Demedts heeft geschreven, toont aan - en dat is zowel de rijkdom als de beperking ervan- dat hij die bekoringen heeft gekend en gewogen. Maar de dualiteit van zijn individualisme en zijn sociaal gevoel, zijn maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef, heeft hem ertoe gebracht het perspectief te kiezen van psychologie en geschiedenis. De objectiverende afstandelijkheid van de romancier heeft hem in de positie geplaatst die het best overeenstemde met zijn natuur, namelijk de positie van begrijpend waarnemer die zich tot medeleven en mede-lijden, niet tot oordelen, geroepen acht. Het geeft aan dat werk een zwaarmoedig-nobele toon, uiting van een karakter waarvoor ernst en eerlijkheid zwaarder wegen dan roem of eigenbelang.
De omvangrijkste en indrukwekkendste poging om daaraan gestalte te geven is het epische vierluik dat de titel kreeg De eer van ons volk. Deze historische tetralogie verscheen tussen 1973 en 1978 en bestaat uit de romans De Belgische Republiek, Hooitijd, Goede avond en Een houten kroon. Dit boek, niet zijn laatste maar Demedts' opus magnum, behelst een familiegeschiedenis die zich van enkele jaren vóór de Franse Revolutie van 1789 tot enkele jaren na Waterloo en de geboorte van het Koninkrijk België uitstrekt. Die familiegeschiedenis is in grote trekken, maar gefictionaliseerd en doorvlochten met figuren en situaties van de verbeelding, de historie van de familie Demedts. Zij berust op de familiekroniek die Demedts' vader kort voor zijn dood in 1943 schreef en die in de romancyclus uitgroeide tot een letterlijk ‘pars pro toto’. De familie Gillemyn (in werkelijkheid Ghellemijns, de betovergrootvader van de auteur die zijn romans verder nog met historische en officiële documenten heeft gestoffeerd) groeit uit tot een symbool van de volksgemeenschap. Rondom de centrale figuur Karel, in wie Demedts niet alleen een historisch personage gestalte heeft willen geven, maar die ook in grote lijnen een spiegelbeeld is geworden van hemzelf, zijn eigen innerlijk en van wat hem dreef, is het epos opgebouwd in episodes die wisselen van kleur en importantie. Soms zijn ze psychologisch gedetailleerd, dan weer breed geschilderd. Het totaalbeeld is dat van een fresco: indrukwekkend als geheel, maar van nabij bekeken wordt die indruk genuanceerder. Want de vier romans zijn niet allemaal even sterk en ook afzonderlijk beschouwd is het verschil in overtuigingskracht van taferelen en personages duidelijk bespeurbaar. De tegenstellingen van allerlei aard zijn weliswaar in overeenstemming met de realiteit van de situatie, maar schieten vaak tekort in evenwicht. Om een voorbeeld te geven: de filosofische spitsvondigheid die ongetwijfeld een element was van de geest der Verlichting, maar zeker niet het zwaarst wegende, wordt gesteld tegenover een roerende, maar tegelijkertijd ook weer zó naïeve geloofseenvoud van iemand als pastoor Cremers, in Hooitijd, het tweede deel, dat het een kritisch lezer bezwaarlijk bevredigen kan. Gevoelsmatig is de optie van de schrijver wel involgbaar maar een nadenkende lectuur houdt bij zo'n barrière stil. Het is een voorbeeld uit vele plaatsen in de vier delen van de tetralogie, die relatief minder verfijnd van kleur zijn, oppervlakkiger, soms ook minder gelukkig van schriftuur, alsof door de plichtmatigheid van het schrijven de stilistische aandacht afneemt, zoals soms ook de kritische zin verstek laat gaan.
Ik denk in het algemeen dat Demedts bij de grootse visie die hem voor ogen heeft gestaan de distantie die hij altijd trachtte te behouden ter wille van de rechtvaardigheid, niet voldoende heeft weten te vinden. Het is waar: men evenaart Tolstoi niet. Maar de persoonlijke betrokkenheid die een epos als Oorlog en Vrede toch ook wel degelijk bezit, is van een andere aard. De eer van ons volk vraagt, mutatis