Ons Erfdeel. Jaargang 39
(1996)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 488]
| |
Peter GhyssaertFonteinen
Vóór dag en dauw beginnen
de fonteinen aan hun werk:
het opgooien van dunne
en etherische serviezen;
de verwijfde scherven van
het water door elkaar leggen
om er een wijnglas van te maken,
dan een witkristallen wijnkaraf
waaruit zij gul schenken:
een zelfgemaakt applaus.
Ze pronken, schuilen in de mist;
ze schelden dronken rinkelend
en worden eindelijk stil
en kalm van geuren, wachtend
op de schemering
- een donkere geparfumeerde vrouw
die roept op al haar eunuchen.
Uit: ‘Cameo’ (1993). | |
[pagina 489]
| |
Peter GhyssaertEiken
Eiken zijn de bomen van het dies irae;
als de grond breekt zullen zij,
over het land gezaaiden, toekijken
met een oud, houten gezicht
dat onbewogen blijft:
te veel stormwind is in
hun taaie takkenkroon verstard;
zij zijn niet meer verstoord
door groei, dat eeuwenoud tumult
en in hun stilstand glanst niets op
van minachting, van deernis
met het oude land,
alleen geduld.
En vliegen dan de zielen der geredden
als briljante edelgassen
naar hun maker; schieten verdoemden,
brandend van de diarree, voorbij
koude, ijzerharde wortels
dieper in de grond:
zij hebben het gezien,
zij hebben het gehoord,
zij doen niet mee.
Uit: ‘Cameo’ (1993). | |
[pagina 490]
| |
Peter GhyssaertSneeuwboekhouding
Mijn ouders zitten voor het donkerblauwe raam
van weer een onbestemde winter, en
ik denk, laat ze daar zitten; sneeuw,
dat wemelen genezend als tinctuur
tot aan het koude glas gebracht, zij schrikken
daarvan niet, het tellen is een vrede,
alles wat vertraagd valt neemt hun zacht
en één voor één gedachten af.
Zó doen zij boekhouding in smalle
witte velden voor hun ogen.
Als het straks gaat dooien heb ik dit gedicht
met daarin al de vlokken die zij moeten tellen,
nagemaakt; hun ogen zullen
zonder onderscheid de woorden zien
die telkens worden opgeschud, een reis
die hier beneden zeker maar toch altijd anders
afloopt. Zo beweeg ik nu voor u
dit Lourdes onder een stolp; mijn schrijven
is bewegen is gebed; mijn sneeuw kan
telkens door vijandig water zinken
en bruusk van de grond opstijgen. Straks
wanneer mijn ouders zich ontgoocheld van
het raam wegdraaien mogen zij
in deze kleine chaos binnen, eeuwig
in beweging haperend, maar nu
is dit gedicht voor u, de warme grot
in 't midden is voor u - van alle kanten
sneeuwt het, wens ik, op u in;
aan vederlichte last onkomt u niet.
Tenzij iemand van boven af begint.
Uit: ‘Sneeuwboekhouding’ (1995). | |
[pagina 491]
| |
Peter GhyssaertDe kristalfabriek
Spookachtig blauw kristal werd er gemaakt;
het was er altijd warm; er waren
kleine, trieste ruiten waar
het licht in stond
als het imago van een vaas.
Er werkten ongezonde mannen:
tekenaars van dode bloemen, vissen
en poreuze bladeren;
de grond werd in een stil, wit vuur
omhooggetrokken waar
de kristalfabriek stond.
Er was een kamer waar mislukte vazen
stukgeslagen werden;
een geluid als van neerstortend grind
waaide uren door nabijgelegen bossen
en ging verloren in de koude,
troostrijke gewassen.
Uit: ‘Sneeuwboekhouding’ (1995). |
|