van het algemene en het particuliere. Niet alleen maken het leven en de dood deel uit van de dichtkunst, Vromans gedichten willen ook deel uit maken van het leven. In die zin geldt ‘het beschouwende’ dat Kees Fens toeschrijft aan de bijbelse psalmen ook voor Vromans psalmen en zelfs zijn hele poëzie. Het is niet onmogelijk nog een stap verder te gaan en Vromans poëzie betogend te noemen. De bijbelse psalmen lezend valt op hoe vaak de lof van ‘den Heere’ gezongen wordt, omdat Hij ‘Zijn grimmigheid over de heidenen’ heeft uitgestort; ik durf echter wel te wedden dat die psalmen Vroman een gruwel moeten zijn. In zijn lange gedicht Liefde, sterk vergroot (1981) tastte hij, dichter èn bioloog, al onbekommerd rond in het menselijk lichaam, maar ging zijn onvoorwaardelijke solidariteit en misschien zelfs iets wat je liefde zou kunnen noemen uit naar twee dode jonge vrouwen op een afschrikwekkende oorlogsfoto. De betogende kracht van Vromans poëzie blijkt uit de rechtstreekse, soms schokkende formuleringen die hij gebruikt om geweld te benoemen. Zo staat er in het derde gedicht uit de reeks Allerlei doden:
vaak eens naar mij kijken.
Ik vraag: ‘Wat is rechtvaardigheid?’
Zij praten minder met hun monden
dan met hun machete-wonden.
Die zeggen: wacht maar, op den duur
wordt u ook een stuk natuur.
Elders begint hij een gedicht met de regel (die ook de titel is!): ‘Ik vind graag een stervend kind’, om pas na een wel zeer ingrijpend enjambement, dat mij althans verbijsterd naar de bladzijde deed staren omdat ik mij déze regel van juist Vroman absoluut niet kon voorstellen, verder te gaan met: ‘veel meer dan een groot man / van zijn eigen leven kan / vinden en toch nooit vindt.’
Hoewel de dood, ‘allerlei doden’, het besef sterfelijk te zijn en het sterven een grote rol in de bundel spelen, is het beslist géén ‘herfstige’ bundel geworden. Dat komt niet alleen door Vromans vitale omgang met de poëzie, maar ook door de wijze waarop hij de dood ziet. Hij ziet hem onder ogen, accepteert hem als een biologische onontkoombaarheid en in Psalm VIII beschrijft hij hem als volgt:
Systeem! Luid als de branding bruist
maar een glas water stilt,
luid als de lucht in bladeren suist
maar in mijn longen zwijgt en juist
is door U ook de dood misschien
die nog een eeuwigheid nadien
De dood als lafenis? Ja, in de zin van Boutens' Niets als de dood om leven van te leren. Vromans ‘memento mori’ stuurt hem en de lezer onmiddellijk het volle leven in en maakt het engagement daarmee hooguit groter.
Het Systeem dat in de psalmen aangeroepen wordt waarin we het leven herkennen en, omdat de dood er uiteindelijk ook deel van uitmaakt, zelfs meer dan dat, mag men met een Vromanse korrel zout nemen. Om het in een paradox te gieten: het is een systeemloos systeem, alles past er in. In Liefde, sterk vergroot staat te lezen: ‘Wat leeft maar heel eenvoudig lijkt / is van dichtbij gecompliceerd’. Dat credo blijft Vroman trouw: zowel in de vorm als in de inhoud is de bundel van een grote diversiteit. Fabels: sonnetten; hermetisch taalgebruik; gedichten in het Engels (o.a. de hele psalmreeks is ook te vinden in een Engelse versie) lange verhalende gedichten - men vindt alles door en naast elkaar in één grote, beweeglijke, Vromanse omhelzing. Ook daarin blijft hij een oudere opvatting aanhangen, die te vinden is in de brief die voorafging aan Over de dichtkunst (1960) waarin Vroman bezwaar aantekent tegen ‘het verdomd godderige van het gedicht’. In het lange, dagboekachtige, deels Engelstalig gedicht Ode knipoogt de brief aan Bert Voeten de lezer tegemoet, omdat Vroman het in die brief had over ‘gaten’ in gedichten en hij in Ode letterlijk zo'n gat laat vallen: twee lege bladzijden die de lezer zelf mag volschrijven. Vroman biedt ze aan en zegt: ‘Dan kom ik straks terug’. Dat laatste mag wat mij betreft zowel op het menselijke als op het poëtische vlak gelden. Blijkbaar heeft de dichter zelf daar ook het volste vertrouwen in, want hij schrijft opgeruimd: ‘Wat doe ik als ik ben bevrijd / van glazen, tubes, taal en tijd? / Ik zal wel wat verzinnen’. Hoewel Vroman oude thema's, opvattingen en bovenal zijn eigen toon trouw blijft, is hij nergens regressief;