Ons Erfdeel. Jaargang 39
(1996)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 399]
| |||||||||||||
Christelijke literatuur in Nederland in de jaren negentigHans Werkman Drie citaten uit de jaren tachtig: Wim Zaal, literatuurcriticus: ‘De christelijke literatuur heeft zichzelf van de kaart geveegd’.Ga naar eind(1) Jacques Kruithof, literatuurhistoricus: ‘Het Vijfstromenland van de verzuilde literatuur [heeft] zijn einde gevonden. Opvolgers van confessionele woordvoerders als Anton van Duinkerken en C. Rijnsdorp hebben zich niet aangediend, en mochten er essayisten zijn die in hun trant schrijven, dan worden zij toch buiten hun subcultuur niet langer opgemerkt’.Ga naar eind(2) Henk van der Ent, dichter, essayist: ‘Christelijke literatuur bestaat niet’.Ga naar eind(3) Dit laatste citaat is tevens de titel van een essay in een themanummer van het christelijk literair tijdschrift Woordwerk, september 1989. In dit themanummer over ‘christelijke literatuur tegen het einde van de twintigste eeuw’ was dit Paardje van Troje bewust toegelaten: ‘Christelijke literatuur bestaat niet’. Van der Ent, ooit als de dichter Anton Ent begonnen binnen de christelijke literatuur, nam overigens iets van zijn statement terug. Ik citeer: ‘Het predikaat Christelijk wil ik geven, maar dan met een hoofdletter, aan liederen en gedichten die Christus bij name noemen en Hem als bevrijder belijden.’Ga naar eind(4) Ik maak hieruit op dat bij Van der Ent wèl christelijk is ‘De disgenoten’ van Ida Gerhardt, waarin Christus expliciete namen draagt:
Waar aan de witte dis
uw teken wordt beleden
verschijnt Gij -: ‘u zij vrede’.
gij Brood - gij Wijn - gij Vis.Ga naar eind(5)
| |||||||||||||
[pagina 400]
| |||||||||||||
Maar een gedicht waarin de christelijke noties impliciet verwerkt zijn, kan volgens hem niet christelijk heten. Niet dus van Ida Gerhardt de regels:
De maartse regen had het 's nachts gedaan:
daar stond zijn doopnaam, in sterkers gezaaid.Ga naar eind(6)
Toch vormen deze regels het slot van het gedicht ‘Pasen’. Maar deze titel hoeft niet per se verwijzen naar de opstanding van Christus. ‘Pasen’ kan ook door een lezer ervaren worden als een gedicht over ‘blijdschap om wat de aarde geeft’, over een doopnaam in de zin van ‘een groeiende naam, fris, nieuw, levend’Ga naar eind(7), zonder expliciet christelijk perspectief. In dat geval is het gedicht niet christelijk, omdat de lezer het als niet-christelijk ervaart. Christelijk zou het voor een moment worden als een ander lezend individu de begrippen ‘doopnaam’ en ‘Pasen’ vult met christelijke inhouden. De inhouden komen vooral uit de lezer, ze zijn niet voorbehouden aan het gedicht. Aldus ongeveer de visie van Van der Ent. Deze ervarings-exegese van literatuur lijkt mij verwant aan de ervarings-theologie, waarin al het geloven van onderaf komt, vanuit het subject van de mens, en niet vanuit een van bovenaf geopenbaard geloofsobject. Naar mijn mening houdt Van der Ent te weinig rekening met een objectieve inhoud van literatuur, een inhoud die mede bepaald is door de context waarin het staat, een context waartoe ook het andere werk van die bepaalde dichter behoort. Zo gezien kan men ‘Pasen’ van Gerhardt toch wel een christelijk gedicht noemen. Een schijnbaar-christelijke tekst valt dan voor de objectieve lezer al gauw door de mand, zoals het gedicht ‘Johannes 12:44’ uit de bundel Bijbelplaatsen van Jan Kuijper:
Die in mij gelooft, gelooft in mij niet,
en ook de rest niet. Jammer is dat wel,
ik hang hier toch maar in mijn blote vel.Ga naar eind(8)
Ik ontken natuurlijk niet dat er legaal verschil in lezerservaring bestaat, maar meestal houdt de inhoud deze verschillen binnen grenzen, althans zolang men op niet-postmodernistische wijze het begrip ‘inhoud’ relateert aan werkelijkheidservaring binnen een tekst. Zo is ook het bestaan van christelijke literatuur in de jaren negentig mogelijk. De citaten aan het begin van dit artikel dienen gelogenstraft te worden. | |||||||||||||
DefinitiesHet begrip ‘moderne christelijke literatuur’ vraagt om een definiëring. We hoeven dit wiel niet opnieuw uit te vinden, omdat 1. vele moderne proble- | |||||||||||||
[pagina 401]
| |||||||||||||
Willem de Mérode (1887-1939).
men van alle tijden zijn, 2. christelijk te maken heeft met Christus die al van het jaar 0 dateert, en 3. literatuur al eeuwen lang om originaliteit en verfijning vraagt. Ik haal nog even een paar oude definities boven water. In 1932 schreef de dichter Willem de Mérode aan zijn vriend Barend de Goede: ‘Christelijke literatuur is literatuur die Christus als den Heer belijdt. En dat kan alleen, als de auteurs Hem zelf zoo kennen en belijden’.Ga naar eind(9) Wat aan deze definitie ontbreekt is een omlijning van het begrip ‘literatuur’. Deze definitie lijkt veel op die van W.A.P. Smit, zes jaar eerder gegeven en later veel geciteerd: ‘Christelijke kunst is kunst van christenen’.Ga naar eind(10) Versjes en romans om hun vrome inhoud inlijven bij de christelijke literatuur - wat in die tijd veel gebeurde -, daar moest Smit niets van hebben. En anderzijds: als een kunstenaar echt christen is, dan kan het niet anders of in zijn kunst komt het christelijke bijna automatisch mee. Zijn definitie was een pleidooi voor oprechtheid, zowel artistieke als christelijke oprechtheid. Ook hij definieerde echter niet het begrip ‘kunst’ of ‘literatuur’. Na veel getheoretiseer over het verschil tussen christelijke literatuur en literatuur van christenen dook in een inmiddels danig geseculariseerd Nederland in 1984 een nieuwe definitie op, die van Bert Hofman. Hij sprak van ‘bijbelse literatuur’: ‘bijbelse literatuur is die literatuur waarin de persoonlijke situatie van de auteur versmelt met toepasbare elementen uit de Heilige Schrift, zó dat deze hem blijvend inzicht verschaffen en in de concrete verwoording een structurele plaats krijgen’.Ga naar eind(11) Een voordeel van deze definitie | |||||||||||||
[pagina 402]
| |||||||||||||
is dat het begrip ‘christelijk’ omlijnd wordt. Een nadeel, dat het ‘blijvend inzicht’ van een auteur merkwaardigerwijs deel uitmaakt van een definitie van literair werk. Weer ontbrak een omlijning van het begrip ‘literatuur’. In de vorige definities - van De Mérode, van Smit - zat hier geen artistieke niveauverlaging achter. Maar bij Hofman is dat, naar ik vrees, wel het geval. Hij wilde binnen de kring van literatuur bijvoorbeeld ook de clichématige pastorale poëzie een legale plaats geven. Zelf definieer ik de drie woorden in het begrip ‘moderne christelijke literatuur’ graag apart, maar wel in elkaar hakend. Als volgt: Christelijke literatuur is literatuur waaruit expliciet of impliciet blijkt dat er hoop is omdat Christus is opgestaan; de weg naar de hoop gaat menigmaal via wanhoop en twijfel. Christelijke literatuur moet kunstzinnige verfijning en originaliteit bezitten. Moderne christelijke literatuur bemoeit zich met de problemen van haar eigen tijd en zal in de tweede helft van de twintigste eeuw daardoor vaak geëngageerde literatuur zijn. René van Woudenberg zoekt de taakstelling van een christen-literator allereerst in het positieve: ‘een kunstenaar voldoet aan zijn roeping inzoverre hij op enigerlei wijze bijdraagt aan de shaloom, de Godsvrede’. Dit is één kant van de zaak, want ook - of: juist - een christen-literator schildert onafgebroken als Picasso aan zijn afschuwelijke maar waarachtige Guernica. Maar ook daarvoor heeft Van Woudenberg oog: ‘het kunstwerk deelt volop in de menselijke conditie: het deelt in onze grandeur, maar ook in onze misère’.Ga naar eind(12) Christelijke literatuur die zich opsluit in zichzelf, vervalt tot wensvervullende lectuur. Grote christelijke verwachtingen zijn gericht op samenleving en cultuur en liggen daardoor altijd in de vuurlinie, ondergaan het wangeloof en de twijfels van een moderne vaderloze wereld, ervaren op weg naar de godsverlichting een grote mate van godsverduistering. Christelijke literatuur schuurt zich aan de tijd, loopt daarbij wonden op en maakt zich daardoor geloofwaardig. Christelijke literatuur mag niet bij voorbaat geruststellen. Ze moet ook verontrusten en onveilige literatuur zijn. Alleen niet tot het bittere einde, want aan christelijk geloof is inherent dat het uiteindelijk deel heeft aan de shaloom. Die vrede kan in literatuur nooit goedkoop gestolen zijn, die moet meestal bevochten worden op het eigen wangeloof. | |||||||||||||
Ethische inhoudChristendom is per definitie ethisch van karakter. Kan men, ook in het esthetische een ethische factor binnensmokkelen? Ik ken nauwelijk kunst die geen ethische factor heeft. Ruimer: alle mense- | |||||||||||||
[pagina 403]
| |||||||||||||
Ida Gerhardt (º1905) en Hans Werkman.
lijke handelen heeft een ethische component, omdat de mens bedoeld is als een verantwoordelijk wezen. Sterker: omdat de mens een verantwoordelijk wezen is, heeft de ethiek het laatste woord, en ‘dat geldt voor alle menselijke handelen, van voetballen tot filosoferen toe’.Ga naar eind(13) Verantwoordelijkheid is, ook in artistieke zin, geen vies woord. De Nederlandse beweging der Tachtigers (Kloos, Perk) heeft de kunst jarenlang opgezadeld met het idee dat kunst bestond om zichzelfswille, in de ivoren toren van de artisticiteit, en die toren had geen vensters naar buiten, men zag in die toren geen mensen, maar alleen kunst als idee, geen kunst met een inhoud op mensen gericht. De Vlaamse romanschrijver Marnix Gijsen heeft in de jaren zestig gezegd: ‘Kunst zonder ethische inhoud is een hond die in zijn eigen staart bijt, die krijgt nooit iets beters te pakken’. In diezelfde jaren zestig mocht er echter in de literatuurkritiek geen ethiek binnensluipen. Het was de tijd van de kunstzinnige inteelt. Alleen het literaire werk bestond, alleen letters op papier, die met het pincet van de close-reading ontleed dienden te worden. De bloedwarme schrijver en de bloedwarme lezer behoorden in dit bedrijf absent te zijn. Deze egocentrische benadering van literatuur ontkende een ethische component. Romans werden beoordeeld uit zogenaamd ‘zuiver literair standpunt’. De protestants-christelijke literatuurcriticus C. Rijnsdorp noemde dit al in 1964 ‘een hogere vorm van scheelzien’.Ga naar eind(14) | |||||||||||||
[pagina 404]
| |||||||||||||
Primaat van de ethiekIn 1973 viel J.J.A. Mooij hem bij. Een literair waardeoordeel kan volgens Mooij mede berusten op een moreel argument.Ga naar eind(15) Hij distancieerde zich van een bloedeloos ‘zuiver literair standpunt’ in de literatuurkritiek en hij formuleerde een reeks invalshoeken voor een literatuurcriticus:
Deze reeks geeft een duidelijke verruiming vergeleken bij de ergocentrische benadering. Mooij luidde daarmee een wending in: de ethische dimensies begonnen weer in de literatuur geaccepteerd te raken.Ga naar eind(16) En hij zette deze lijn voort. In een artikel ‘Het primaat van de ethiek’Ga naar eind(17) verdedigde Mooij in 1992 het standpunt dat het ethische gezichtspunt in een aantal opzichten voorrang kan hebben boven het esthetische. Literatuur is immers een vorm van handelen, zegt hij, en dus onderworpen aan een morele beoordeling. Bovendien is menigeen gespitst op de vraag wat literatuur bijdraagt tot ons welzijn. Dit is een ethische vraag. In 1994 pleitte Mooij voor ‘moralisering van het literaire gebied (...) als correctie op de esthetisering ervan’.Ga naar eind(18) De Nederlandse literatuurcriticus en huidige staatssecretaris van cultuur Aad Nuis accentueerde in 1989 in zijn gastcolleges aan de Universiteit van Groningen de ethische factor van literatuur. Hij zei: ‘Literatuur doet een aanslag op onze overtuigingen, onze verbeelding, onze ziel. Ze wil ons veranderen en daagt uit tot een reactie’. ‘Een boek is een werktuig, een wapen, een gevaar dat de ziel in wil. Ontbreekt het besef daarvan en een reactie erop, dan lijkt een bespreking op een beschrijving van een bijl als een siervoorwerp in een vitrine in plaats van als een werktuig waar je hout mee hakt. Hoe de bijl in elkaar zit, wordt pas interessant voor wie wil weten hoe het komt dat de inslag in het hout zo krachtig was, of zo krachteloos’.Ga naar eind(19) Terecht kwam men terug van de overwaardering van literariteit. Literatuur gaat ergens over, neemt een standpunt in, of het nu existentialistische literatuur is (W.F. Hermans) of mystiek-humanistische literatuur (Maarten | |||||||||||||
[pagina 405]
| |||||||||||||
Guillaume van der Graft (º1920) en Anton van Wilderode (º1918) bij de uitreiking van de Rijnsdorpprijs aan Van der Graft in 1993.
't Hart) of christelijke literatuur (Mance ter Andere). Een inhoud kan nooit literariteit alléén zijn. Bovendien: de héle mens leest, niet alleen een afgesplitste estheet in de mens, of een afgesplitste realist in een mens, en ook niet een afgesplitste moralist of ethicus in de mens. Literatuur heeft inhoud, en inhoud is drager van ook realistische zaken, ook emotivistische zaken, ook structurele zaken, en vooral: ook ethische zaken. Hermans en Mulisch verkondigen in hun romans het deficit van de mensheid. Kellendonk verkondigt, hoe dan ook, mystieke waarden, Bernlef verkondigt de humaniteit van mensen. Als schrijvers geen waarden of onwaarden mee te delen hebben, vertegenwoordigen ze geen inhoud en betekenen ze niets. Ik ben het daarom met Mooij, met Rijnsdorp, met Nuis en anderen eens dat ook de ethiek een duchtig woord mee moet spreken in de beoordeling van een literair werk. Men zou denken dat deze vernieuwde aandacht voor de ethiek in het voordeel werkt van de aandacht voor christelijke literatuur. Ze is immers per definitie geladen - impliciet of expliciet - met christelijke ethiek. Maar nee. De herwonnen ethiek maakt kennelijk deel uit van een wereld waarin het christelijk geloof aan het voorbijgaan is. De grote pers in Nederland heeft nauwelijks aandacht voor christelijke literatuur, of het moest zijn voor de fraaie Gezelle-biografie van Michel van der Plas die bijna de prestigieuze AKO-prijs haalde, en natuurlijk voor sappige christelijk-literaire ruzietjes. | |||||||||||||
[pagina 406]
| |||||||||||||
In Vlaanderen ligt het anders, daar wordt het rooms-katholieke dagblad De Standaard nog breed gelezen. In Nederland is, sinds de ontkerstening van het dagblad Trouw, geen grote christelijke krant meer. De kleinere - Reformatorisch Dagblad en Nederlands Dagblad - worden nauwelijks buiten de eigen aanhang gelezen. | |||||||||||||
BedreigingenAls ik het goed zie, werken er op de christelijke literatuur twee bedreigende processen in. Het ene bedreigt haar artisticiteit, het andere haar christelijkheid. De kwantiteit van de geloofsfactor namelijk kan haar als literatuur minder geloofwaardig maken, en de secularisatie dreigt haar te ontkerstenen. Over beide processen wil ik iets zeggen. Kort over het eerste. Een overmaat aan religie maakt de boodschap van een tekst topzwaar. Die boodschap deelt zich onmiddellijk aan de lezer mee. Herlezing van pastorale verhalen en gedichten tilt geen nieuwe vondsten naar het licht. Ze hebben naar hun eigen aard een belangrijke taak. Niemand mag eenvoudig en duidelijk pastoraat minachten, ook niet als dit pastoraat gebracht wordt door dichters of verhalenschrijvers. Maar literatuur is het niet. De boodschap is hier zo belangrijk dat die de witte plekken van de literaire setting niet verdraagt. Opmerkelijk is bijvoorbeeld dat de programmatisch-religieuze gedichten van de Vlaming Anton van Wilderode aanzienlijk zwakker van literaire kwaliteit zijn dan de gedichten die los van zijn priesterschap-als-ambt zijn ontstaan. Eéndimensionale boodschappen verdragen zich niet goed met literaire vormkracht, want artisticiteit is naar haar aard meerdimensionaal. Dit is nauwelijks een punt van discussie tussen een christen-literatuurbeschouwer en zijn seculiere collega. Het is wel een punt van discussie met de achterban van christelijke lezers. Opmerkelijk is echter - en nu ben ik bij het punt van de secularisatie aangeland - dat de seculiere collega-literatuurcriticus in Nederland een flinke stap verder gaat. Als hij in een tekst iets belijdends-christelijks ontmoet, is dat voor hem in het algemeen een belemmering om zo'n tekst bij de literatuur in te lijven. Het is een typisch verschijnsel van de tweede, geseculariseerde, helft van de 20e eeuw. Hans Ester schreef in 1994 in een verontrust artikel ‘Cultureel geheugenverlies’: ‘Als een literair werk als christelijk bestempeld wordt, betekent dat voor dat boek hooguit erkenning binnen een gesloten circuit van gelovigen en een doodvonnis daarbuiten’.Ga naar eind(20) Ik ben het daar goeddeels mee eens, al zijn er zeker uitzonderingen. Van de antenne om geloofsseinen op te vangen is in de geseculariseerde literatuurkritiek maar een stompje overgebleven. Dat bleek heel duidelijk in de neersabelende kritiek op de novellenbundel De inktvis van Oek de Jong, een boek vol christelijk- en oosters-mystieke motie- | |||||||||||||
[pagina 407]
| |||||||||||||
Mance ter Andere (º1934) - Foto Juul Driever.
ven, die men eenvoudigweg het oor niet leende, omdat er een gat in dat oor zat, het gat waaruit de kennis en ervaring van religie verdwenen was. In de grote pers was het alleen Jaap Goedegebuure die de moeite nam in Oek de Jongs gedachtewereld binnen te dringen.Ga naar eind(21) Maar Goedegebuure is in het christelijk geloof opgevoed en staat daar op zich niet rancuneus tegenover, ook al rekent hij zich niet meer tot de gelovigen. Deze onwilligheid om zich serieus in te leven in christelijke patronen, werd in 1953 al door Bomhoff gesignaleerd. Hij sprak van de ‘kleine terreur der neutraliteit’, die de christelijke literatuur negeerde omdat ze vond dat de inspirerende kracht van de christelijke idee maar klein was.Ga naar eind(22) Eeuwenlang is kunst christelijk geïnspireerd geweest. Het postchristelijke tijdperk van na 1965 heeft gebroken met dit verleden. Niet alleen het geloof is goeddeels verdwenen, ook de aanwezigheid van kennis over geloofsmotieven. W.A.P. Smit kon in de jaren zestig aan de Universiteit van Utrecht niet zonder meer de bijbelse drama's van Vondel gaan behandelen, hij moest eerst de onbekende verhalen over Jozef en Jefta vertellen. Jaap Goedegebuure geeft momenteel aan de Katholieke Universiteit Brabant bijbelles. Het onderwijs aan zes- tot achttienjarigen laat het afweten. Ook op christelijke scholen is bijbelkennis minimaal, laat staan doorleefd. In de Nederlandse culturele maatschappij is de naam God praktisch inhoudloos geworden. Hugo Brandt Corstius signaleerde terecht: ‘net als | |||||||||||||
[pagina 408]
| |||||||||||||
Au en Ach leeft hij in onze monden voort’. Het gevolg daarvan is natuurlijk dat literatuurcritici, uit deze scholen afkomstig, het moeilijk vinden om te reageren op christelijke kunst. Pas na de Rijnsdorpprijs voor Guillaume van der Graft kwam er in de seculiere pers enige aandacht voor de poëzie van Van der Graft. Zijn zoon Benno Barnard zei: Als mijn vader dat verdoemelijke vak van dominee niet had uitgeoefend, had hij allang grote literaire prijzen gehad. De Verzamelde Gedichten van Jan Willem Schulte Nordholt - poëzie van statuur, verschenen in 1989 - werden niet besproken. De Verzamelde Gedichten van Willem de Mérode, verschenen in 1987, evenmin. Literatuur die bij de christelijke uitgeverij Kok in Kampen verschijnt, wordt door de literatuurkritiek weggeselecteerd op het uitgeversvignet. Maar ook christendichters die in het Amsterdamse seculiere circuit uitgegeven worden en bij wie wel degelijk belijdend-christelijke elementen te vinden zijn (Lenze Bouwers, Koos Geerds, Harmen Wind) krijgen slechts mondjesmaat aandacht. De van oorsprong christelijke dichter Anton Ent kreeg pas alle schijnwerpers op zich gericht en oogstte pas waardering, toen hij zich in travestie vertoonde als de dichteres Marieke Jonkman. Gerrit Komrij is in zijn zeer veel verkochte poëziebloemlezing uit 1987 uitermate gierig tegenover christelijke literatuur van de 19e en 20e eeuw.Ga naar eind(23) Hij nam natuurlijk ook dichters op wier werk aanzienlijke christelijke thema's bevat, maar deze thema's zelf negeerde hij systematisch. Dit betekent dat in deze bloemlezing wel een ruim bemeten plaats is voor Gezelle, Achterberg, Gerhardt, De Mérode, Gossaert, Van der Graft, maar dat van hen geen enkel gedicht met een christelijk thema is opgenomen. Alleen van Nijhoff is ‘De moeder de vrouw’ geplaatst, met die laatste regel ‘Prijs God, zong zij, zijn hand zal u bewaren’. Komrij heeft op deze manier grote dichters die niet los te denken zijn van hun christelijke thema's, postuum gecoupeerd voor een geseculariseerd publiek. Dit is geestelijke manipulatie.Ga naar eind(24) In deze sfeer is het voor de moderne christelijke literatuur niet gemakkelijk om het hoofd boven de hekken van het eigen terrein uit te steken. Desondanks: ze bestaat en ze betreedt hier en daar ook het Amsterdamse circuit van uitgevers. Laat ik tenslotte een rondgang maken langs de drie gebieden van de moderne Nederlandse christelijke literatuur: de poëzie, het verhalend proza en de essayistiek en literatuurkritiek. | |||||||||||||
PoëzieDe poëzie is het meest vitale onderdeel van de huidige christelijke literatuur in Nederland. Het valt op dat van de stuk of tien belangrijke levende christelijke dichters er slechts twee bij een uitgever zitten met een overwegend christelijk boekenfonds. Dat zijn Frank Daen en Inge Lievaart, beiden al | |||||||||||||
[pagina 409]
| |||||||||||||
Lenze L. Bouwers (º1940).
75 +. Inge Lievaart is al vele jaren meesteres in de Japanse haiku, een niet-christelijke vorm natuurlijk, die zich volgens Lievaart ook niet leent voor expliciet christelijke inhouden, maar wel zijn vele van haar haiku verwant aan haar geloof. Ze verwacht het koninkrijk Gods ook in haiku-vorm. Als volgt bijvoorbeeld: Haar generatiegenoten, de onlangs overleden historicus Schulte Nordholt en de theoloog en hymnoloog Van der Graft hebben een groot aandeel in de huidige liedcultuur van de protestantse kerken in Nederland en schreven ook veel andere poëzie. Bij beiden staat in hun laatste bundels geloven in het teken van de aarzeling, van de godsverberging, die ze toch niet willen accepteren. Van der Graft schrijft over God: ‘Angst is een hinderlaag om u heen’.Ga naar eind(26) Schulte Nordholt brengt het wijkende godsbesef van onze tijd onder woorden: ‘Ik hunker naar de god die er niet is’.Ga naar eind(27) Ook de predikant Jaap Zijlstra, 60 +, leverde vele liedteksten en publiceert de laatste jaren behalve natuurpoëzie ook speelse liefdespoëzie: | |||||||||||||
[pagina 410]
| |||||||||||||
Ben ik in je gretige ogen
een bidsprinkhaan, zo traag,
wat ik je bidden mag, blijf komen,
ik zie je zo graag.Ga naar eind(28)
De dichters Koos Geerds, Lenze L. Bouwers, Harmen Wind en Henk Knol zijn van een op Zijlstra volgende generatie. De eerste drie publiceren bij de niet-christelijke uitgevers Querido en De Arbeiderspers. Bouwers introduceerde enkele bundels lang de rondeelvorm opnieuw in Nederland. Zijn poëzie beweegt zich veelal tussen aards verval en bovenaardse vervulling.
de luiaard heeft zich in de tijd vergist
want duizend wordt in één veeg uitgewist;
de ware tuinman keurt met brede lach
een appelboompje voor de jongste dagGa naar eind(29)
Harmen Wind is, veel meer dan Bouwers, in gevecht met traditionele geloofswaarheden.
sedert wij beter weten vallen
mussen zinloos van het dak.
Wij leren onze kat wat ze
niet mag, geloven nog in
veiligheid, hopen op ons gemak.Ga naar eind(30)
Lijden aan de tijd is een vast thema in het werk van Henk Knol. De fraaie loftuitingen van het bijbels Hooglied, in de 17e eeuw door Revius bewerkt, roepen bij Knol anti-regels op.
[Ze] weigert borsten met zich om te dragen;
hun rimpel valt tussen haar ribben weg.
Ze telt de dagen af waarop ze bloeden moet.Ga naar eind(31)
Hilbrand Rozema (24 jaar) is de jongste van de huidige talentvolle christendichters. Hij weet scherp een sfeer van heil en onheil op te roepen.
In dat Egyptisch duister stelden jij en ik,
mijn vriend, ons plotseling de Jacobsladder voor.
Het scherpte ons gehoor.
| |||||||||||||
[pagina 411]
| |||||||||||||
Koos Geerds (º1948).
Zeker vijf, zes uilen vlogen over, zuiver
geluidloos en wit in onze lichtkegels.
Toch even die huiver; klemvast in slaapzakken
geritst waren we prooien
om van te dromen.Ga naar eind(32)
Rondom de dichter Koos Geerds heeft zich in 1994 een typisch protestants rumoer afgespeeld. Hij publiceerde in een poëzienummer van Maatstaf zijn lange gedicht ‘Gods element’. In de christelijke pers riepen zijn water- en vocht-metaforen weerstanden op.
Hij [God] stuurt het zaad met voorbedachte rade,
maakt dat het vrijen lekker gaat, zijn top bereikt; (...)
Hij pootjebaadt in oceanen, jaagt orca's op, (...)
speelt met een ijsberg kiekeboe, kietelt
een walvis tussen z'n baleinen (...)
God heeft het land aan de woestijnen,
aan droge, saaie, humorloze praat,
aan preken waar geen letter poëzie in staat;
Hij houdt van avontuur, muziek en donderjagen -
diep in zijn hart is God een ouwe zeepiraat.Ga naar eind(33)
| |||||||||||||
[pagina 412]
| |||||||||||||
Dit lofgedicht op God kreeg z'n felle voorstanders op basis van gelovige en literaire echtheid, en z'n even felle tegenstanders op basis van traditioneel vormgegeven eerbied en fatsoen. Binnen de niet-christelijke redactie van Maatstaf werd het vers herkend als uiterst vitaal.Ga naar eind(34) Koos Geerds is waarschijnlijk het best bewijs dat christelijke poëzie de muren van de christelijke literaire gemeente kan overstijgen. Wel moet gezegd worden dat de (gast)redacteuren van het Maatstafnummer zeer goed bekend waren met het christelijk geloof. Het postmodernistische tijdschrift Zoetermeer had het gedicht ongetwijfeld geretourneerd. | |||||||||||||
Verhalend prozaTwee jaar geleden heeft het christelijke literair tijdschrift Bloknoot een discussie op gang gebracht over de vraag waarom er de laatste tien, vijftien jaar zo weinig goed literair christelijk verhalend proza is verschenen.Ga naar eind(35) Hier geen grote romanschrijvers in de trant van A.F.Th. van der Heijden, Maarten 't Hart, Connie Palmen, Tessa de Loo; geen literaire schrijvers die om de paar jaar hun nieuwe roman klaar hebben. Hoe komt dat? Dirk Zwart, redacteur van Bloknoot, giste naar de oorzaken. Te weinig talent? Te weinig idealisme om een aantal beginjaren van droog brood te willen leven, zoals je zag ziet bij doorbrekende romanschrijvers als Thomas Rosenboom en Willem Jan Otten? Is het eigenlijk wel mogelijk het geloof te integreren in een verhaal dat onder literaire spanning staat? Nee, zei de nietchristelijke romanschrijver Willem van Toorn, want een christen is er zeker van dat God zijn leven leidt volgens een vast plan, en dus mist hij de voorwaarde tot scheppen, want scheppingsdrang komt vooral voort uit de wanhopige vraag waartoe al het lijden dient. Wie gelooft dat de zingeving van het leven vast ligt in God, zei R.L.K. Fokkema, heeft de zoektocht naar een andere zingeving op het niveau van verhaal of gedicht niet nodig.Ga naar eind(36) Daarom bestaat er geen goed christelijk literair proza. Ik vind dit een te enkelvoudige situatiebeschrijving. In de eerste plaats hebben niet-christelijke schrijvers wel meer aandriften om te schrijven dan alleen het wanhopige protest tegen een onoplosbare verscheurdheid. Zie het werk van Bernlef, Koos van Zomeren, Maarten 't Hart, Leo Pleysier. In de tweede plaats staat het niet bij voorbaat vast dat christenen in principe spanningsloos leven en dus verhalen schrijven met een zoete afloop. Ze vergeten dat vele fel levende christenen zich onophoudelijk verwonden aan onoplosbaar lijden, aan godsverduistering, aan starheid en conservatisme in kerk en christelijke instituten. Enkele Nederlandse christen-schrijvers van de laatste tien jaar hebben vanuit zo'n verscheurdheid romans en verhalen geschreven. Misschien was het gebrek aan groot talent (niet: groot gebrek aan talent!) waardoor ze onopgemerkt ble- | |||||||||||||
[pagina 413]
| |||||||||||||
Henk Knol (º1995).
ven buiten hun christelijke publiekskaders. Maar ook door het eigen christelijke publiek werden ze niet opgekrikt naar herdrukken. Ik zoek naar oorzaken. In de eerste plaats denk ik dat het christelijke leespubliek literair te weinig eisen stelt en de christelijke serieroman met een voorgeschreven happy ending prefereert. In de tweede plaats accepteert het kerkelijk meelevend publiek het maar nauwelijks dat een christen-auteur vuile was buiten hangt. Een literaire christen-auteur - naar zijn aard kritisch ingesteld - zal zich op z'n tijd geëngageerd willen gedragen ten aanzien van zijn eigen christelijke milieu. Een hoera voor Jezus Christus kan ook inhouden dat de schrijver ramen van heilige huisjes wil ingooien. Het publiek - veelal behoudzuchtig genietend van rustgevende clichés - zegt: schrijver, wrik ons niet los uit onze gevestigde orde. Een geëngageerd christen-auteur stuit op kerkelijk-maatschappelijke weerstanden. Voor dichters is dat minder erg. Een dichtbundel wordt toch alleen maar door de happy few gelezen. Maar verhalend proza is naar zijn aard minder elitair, minder cryptisch en rekent op meer publiek. Te veel christenen houden van ‘droge, saaie, humorloze praat’, van ‘preken waar geen letter poëzie in staat’ en niet van ‘avontuur, muziek en donderjagen’ (Koos Geerds). De kerk is nu niet de plek bij uitstek waar speelsheid, ironie en satire graag ontvangen worden. Bovendien: ‘Binnen de geloofsgemeenschappen betreffen de prioriteiten veelal kerk en politiek, de literatuur (en de kunst in het algemeen) blijft een randverschijnsel. Daardoor mist er een ideale receptieve sfeer’ (Sybe Bakker).Ga naar eind(37) | |||||||||||||
[pagina 414]
| |||||||||||||
Intussen, niet tè somber! Dirk Zwart ontdekte tussen 1980 en 1992 toch nog elf werken van tien auteurs, die hij tot de Nederlandse christelijke moderne verhalende literatuur rekende. Ik schuif wat op, naar de periode 1985-1995, en kom ook tot een lijstje met elf werken, van negen auteurs. Chronologisch: Dingeman van der Stoep schrijft in De dader ligt op Meerzijn (1985) half-ironisch over de botsing tussen twee kerkelijke generaties. Auke Jelsma verbindt in Ballingen (1985) het hart van de Middeleeuwen aan een visie op God in onze tijd. Lenze L. Bouwers was de eerste die met Lieve vader, vuile schurk (1988) het probleem incest tot onderwerp van een jeugdroman maakte. Een avond in de Polderkamer (1989) van Hans Werkman bevat verhalen over het thema ‘vervreemding’. Enkele ervan zijn gerelateerd aan zijn biografische studies over de dichter Willem de Mérode. Rijke de Wolf schreef met Sapuru (1992) zijn debuut, een interessant gecomponeerd heidens verhaal dat op Irian Jaya speelt. Cornelis Goslinga blijkt een verteller van het brede, heldere, sociaal geëngageerde Antilliaanse verhaal te zijn in Sjons en slaven (1992) en Een zweem van weemoed (1993). Meint R. van den Berg, een veelschrijver die de vorm van zijn werk meestal te kort laat rijpen, schreef met Pelgrimage (1992) zijn beste roman, een verhaal over een curie-kardinaal op zoek naar zijn wortels. De lichtwachter (1993) van de rooms-katholiek Pieter Nouwen is een roman waarin een vuurtorenwachter de metafoor is voor Jezus Christus, het licht der wereld. Mance ter Andere tenslotte veroorzaakte met twee boeken een forse morele deining in de Nederlandse christelijke pers en heeft misschien alleen daarom al recht op een plaats binnen de moderne christelijke literatuur. In zijn roman Als een pleister van de rauwe huid (1993) vereffende hij een rekening met de dominantie van een vader en van een kerk. De rand van het heelal (1995) werd op verzoek van een christelijk convent van uitgevers en boekhandelaren geschreven om te dienen als christelijk boekenweekboek. De novelle werd echter geweigerd toen bleek dat Mance ter Andere zijn hoofdfiguur aanvankelijk in een godsverduistering plaatste en hem liet protesteren tegen een gesloten hemel.Ga naar eind(38) Vooral de receptie van het werk van Mance ter Andere toonde aan dat de conservatieve afdeling van de reformatorische Nederlandse kerken nog een flink stuk wereldmijding te overwinnen heeft. (Mance ter Andere is overigens de enige christen-schrijver van naam die in de compositie van zijn romans en verhalen gebruik maakt van postmodernistische trucages als perspectiefverschuiving.) | |||||||||||||
[pagina 415]
| |||||||||||||
EssaysIn de golf van biografieën die in Nederland de laatste tien jaar zijn verschenen, had ook de christelijke literatuur haar aandeel. Henk van der Ent schreef de biografie van de dichteres Jacqueline van de Waals, G. Puchinger publiceerde biografieën van politici en een biografische schets van de dichter Geerten Gossaert, J.W. Schulte Nordholt schreef een biografie van de Amerikaanse president Woodrow Wilson, Hans Werkman van de dichter Willem de Mérode en de romanschrijver Bé Nijenhuis, Michel van der Plas van de dichter Guido Gezelle en van de koopman-schrijver Alberdingk Thijm, Niek van der Heide van de romanschrijfster Wilma Vermaat en Anne Schipper publiceerde alvast voorstudies uit de biografie over de protestants-christelijke literatuurcriticus C. Rijnsdorp. Ik reken deze biografieënGa naar eind(39) tot de christelijke literatuur, omdat uit deze boeken blijkt dat de schrijvers door hun eigen christelijke achtergrond geholpen werden het christelijk perspectief van de gebiografeerde te doorgronden. Oudere christelijke essayisten als Ad den Besten, J.W. Schulte Nordholt en Guillaume van der Graft hebben de laatste tien jaar weinig meer aan de essayistiek binnen de Nederlandse christelijke literatuur bijgedragen. Schulte Nordholt en Van der Graft bundelden hun essays over literatuur en aanverwante terreinen.Ga naar eind(40) De eminente kenner van de literaire 17e eeuw, prof. dr. Leen Strengholt, overleed in 1989, 58 jaar oud. Daarmee kwam een einde aan een reeks uiterst leesbare essays over 17e-eeuwse dichters.Ga naar eind(41) De christelijke literatuur heeft in de jaren negentig maar enkele essayisten in voorraad, en sommige van hen schrijven slechts druppelsgewijs: Sybe Bakker (die zich aangetrokken voelt tot literatuur van Joodse NederlandersGa naar eind(42)), Bert Hofman (gespecialiseerd in de 16e eeuwGa naar eind(43)), Jaap de Gier (Gossaert-deskundigeGa naar eind(44)). De literatuurkritiek wordt naar haar aard frequent beoefend door Hans Ester (die in het dagblad Trouw vooral Zuid-Afrikaanse en Duitse literatuur bespreekt), Hans Werkman (Nederlands Dagblad en WoordwerkGa naar eind(45)), Mieke Wilcke-van der Linde (Nederlands Dagblad), Dirk Zwart (Centraal Weekblad en Bloknoot) en Tjerk de Reus (Koers en Bloknoot). | |||||||||||||
Christelijke literatuurkritiekWat is eigenlijk christelijke literatuurkritiek? T. van Deel, literatuurcriticus van het voormalig christelijke dagblad Trouw, gelooft er niet in, maar hij karikaturiseert haar eerst. Hij zei: ‘Een goed boek is veel te gecompliceerd om direct met je levensbeschouwelijke vliegenmepper klaar te staan’.Ga naar eind(46) Aan de hand van een voorbeeld maak ik duidelijk wat Van Deel bedoelt. Sybe Bakker attendeerde aan het slot van een essaytje de Joodse dichteres Judith Herzberg eens op haar ook vaak wanhopige bijbelse collega Asaf, die het visioen van Sion in het oog hield. T. van Deel reageerde hierop. Hij vond dat de | |||||||||||||
[pagina 416]
| |||||||||||||
‘volstrekt aanmatigende verwachting’ van Bakker getuigde ‘van een schokkend gebrek aan begrip’ en dat ‘zulke stichtelijke verwachtingen eigenlijk een subtiele vorm van laster’ zijn.Ga naar eind(47) Hij bedoelde dat de essayist de besproken dichter niet in haar waarde had gelaten, maar aan haar literaire deur was komen zeuren om met hem ‘kerk te gaan’. Er bestaat inderdaad een soort van kritiek die de niet-christelijke literatuur zonder meer met bijbelteksten wegmept. Daartegen wil ook ik protesteren. Maar Van Deel schoot naast het doel, want Sybe Bakker hechtte zijn opmerking aan een essay waarin hij het gedicht van Herzberg integer geïnterpreteerd had. Ik meen dat zo'n persoonlijk-religieuze toevoeging de meerwaarde van christelijke literatuurkritiek kan zijn. Het kan ook subtieler. Door de weergave van een inhoud alleen al kan een criticus zijn eigen identiteit bloot geven. Het kan ook voorkomen dat zijn kritische frons heftig is, als hij bijvoorbeeld uitlegt dat in een roman van Maarten 't Hart een op de kop gezette bijbel bestreden wordt. De literatuurcriticus J. van Doorne besprak in de jaren zeventig eens een roman van W.F. Hermans in het toen nog christelijke dagblad Trouw. Van Doorne noemde de hoofdpersoon een verlorene en citeerde en passant een tekst van Ezechiël: ‘God zoekt de verlorene’. Mag dat in een literatuurkritiek? Ik meen van wel, mits een kritiek integer en kwaliteitsvol is en geen preek wordt. Een litertuurkritiek moet het besproken werk geheel recht doen. Maar de criticus mag zichzelf ook recht doen door zichzelf te zijn. Waarom zou T. van Deel wel zichzelf mogen zijn en Sybe Bakker niet? En wat vond Judith Herzberg zelf van haar subtiele lasteraar? Ze had hem, al voordat de discussie losbarstte, een vriendelijk briefje geschreven om hem te bedanken voor zijn essay. Soortgelijk reageerden Maarten 't Hart, Marga Minco, Guus Kuijer, Leo Vroman en anderen op literatuurkritieken die in een waarneembaar christelijk perspectief geplaatst waren. Wam de Moor, als mens de vriendelijkste literatuurcriticus die ik ken, heeft jaren lang geschreven voor het rooms-katholieke opinieblad De Tijd. Over deze periode schreef hij: ‘Mij is nogal eens verweten dat ik een door de kleur van dat blad getekende visie zou hebben op literatuur’. Hij verdedigt zich min of meer tegen dit verwijt, maar ik zou zeggen: so what, Wam? Heeft een katholiek gekleurde literatuurkritiek niet evenveel recht van bestaan als een existentialistisch of postmodernistisch gekleurde literatuurkritiek? De Moor vervolgde: ‘Ik heb bij mijn weten altijd over literatuur geschreven vanuit belangstelling voor de literatuur zelf en de menselijke waarden die zij vertegenwoordigt’.Ga naar eind(48) | |||||||||||||
[pagina 417]
| |||||||||||||
Ik vind dit een mooie samenvatting van de taak van de literatuurkritiek. Artistieke en menselijke waarden komen daarin samen tot gelding, staan in wisselwerking met elkaar. Ik wens geen ethisch betoog te houden als ik een roman bespreek. Ik wens ook geen strikt literariteitsbetoog te houden. Niet een ivoren studeerkamer, maar het léven wil ik ontdekken in literatuur. Ik wens er als literatuurcriticus vanuit het leven op te reageren. Natuurlijk is dat míjn leven, maar die omstandigheid kan mijn kritische werk kleur en karakter geven, op voorwaarde dat ik kwaliteit lever. Dat Bernlef en Mulisch en Minco mij zo dicht op de huid zitten, komt juist doordat zij in literaire vorm met een visie op het leven komen. Aan het gesprek daarover wil ik meedoen, vanuit mijn eigen pakket van zowel literaire als levensbeschouwelijke waarden. Ik kan me eigenlijk geen literatuurcriticus voorstellen die niet voortdurend in gesprek is met mensen, dat wil dus in dit verband zeggen: met de mensen in de roman of de dichtbundel en met de auteur die hen verwekt heeft. Het kan niet anders of daarin spreekt mee wat de criticus ten diepste zelf gelooft over de grote vragen van leven, liefde en lijden. De vernieuwde aandacht voor de ethiek in de literatuur en de literatuurkritiek (Mooij, Rijnsdorp, Nuis) geeft ook de christen-literatuurcriticus moed om zichzelf te zijn in zijn kritieken. Ik wil de eisen die ik stel aan een christelijke literatuurcriticus nog even op een rij zetten. Hij moet in de eerste plaats begripsvol, integer en evenwichtig lezen en beoordelen. Wie het boek dat hij leest geen recht doet, wie aan vriendjespolitiek doet of alleen maar gal braakt, die is het vak van criticus niet waard, en dat geldt dubbel en dwars de christen-criticus, die immers niet alleen een hoge literaire, maar ook een hoge ethische standaard behoort te koesteren. In de tweede plaats moet de christen-criticus niet overal zijn geloof bij slepen. Hij is geen hulpprediker. ‘Het hart van de wijze kent tijd en wijze,’ zegt de Prediker (8:5). In de derde plaats verkeert de christen-criticus in de prettige omstandigheid dat hij de Bijbel kent, en dat is alleen al technisch een groot voordeel. De romans van Maarten 't Hart en de verhalen van Maarten Biesheuvel houden honderden blinde plekken voor critici die wat Bijbelkennis betreft een blinde vlek hebben. Het aantal van die geseculariseerde critici neemt toe. In de vierde en belangrijkste plaats zal een christen-criticus in gesprek willen zijn met de auteur, terwille van het boek, terwille van de auteur, terwille van zichzelf, terwille van zijn lezers. Dat kan soms op een twistgesprek uitdraaien, en waarom ook niet? Eén voorbeeld slechts. In de grote, boeiende en knappe roman De ontdekking van de hemel van Harry Mulisch wordt de wet het ultieme genoemd in | |||||||||||||
[pagina 418]
| |||||||||||||
de relatie tussen God en mens. De roman is een typisch oud-testamentische roman. Onno Quist geeft zijn zoon Quinten op lange wandelingen uitvoerig catechisatie over het Oude Testament van de Bijbel. Ik heb in geen enkele bespreking van deze roman gemerkt dat iemand hier een vinger bij legde. Lange wandelingen door Rome en door Jeruzalem, en waar is in 's hemels naam Jezus, de ultieme in de relatie tussen God en mens? Mulisch slaat Hem gewoonweg over. Hij pleegt een merkwaardige reductie op een werkelijkheid. In Rome, in Jeruzalem is Jezus Christus uitgewist alsof Hij soft-ware was. Ik denk dat alleen een christen-criticus zoiets merkt en het van een commentaar kan voorzien. Maar laten we het ook breder zien: geen enkele literatuurcriticus mag zichzelf ontvluchten in steriele kritieken. Anders wordt hij een houtenklaas die op de ingeblikte muziek van voorgeprogrammeerde literaire regels recensies uit een computer hamert. Men mag, men moet zelfs, ook in de literatuurkritiek, een vent zijn die voor een standpunt staat. Dit klinkt onbescheiden. Nu ja, dat mag wel eens een keer in een tweederangs beroep. Want, laat ik toch maar bescheiden eindigen, tweederangs en tweedehands is datgene wat een literatuurcriticus doet. Hij is de kip die kakelt als een ander een ei gelegd heeft. | |||||||||||||
Heinrich BöllIk wil afsluiten met twee citaten van Heinrich Böll. Hij begon zijn kleine essay ‘Roos en dynamiet’Ga naar eind(49) uit 1958 met een misverstand: ‘Het is roerend maar helaas ontoelaatbaar het zo voor te stellen als bestond er zo iets als een christelijke roman. De christenen verwachten traditiegetrouw van een roman die door een christen geschreven is de literaire bevestiging van de geloofswaarheden’. Ik hoop dat ik in bovenstaand artikel iets tegen dit misverstand heb ingebracht. Het tweede citaat roept op tot christelijk vakmanschap: ‘hoe meer een christen zich als kunstenaar concentreert op stijl en expressie, des te christelijker wordt zijn werk’. Ik hoef niet te zeggen dat ik het hier van harte mee eens ben. |
|