| |
| |
| |
Peter Vos, ‘Tereus’, 1984, penseel, 8 × 5,5 cm.
| |
| |
| |
Magie en meesterschap
Over de tekenaar Peter Vos
Ed Leeflang
werd geboren in 1929 in Amsterdam. Studeerde Nederlandse taalen letterkunde en was leraar. Publiceerde een zevental dichtbundels. In 1980 ontving hij de Jan Campertprijs voor de bundel ‘De hazen en andere gedichten’. In 1991 kreeg hij de A. Roland Holstprijs voor zijn hele oeuvre.
Adres: Biesboschstraat 52II, NL-1078 MX Amsterdam
De Thracische heerser Tereus verstootte zijn vrouw Prokne, sneed haar de tong af om haar de spraak te ontnemen en vertelde rond dat ze dood was. Dit alles om haar jongere zuster Philomela te kunnen verleiden. De goden veranderden hem voor straf in een hop, Prokne werd zwaluw, Philomela nachtegaal.
Deze mythe vol onheil inspireerde de Nederlandse tekenaar Peter Vos tot series penseeltekeningen en litho's waarin fasen van Tereus' dramatische metamorfose zijn vastgelegd. Het zijn tekeningen waaraan goed is af te lezen welke krachten het hele oeuvre van Vos beheersen: een ongebreidelde fantasie, literaire eruditie, technische virtuositeit en een diepgaande kennis van de anatomie van vogels, mensen en - hoe vreemd dat ook moge klinken - van mythische wezens.
Peter Vos voelt zich terecht een lid van de aloude familie van Europese tekenaars. In zijn beste werk lijkt hij niet zo erg op een Dürer, Goya of Doré, maar het is niet moeilijk te zien dat hij tot die klasse van tekenende meesters behoort.
De kunstenaar werd in 1935 in Utrecht geboren. Zijn zestigste verjaardag was aanleiding voor een grote overzichtstentoonstelling die door tienduizenden werd bezocht. Overigens was daar nog maar een beperkt deel van zijn enorme productie te zien. Dat was al zoveel dat iemand die alles tot zich wilde laten doordringen daarvoor zeker wel drie museumbezoeken nodig had. Verwonderlijk is dat niet. Het werk is meestal klein van formaat, toont veel details en kan eigenlijk het beste op de hand worden bekeken. Daar komt bij dat Vos allerlei tekenende personages in zich verenigt: de illustrator, de fantast, de cartoonist, de visionair, de karikaturist, de striptekenaar, de briefschrijver die zijn brieven frankeert met zelf ontworpen postzegels en niet te vergeten de bezeten vogelwaarnemer. Alleen al op de collectie vogeldagboe- | |
| |
Peter Vos, ‘Portret van Pappa’, 1955, pen, 15 × 11,8 cm.
ken, verlucht met observaties in Spanje en Israël of van het waddeneiland Schiermonnikoog raak je in geen paar dagen uitgekeken. Ook door hun typografische schoonheid herinneren ze aan de getijdenboeken die vroeger voor vorsten werden gemaakt. Waar zullen deze unica, zo vraag je je af, op den duur belanden. En zal een uitgever het ooit aandurven om er facsimilés van te publiceren. Gelukkig is ter ere van die zestigste verjaardag ook het fijnzinnig vormgegeven boek Peter Vos - tekenaar verschenen, waarin meer dan tweehonderd afbeeldingen, enkele kunsthistorische bijdragen en een bibliografie een uitstekende indruk geven van het zo gevarieerde oeuvre.
Wie maar een aantal van de ontelbare vogeltekeningen bekijkt, beseft dat ze zijn gemaakt door een uitzonderlijk oplettende waarnemer. Maar er is meer aan de hand. Vogels, een enkele slapende uil of spiedende reiger daargelaten, zitten niet stil. Ze poseren niet graag. Vos kan blijkbaar toe met momenten van intense aandacht. Hij is in staat het uiterlijk, de houdingen en bewegingen zó nauwkeurig te onthouden dat hij ze na de waarnemingen gedetailleerd kan uitwerken. Zijn visuele geheugen steunt hem trouwens niet alleen bij zijn studies naar de natuur, het helpt hem ook als hij zijn bizarre vondsten op papier zet. Zo heeft hij de Schepper en Darwin een handje geholpen door eigen mutaties te laten ontstaan. Een mus en een steltkluut of een mus en een dodo - toch wel heel uiteenlopende verschijningen - worden door de hand van de tekenaar gekruist tot heel nieuwe specimena. Ook in angstaanjagende mythische harpijen zijn de anatomische kennis en de gave
| |
| |
der verbeelding tegelijkertijd aan het werk. Zo gaat dat vaak bij Vos. Als zijn goudvinken of kieviten broeken en schoenen aan hebben, dan heeft dat voor je gevoel niets ongewoons. De onuitputtelijke natuur staat in haar verbeeldingskracht voor niets en daarin is ze alleen maar het creatieve voorbeeld van Vos. Hij geeft je de indruk dat zijn varianten en eigen scheppingen moeten bestaan. Dat je ze zelf niet eerder gezien hebt is toeval. Zijn voordracht van de meest fantastische bedenksels is zo natuurlijk dat ze altijd geloofwaardig aandoen. Er zijn weinig kunstenaars - ook onder de Surrealisten - bij wie realisme en magie, werkelijkheid en wonder zo schijnbaar achteloos zijn verweven.
Peter Vos, ‘Vogeldagboek’, 1992, pen en penseel, paginaformaat 15,5 × 11,8 cm.
Peter Vos bezocht na het gymnasium de Academie van Beeldende Kunsten in Amsterdam. ‘Je had nog opkomstdwang’, herinnert hij zich, ‘van 9 tot 12, van 1 tot 4 en dan van 7 tot 9’. Het zegt veel over de ambachtelijke discipline waarin destijds schilders en tekenaars werden opgeleid. Het studieuze zou Vos nooit verlaten. Daarvan getuigen de duizenden bladen die de indruk wekken dat er een hele familie Vos onafgebroken aan het werk is. Al vroeg is het niveau hoog. Het tedere Portret van pappa maakt hij op zijn twintigste. Later stelt hij een boek samen van pastisches waarin de verlamde vader in allerlei gedaanten voorkomt, als paus, clown, invalide, getekend à la manière van grottenschilders, Lautrec, Picasso, Steinberg en andere meesters. Sommigen reageren geschokt. Vos weet beter. Als je van iemand houdt, kun je ver gaan. Veel van zijn werk wordt steeds
| |
| |
Peter Vos, ‘Harpij’, ongedateerd, pastel, 13 × 7,7 cm.
weer geïnspireerd vanuit de intimiteit. Talloze tekeningen zijn opgedragen aan een geliefd of bevriend iemand; eindeloos vaak heeft hij zijn zoon Sander getekend in steeds wisselende rollen, die van boom inbegrepen. Hij schrijft het kind fantastische brieven en ansichtkaarten uit het heelal: ‘Lieve Sander, nu zit ik zó ver. Vanaf Pluto ging er verder geen ruimteschip. Ik moest liften en hele enden lopen. De postzegels zijn duur (120 Z5+ voor een hele). Ik had maar 100 Z5+ bij me, dus scheurde de griel voor het loket er een hoekje af en maakte er nog een scheurtje bij, omdat ik het was’.
Als Vos in de stemming is citeert hij poëzie in allerlei talen, zijn repertoire aan straatliederen, smartlappen, kinderversjes en Latijnse kerkgezangen is onuitputtelijk. Het is duidelijk dat zijn creativiteit wordt gevoed door een diep respect voor wat mensen zoal bedacht en gemaakt hebben. Hij heeft er nooit een geheim van gemaakt dat hij zijn katholieke achtergrond als een voordeel beschouwt. Het katholicisme is rijk aan spectaculaire mirakelen en wat betreft Vos kon het niet beter.
Wie zich verdiept in het oeuvre, ontkomt op den duur niet aan de vraag
| |
| |
hoe de dienstbare illustrator en de vrije kunstenaar in hem zich met elkaar verdragen. Hij is altijd een veelgezocht illustrator geweest, een groot publiek kent hem als de vaste medewerker van het weekblad Vrij Nederland. Hij maakte tekeningen bij de Sprookjes der Lage Landen, bij werk van Cortazar, Renard, Caroll, Lear en bij dat van bekende Nederlandse auteurs als Leo Vroman (º1915) en Annie M.G. Schmidt (1911-1995). Hij verluchtte een stapel kinderboeken. Schrijvers met wie hij geen affiniteit heeft, wil hij niet illustreren.
De vraag blijft intussen of hij in zijn vrije werk zijn sneeuwuilen, maraboes, kikkers, krekels en al die andere schepsels niet een grotere intensiteit bereikt. Het tekenen naar de natuur, waarbij geen enkele literaire bedoeling een rol speelt, moet wel uit een diepe behoefte voortkomen. Als het
Peter Vos, ‘Gelag’, 1988, pen en penseel, 13 × 11,5 cm.
| |
| |
Peter Vos, ‘Uil’, 1981, penseel.
devies van de Amsterdamse dierentuin ‘Artis Natura Magistra’ ooit gegolden heeft, dan wel in dit geval. Menige tekening is trouwens in die dierentuin gemaakt.
Maar het vrije werk omvat veel meer. Het aangrijpendst is Vos naar mijn idee in zijn fantasmagorieën, metamorfosen, harlequinades en vermommingen. Zij ontspringen aan een geest waaraan de klassieken, de sprookjes en zoveel cultureel erfgoed niet zijn voorbij gegaan. De voorstellingen die uit dat museale innerlijk opwellen zijn vaak van een onuitsprekelijke melancholie. Als illustrator is Vos meestal lichtvoetig of prettige scabreus, in zijn vrije werk verschijnen reddeloze figuren, laveloze drinkers, uitgeteld voorover hangend aan tafels in droevige lokaliteiten. Met het leven schijnen ze niets van doen te willen hebben. Als uit schaamte is hun gezicht in lappen gehuld. In penseeltekeningen als Yorick's zorgen buiten (1985) of Gelag (1988) heeft de menselijke komedie haar dieptepunt bereikt. Het vermoeden dringt zich op dat in zulke maskerades meer autobiografie schuilt dan je je op het eerste gezicht realiseert.
Over het werk van Peter Vos wordt soms op een verontschuldigende
| |
| |
manier geschreven. Men bewondert het, maar wat moet men er mee aan in een tijd van abstract expressionisme, computergestuurde fotokunst, grensverleggende installaties? Is een klassiek geschoolde tekenaar daarin geen verdwaalde schim? Een man bovendien die ervan afzag schilder te worden. De paar schilderijen die hij gemaakt heeft, zijn onvindbaar.
In het debat over wat in eigentijdse Kunst wél en niet mag, over de taken en verantwoordelijkheden van de moderne kunstenaar wordt de stem van Peter Vos zelden vernomen. Hij zal er wel geen tijd voor hebben. Hoogstens is hier of daar wel eens een losse opmerking genoteerd. Dat er tegenwoordig tamelijk veel gefröbeld wordt of iets van gelijke strekking. Van iemand die zijn métier zo tot in de finesses beheerst is zo'n uitlating niet onbegrijpelijk.
Een Nederlandse hoofdredacteur heeft onlangs geopperd dat er in het Rijksmuseum in Amsterdam een Peter Vos-zaal zou moeten worden ingericht, waar het werk permanent te zien is. Waarschijnlijk zal het daar in deze eeuw niet meer van komen. Hopelijk komen er nog wat andere eeuwen. Het is niet ondenkbaar dat degenen die in de toekomst over het kunstbeleid gaan op een keer inzien dat het nog niet zo gek is deze witte raaf van de twintigste eeuw een eigen zaal te gunnen.
Literatuur:
|
Peter Vos-tekenaar, met bijdragen van r. ferdinandusse e.a., L.J. Veen, Amsterdam / Antwerpen, 1995, 240 p. |
|
|