| |
| |
| |
Lolle Nauta: de filosoof als vreemdeling en burger
Gerard de Vries
werd geboren in 1948. Hoogleraar wijsbegeerte aan de Rijksuniversiteit Limburg en wetenschappelijk directeur van de interuniversitaire onderzoekschool ‘Wetenschap, Technologie en Moderne Cultuur’. Hij promoveerde in 1977 bij L.W. Nauta.
Adres: Vakgroep Wijsbegeerte, Faculteit der Cultuurwetenschappen, Rijksuniversiteit Limburg, Postbus 616,
NL-6200 MD Maastricht
In 1994 nam Prof. dr. L.W. Nauta afscheid als hoogleraar Sociale Filosofie aan de Rijksuniversiteit Groningen. Nauta was vanaf 1967, eerst als lector, later als hoogleraar, aan deze universiteit verbonden geweest. Daarnaast was hij van 1979-1982 hoogleraar in Lusaka, Zambia, alwaar hij een filosofisch instituut heeft opgezet. Zijn studenten hebben hem leren kennen als een begenadigd docent.
Nauta (º1929) studeerde theologie en filosofie in Groningen, Basel en Göttingen. In 1960 promoveerde hij op De mens als vreemdeling, een - zoals de ondertitel luidt - ‘wijsgerig onderzoek naar de antropologische en religieuze betekenis van het probleem der absurditeit en de figuur van de vreemdeling in de moderne literatuur’. J.P. Sartre (1966) en de bundel Argumenten voor een kritische ethiek (1971) behoren tot zijn - nog altijd - veel gelezen boeken. Naast artikelen op het gebied van de algemene wetenschapsfilosofie en de filosofie van de sociale wetenschappen, heeft Nauta vooral gepubliceerd op het terrein van de sociale en politieke filosofie. Zijn sociaalfilosofische artikelen zijn gebundeld in De gerealiseerde utopie en andere sociaal-filosofische stukken (1981) en De factor van de kleine c. Essays over culturele armoede en politieke cultuur (1987). Een aantal van Nauta's belangrijkste artikelen verscheen niet in de wetenschappelijke pers, maar in literaire en algemeen-culturele tijdschriften. Het essay lijkt voor Nauta de natuurlijke vorm om zich uit te drukken: zijn stukken zijn toonbeelden van helderheid, en altijd meer doordacht dan de gemakkelijk leesbare stijl op het eerste gezicht wellicht suggereert. Vaak laat hij zich daarbij ook zien als polemist.
Behalve als academisch hoogleraar is Nauta vooral bekend geworden als intellectueel. Hij redigeerde in 1977 het beginselprogramma van de Partij van de Arbeid, hij was lid van een tweetal Russell-tribunalen, en roerde zich in tal- | |
| |
rijke maatschappelijke en culturele kwesties. De stijlkenmerken van zijn academische werk keren in deze bijdragen aan publieke debatten terug: helder, altijd interessant, doordacht, polemisch. Nauta is niet alleen een man van uitgesproken meningen. In tegenstelling tot veel van zijn filosofische collega's is hij ook altijd bereid geweest om die meningen uit te spreken.
In Nauta's boeken en artikelen zijn twee figuren prominent aanwezig: de vreemdeling en de burger.
Over de figuur van de vreemdeling schreef Nauta zijn proefschrift en ook de rede die hij bij zijn afscheid als hoogleraar aan de Rijksuniversiteit Groningen hield was er aan gewijd. In de ruim dertig jaren die hier tussen liggen vormt deze figuur de spil voor de behandeling van uiteenlopende filosofische en maatschappelijke thema's. De vreemdeling - degene die aanwezig, maar niet thuis is - wekt contrasten op en vormt zo een bron van kennis en kritiek, zo valt bij de vaak door Nauta geciteerde socioloog Simmel te lezen. Vreemdelingschap heet in de antropologie van Plessner, bij wie Nauta in Göttingen studeerde, zelfs conditio humana te zijn. Wie geen vreemdeling is, leidt het leven van een plant.
De burger is iemand die wel op zijn plaats is. Als hij al zijn benen strekt, is dat hooguit voor de haard. De wereld van de burger is op orde; zijn pantoffels staan klaar, het bedje is gespreid. Gesprekken voert hij slechts met huisgenoten en zij dienen in de eerste plaats de gezelligheid; radicale standpunten worden dan ook niet op prijs gesteld, zij verstoren de sfeer van knusse saamhorigheid. Die burger, de bourgeois, is een beklagenswaardige figuur. Nauta treft hem aan onder zijn collega-filosofen en onder de toonaangevende Nederlandse columnisten.
Voor een ander soort burger, de citoyen, heeft hij meer waardering. In plaats van zich in de huiselijkheid terug te trekken, begeeft de citoyen zich in de publieke ruimte en laat daar zijn aanwezigheid blijken. De citoyen zoekt de straat, het theater, de krant op, de publieke zaak is zijn thuis. De citoyen debatteert. Pas in de jaren negentig schrijft Nauta expliciet enkele artikelen over deze figuur. Hij is, zoals we nog zullen zien, echter al eerder in Nauta's werk aanwezig, zij het in vermomming. De vreemdeling en de citoyen markeren dus niet de jonge en de wat oudere Nauta. Zij zijn met elkaar verbonden; ze contrasteren elkaar en vullen elkaar tegelijkertijd op een interessante manier aan.
Waarom bevolkt Nauta zijn boeken en artikelen met deze figuren? Nauta is geen socioloog, noch een romancier die een typering zoekt voor de mensen in zijn omgeving. Integendeel, hij heeft altijd aan scherpe lijn getrokken tussen zijn bijdragen als filosoof en die van de vakwetenschapper, en ook aan het onderscheid tussen filosofie en literatuur hecht hij - zoals hij bij voorbeeld met betrekking tot Sartre expliciet heeft uiteengezet - veel belang. De figuren
| |
| |
Lolle Nauta (º1929).
van de vreemdeling, de bourgeois en de citoyen, hebben in het werk van Nauta dan ook een andere dan een sociologische of literaire functie. Nauta is filosoof. De genoemde figuren worden voor het voetlicht gebracht om een karakteristiek te geven van de taak van de filosofie en de rol van de intellectueel.
Dat de filosoof in het huidige academische bedrijf een vreemdeling is, behoeft nauwelijks betoog. Welk wetenschapstheoretisch criterium men ook aanlegt: filosofie is geen gewone wetenschappelijke discipline. Filosofen verrichten zelden empirisch onderzoek, er bestaat binnen hun vak geen overeenstemming over methoden, noch over paradigma's die het waard zijn om te worden nagevolgd; er is hooguit in beperkte zin sprake van accumulatie van kennis: een filosoof die om zijn denkbeelden uit te werken een middeleeuwse theorie aanhaalt, diskwalificeert zich daarmee beslist niet bij voorbaat. De filosoof mag dan nog wel steeds aanwezig zijn binnen de universiteit, hij is er duidelijk niet op zijn plaats.
Twee conclusies die aan deze situatie verbonden zouden kunnen worden, trekt Nauta beslist niet.
Om te beginnen propageert hij niet dat de filosofie om mee te tellen vanaf nu naar het model van een vakwetenschap moet worden gestileerd. Nauta
| |
| |
schaamt zich er niet voor dat hij liever essays schrijft, dan het soort academische papers dat tegenwoordig vaak voor serieuze wetenschap doorgaat. De filosoof die een goede indruk wil maken en daarom een soort wetenschap meent te moeten beoefenen, zou de moed dienen op te brengen om de beschermde niche van de filosofie te verlaten. Laat zo iemand de concurrentie met echte vakwetenschappers maar aangaan, dan kunnen we zien wat zijn werk wetenschappelijk waard is. Medewerkers van het Filosofisch Instituut die zich uitsluitend met historisch onderzoek bezighouden, kunnen in de ogen van Nauta al evenmin filosofen worden genoemd. Al te vaak komt hun werk neer op het afstoffen van oude boeken.
Aan het ‘onwetenschappelijke’ karakter van de filosofie verbindt Nauta echter evenmin de andere mogelijke conclusie, namelijk dat de aanwezigheid van de filosofie in de moderne universiteit au fond misplaatst is en dat filosofen hooguit getolereerd kunnen worden als een grappig sooit rudiment van vroeger tijden, toen filosofie en wetenschap nog samenvielen en iemand met ambitie in een mensenleven nog alles kon bevatten wat er te weten viel. De filosofie dient noch een doorsnee-vakwetenschap te worden, noch te verdwijnen. Zij moet van haar nood een deugd leren maken. Filosofen moeten hun rol als vreemdeling serieus nemen. Wie bij Nauta filosofie studeerde specialiseerde zich dan ook tot generalist en werd een grensganger.
Aan deze constatering over de academische plaats van de filosofie verbindt Nauta een andere. In de afgelopen eeuwen is de filosofie haar onderwerp kwijt geraakt. Wie in de natuur geïnteresseerd is, kon vroeger de werken van een natuurfilosoof raadplegen; tegenwoordig moet zo iemand op zoek gaan naar een fysicus of bioloog. Zo zal wie de geest wil onderzoeken zich sinds het einde van de vorige eeuw ook niet meer bij het filosofisch, maar bij het psychologisch instituut moeten vervoegen en zijn samenleving en politieke processen een zaak van economie, sociologie en de politieke wetenschappen geworden. Wat blijft er dan voor filosofen over? Logica, het onderzoek van, en eventueel de kritiek op, argumentaties? Argumenteren doen alle andere genoemden echter ook en een onderzoeker die geen aandacht heeft voor argumentaties, deugt niet voor zijn vak. Normatieve problemen dan wellicht, die de moderne wetenschappen beweren niet te kunnen behandelen? Filosofie staat bij Nauta inderdaad altijd in het teken van normatieve kwesties. Toch levert ook die constatering een veel te weinig scherp beeld op. ‘Oriëntatie op normativiteit’ als karakteristiek onderscheidt de filosoof namelijk onvoldoende van zowel de dominee als de ethisch-bevlogen politicus en aan beiden heeft Nauta een broertje dood.
De filosoof, stelt Nauta in zijn openbare les Theorie en Praxis bij Marcuse uit 1969, onderzoekt de taal. Ook die omschrijving behoeft nadere kwalificatie. Taalonderzoek vormt immers niet het doel, meer slechts een middel. De
| |
| |
filosoof onderzoekt de taal in samenhang met het handelen, de praxis. Een belangrijk methodologisch instrument dat Nauta in 1984 in een artikel in Kennis en Methode over ‘exemplarische bronnen van het Westers autonomie-begrip’ ontwikkelde, valt precies hier te situeren: onderzoek naar zogenaamde ‘exemplarische situaties’ vormt een techniek om in de taal van een theoreticus het spoor van zijn praxis te traceren. Ook in dit opzicht is de filosoof dus een vreemdeling: de thuishaven van de filosoof is het gebied van het handelen, van normatieve kwesties, de praxis; zich bewegen doet hij echter in het rijk van de taal.
De figuur van de vreemdeling is daarnaast inhoudelijk van belang. Hij vestigt de aandacht op wat aan een theoretisch gepostuleerde orde ontsnapt. Filosofische stelsels die geen raad weten met het vreemde worden vanuit deze achtergrond in het werk van Nauta systematisch bekritiseerd. Tegen de fenomenoloog wordt dus het wat wereldser existentialisme uitgespeeld. De existentialist die uiteindelijk alles op individuele keuzes gooit, wordt de maatschappij voor ogen gehouden. De idealist die de hele wereld terugvoert op de geest, wordt op de materialiteit van klassenverhoudingen en op positieve feiten gewezen. De positivist die slechts de wetenschap ziet, krijgt te horen dat in haar ontwikkeling behalve interne toch ook externe factoren een prominente rol spelen. Elke poging om de vreemdeling in te lijven of uit te sluiten zal resulteren in een wereld waarin nog slechts burgers aanwezig zijn - een wereld waarin discussie, filosofie en politiek plaats hebben gemaakt voor eeuwige gezapigheid.
Nauta is uiteraard niet de enige die opmerkt dat elk systeem uitsluiting in zich draagt. Dit vormt een thema dat ook in de naoorlogse Franse filosofie - van Levinas tot Foucault, Lyotard en Derrida - ruim bemeten aan de orde komt. Er is echter een belangrijk verschil. De vreemdeling vormt voor Nauta zeker niet de onberekenbare of exotische Ander waar deze maatschappijcritici en ethici hun politieke hoop, respectievelijk hogere gevoelens op vestigen. Voor dat soort romantiek is Nauta te sceptisch en te veel rationalist. Hij weet dat wie zijn politieke of ethische handelen op solidariteit met exotische vreemdelingen baseert, uiteindelijk op zijn best de rol van filantroop zal spelen. Liever problematiseert hij de illusie van het andere in het vreemde. Wanneer Nauta als vreemdeling in Lusaka aankomt, valt het hem op dat hij eigenlijk thuis komt. ‘Het vliegveld van Lusaka ligt er bij als het station van Zwolle en ik lijk in Engeland te zijn geland,’ schrijft hij in 1985 in ‘Afrika bestaat niet’, een artikel in Nieuw Wereldtijdschrift.
Op dit punt gaat de burger de vreemdeling corrigeren. ‘Vreemdeling’ zonder nadere kwalificatie is uiteindelijk net zo'n leeg begrip als de ‘keuze’ waar de existentialist over spreekt, of het ‘subject’ dat al het werk moet doen bij de idealist. Zodra zijn intellectuele kinderen dan ook de romantiek van de
| |
| |
vreemdheid en de onzekerheid van het Franse postmodernisme al te enthousiast omarmen, zet Nauta zich schrap. Als alles wordt geïnfecteerd door het idioom van de verschillen en de contingentie, houdt hij vast aan de noodzaak van een kritische theorie en verdedigt hij de universalistische burger en het burgerrecht van het universalisme.
De citoyen is echter al eerder aanwezig in Nauta's werk, namelijk in de nadruk die hij systematisch legt op argumentatie en methodologie. De brede bekendheid die Nauta als vooral politiek denker geniet, miskent het feit dat hij altijd methodologische kwesties centraal stelt, ook wanneer hij politieke thema's aansnijdt. De filosoof mag een vreemdeling in de moderne universiteit zijn, dat ontslaat hem wat Nauta betreft namelijk niet van de verplichting zich rekenschap te geven van de regels van het intellectuele verkeer. De filosoof behoort een grensganger te zijn, maar geen smokkelaar. Aan het begin van zijn proefschrift stelt Nauta dan ook nog schuldbewust vast dat hij op dit punt heeft gefaald: de wijsgerig-antropologische werkwijze is allesbehalve ideaal en slechts gekozen bij gebrek aan beter. De bundel Argumenten voor een kritische ethiek biedt echter reeds precies wat de titel belooft: hoofdstukken waarin gangbare ethische denkbeelden worden gekritiseerd om hun gebrekkige argumentaties.
Marcuse, Habermas en diverse andere marxistische auteurs worden in latere stukken onder het methodologische mes genomen. Ook hier vormt taalkritiek het instrument voor politiek-filosofische analyses. Marcuses conclusie dat - randgroepen daargelaten - maatschappijkritiek onmogelijk is geworden, berust volgens Nauta op een centraal, filosofisch tekort van het idealistische vocabulaire. De idealistische filosofie mag de wereld van het object minder vreemd maken door haar te onthullen als het product van het subject, het subject zèlf blijft uiteindelijk ongeanalyseerd. Het is op precies dit punt dat ook marxistische theorieën volgens Nauta systematisch te kort zullen blijven schieten. Hoezeer Hegel, Fichte, Marx en de Frankfurter Schule ook van mening verschillen over de vraag wie of wat precies de plaats van het subject inneemt, zij blazen waar het op zijn filosofische functie aankomt dezelfde partij. Het subject is de plaats waar ontwikkelingen worden geïnitieerd en waarin zij eindigen, de instantie die vervreemding kan doorzien, die kritiek kan uitoefenen en die borg staat voor rationaliteit. Dit zelfbewuste subject wordt niet bepaald door iets anders dan zichzelf. Het is autonoom. Dit subject blijft een onbekende, en wel om de simpele reden dat het ten onrechte voor een bekende gehouden wordt. ‘Het idee van een autonoom, de nieuwe wereld producerend subject is [...] niet specifiek genoeg,’ constateert Nauta echter in zijn openbare les, in 1969. ‘Het heeft nauwelijks inhoud,’ herhaalt hij nog eens in 1980, ‘het begrip “zelf” in de term zelfbewustzijn is problematisch.’ Op dit punt aangekomen, keert Nauta, in tegenstelling tot
| |
| |
‘structuralistische’, met name Franse, filosofen, niet de zaken om, door het subject te elimineren en ‘objectieve strukturen’ de dienst te laten uitmaken. Zo'n omkering mag een onthullend, cynisch, beeld opleveren, maar lijdt net als Marcuses marxisme aan het gebrek dat zij noch met het idee van een moderne, democratische politiek waarin kritiek een centraal begrip vormt, noch met politiek serieus te nemen rechtspraktijken waarin individuen als subjecten worden aangesproken, te rijmen valt. Nauta's voorstel is minder cynisch, maar filosofisch uiteindelijk radicaler. Zijn stelling luidt dat wie in moderne samenlevingen serieus over maatschappij-verandering spreken wil, afscheid zal moeten nemen van het idealistische vocabulaire. Volgens Nauta moet Hegel niet op zijn kop, maar buiten de deur worden gezet.
Nauta beoefent ideologie-kritiek door methodologische thema's te behandelen en door de taal te onderzoeken; hij bespreekt politieke kwesties met wetenschapstheoretische en taalfilosofische middelen. De inzet van zijn methodologische beschouwingen is echter niet zuiverheid van argumentatie, maar handelen. Via methodologische kritiek wordt geprobeerd de ruimte te scheppen die nodig is voor publiek debat. Vervolgens zal Nauta er zijn aanwezigheid laten blijken. Een filosoof die zo te werk gaat is niet louter vreemdeling; hij is ook citoyen.
De figuren van de ‘vreemdeling’ en de ‘burger’ vormen twee klassieke rollen voor de intellectueel. Zijn hele werkzame leven heeft Nauta doorgebracht aan de universiteit. Studeerkamer-geleerde is hij echter nooit geweest. Verweven met zijn wetenschappelijk werk is zijn optreden als publicist en intellectueel. Als filosoof maakt hij gedistantieerde methodologische analyses, is hij buitenstaander, vreemdeling in de politiek. Nauta, de citoyen, weet echter dat de publieke ruimte zich buiten de muren van de academie uitstrekt. Hij engageert zich en spreekt zich uit: over Vietnam, Berufsverbote, de behandeling van indianen, over armoede, de rol van universiteit en wetenschap, de toekomst van het socialisme en die van de Partij van de Arbeid.
Deze geëngageerde intellectueel kleedt zich pas later als de betrokken burger. Nauta is in de jaren zestig, zeventig en tachtig in de eerste plaats anti-burgerlijk democratisch socialist. ‘Burgers’ zijn in zijn werk uit deze tijd op hun best aanleiding voor een vrolijk citaat van Brecht; het begrip ‘burger’ heeft nog uitsluitend de connotaties die Marx ermee verbond. Dat wil overigens niet zeggen dat Nauta zich ooit als een soort proletariër heeft gezien. Zeker, hij stelt in zijn filosofie het handelen centraal en hij bedoelt daarmee inderdaad mèt de marxist de manier waarop mensen hun bestaan maatschappelijk, economisch en cultureel produceren en reproduceren. De romantiek rond de ‘arbeider’ die in een deel van de studentenbeweging te vinden was, deelde Nauta echter niet. Aan het einde van de jaren zestig formuleert hij, bij
| |
| |
voorbeeld aan het slot van zijn openbare les, reeds ‘democratie’ als het kernprobleem. Tegenover zweverige types die in het werk van Marcuse een vrijbrief zien om de rationele discussie uit de weg te gaan, verklaart hij onomwonden zijn grote bewondering voor het logisch empirisme en zijn ontzag voor de wetenschap. Nauta, de vreemdeling, blijft uiteraard ook een Friese dwarskop.
Het is het thema van de rol van de intellectueel, dat Nauta tot nieuwe formuleringen over de ‘burger’ zal aanzetten. Het dilemma van de politiek-geëngageerde intellectueel wordt aanvankelijk verwoord als het probleem van de democratisch socialist, die, omdat hij zijn eigen oordeel wil behouden, steeds op ongemakkelijke afstand blijft staan van de ontrechte groepen of klassen waaraan hij zijn solidariteit betuigt. Daarna wordt het vertaald in een opvatting van de burger, de citoyen, die behalve weerbaar vooral ook fantasierijk dient te zijn. Want, zo merkt Nauta in 1993 in de bundel De rol van de intellectueel op, er is zowel fantasie als sympathie voor nodig, om de band tussen ons en de rest van de wereld niet te abstract en niet alleen filantropisch te doen zijn. Zonder die combinatie loopt een republiek van weerbaren het risico te veranderen in een bolwerk. Het nieuwe vocabulaire van het ‘burgerschap’ blijkt al snel zowel politieke als filosofische voordelen te hebben. Het schept ruimte voor een karakterisering van intellectuelen die hun rol niet zien als spreekbuis van iets anders, iets hogers: de geest, de natie, een klasse, het Gelijk. De intellectueel als burger is minder hoogdravend dan zijn voorgangers. Hij is een belastingbetaler die behept is met een passie voor argumenteren, iemand die zich uitspreekt zonder meteen de hele wereld aan zijn kant te willen hebben. Aan deze citoyen is het boek gewijd waaraan Nauta momenteel werkt.
De filosoof en intellectueel Lolle Nauta vertegenwoordigt een argumentatieve opvatting van democratie, maar hij onderkent als geen ander ook ogenblikkelijk de burgerlijke benepenheid zodra iemand zich daarin al te zeer thuis gaat voelen.
Nauta is een citoyen, die niet kan nalaten vreemdeling te blijven.
| |
Noot:
Een kortere versie van dit artikel verscheen als inleiding in d. pels en g. de vries (red.) Burgers en Vreemdelingen - Opstellen over filosofie en politiek, Van Gennep, Amsterdam, 1994, een bundel artikelen van vrienden, leerlingen en collega's, die Nauta aangeboden werd bij zijn emeritaat.
|
|