Ons Erfdeel. Jaargang 39
(1996)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 81]
| |
Wachten op een mentale dekolonisatie
| |
[pagina 82]
| |
identiteit. De Nederlandse directheid en nuchterheid in optreden staan diametraal tegenover de Indonesische preoccupatie met handhaving van omgangsvormen die beleefheid en innerlijke beschaving benadrukken. De hedendaagse Nederlands-Indonesische relatie vormt een afgeleide van de gesignaleerde verschillen tussen beide landen. Van de koopmansrelatie van vroeger, de drijfveer van de Nederlandse aanwezigheid in de Oost, is bijna niets overgebleven. Het belang van de goederenstromen van en naar Indonesië omvatte in 1992 niet meer dan 0,35% van de totale Nederlandse handel. Nederlands buitenlandse politiek ligt in het verlengde van die van Europa en van de Navo. Indonesië is een lidstaat van Associatie van Zuidoost-Aziatische landen (Asean) en onderhoudt, als niet-gebonden natie, geen militaire bondgenootschappen met Oost of West. Hoewel beide landen in elkaars residentie omvangrijke diplomatieke vertegenwoordigingen hebben gehuisvest, lijkt dit meer gericht op het gebruik van het gastland als toegangspoort tot de rest van het desbetreffende werelddeel dan om het belang van de bilaterale relaties zelf. Pas wanneer we over de grenzen van het hier en nu heenkijken, wordt duidelijk hoezeer Indonesië nog steeds een maatschappelijke factor van betekenis voor Nederland vormt. De oorzaak hiervan ligt in de onontkoombare verstrengeling van heden en verleden. Het verleden, de Nederlandse koloniale overheersing van Indonesië en de pijnlijke afsluiting daarvan, wordt in Nederland telkens weer actueel gemaakt wanneer daar om de een of andere reden aanleiding toe is. Tegelijkertijd is als gevolg van het koloniale verleden Nederland doortrokken geraakt van cultuurelementen die uit Indonesië afkomstig zijn. De duurzame Indonesische invloed in Nederland wordt gedragen door mensen en materiële overblijfselen. De niet-westers socioloog J.A.A. van Doorn heeft ons onlangs voorgerekend dat van alle groepen buiten Nederland geboren personen de grootste uit Indonesië afkomstig is. Ongeveer een half miljoen mensen zijn hetzij zelf uit dat land afkomstig of hebben een ouder die er vandaan komt. Meer dan drie van elke honderd Nederlanders hebben dus rechtstreekse familiebanden met Indonesië.Ga naar eind(1) Aan het begin van de jaren vijftig bleek het voor de Europese gemeenschap in het pas onafhankelijke Indonesië steeds moeilijker om zich te handhaven. Een grote stroom van mensen kwam richting Nederland. Velen brachten de sfeer van het oude Indië mee. In Den Haag (‘de weduwe van Indië’) en rond de Veluwe-zoom (Arnhem, Velp) streken veel oud-Indië-gangers neer. Binnen de naar Nederland uitgeweken Europese gemeenschap vormden de Indische Nederlanders de meerderheid. Hoewel deze groep gezien werd als een toonbeeld van geruisloze integratie, is in de laatste jaren duidelijk geworden dat aan hun lot te weinig aandacht is besteed. Zij beschou- | |
[pagina 83]
| |
De Preangerlijn tussen Poerwakarta en Padalarang (nabij Bandoeng). Deze lijn werd in 1906 in gebruik genomen (Uit: Rob Nieuwenhuys, ‘Tempo doeloe - een verzonken wereld’, Querido, Amsterdam, 1981).
wen zichzelf niet zonder reden als het kind van de koloniale rekening. Onder de tweede generatie is een emancipatieproces gaande, waarbij de wortels van het Indisch-zijn worden herontdekt. Pas nu wordt er gewerkt aan een echte Indisch-Nederlandse geschiedschrijving. Het dagelijks leven in Nederland kent verscheidene elementen die ons aan Indonesië herinneren. De rijsttafel, een koloniale compilatie van inheemse gerechten, vult thuis of in de restaurants vele magen. In het Nederlandse spraakgebruik zijn vele Indonesische leenwoorden terug te vinden. Bakkeleien is afkomstig van het Maleise berkelahi, amper komt van hampir. Koopvaardijtermen als tampat (‘slaapplek’), nassen (nasi eten) en het Kassian (van het Maleise kasihan, iemand die liefde of medelijden verdient) hebben in het Nederlandse spraakgebruik ingang gevonden. In de laatste jaren is er een grote stroom vakantiegangers richting Indonesië getrokken. Langs de toeristische as Sumatra-Java-Bali kan men busladingen zestig-plussers waarnemen, die voor het merendeel het land van hun jeugd komen terugvinden. Daarnaast zijn er ook veel jongeren die door de tropen worden aangetrokken en met de rugzak op de schouders hun weg van logement naar logement zoeken. Hun Indonesië-ervaring geeft de koloniale overblijfselen binnen de nationale cultuur een nieuwe inhoud. In hoevele Nederlandse huizen staan er niet vandaag de dag Indonesische souvenirs, variërend van houtsnijwerk tot wayangpop? Naast de mensgebonden factor zijn er de materiële overblijfselen. In het najaar van 1995 werd in de kunsthal te Rotterdam de zogenaamde Lombokschat tentoongesteld. Dit zijn de juwelen en andere preciosa die in 1895 door de Nederlanders zijn buitgemaakt tijdens de verovering van Tjakranegara, de | |
[pagina 84]
| |
zetel van de vorst van het eiland Lombok. Er is in Nederland een hele reeks van volkenkundige musea die over Indonesische collecties beschikken. Deze bestaan voornamelijk uit gebruiksvoorwerpen, archeologische vondsten zoals beelden uit de Hindoe-tijd, schilderijen, weefsels enzovoorts. Het merendeel van deze collecties ligt in de kelders opgeslagen, maar voor het museumpubliek is er nog veel te zien. Onder de materiële overblijfselen van de Nederlandse aanwezigheid in Indonesië moet ook het beschreven of bedrukte papier genoemd worden. Ontelbare wetenschappelijke verhandelingen, artikelen en tijdschriften zijn aan Indië gewijd. De kennis over en de geschiedschrijving van het land waren tot de jaren vijftig een Nederlands monopolie. Daarnaast zijn er de archivale documenten. In het Algemeen Rijksarchief strekt zich de collectie van het ministerie van koloniën en zijn voorganger, de Verenigde Oost-Indische Compagnie, uit over ettelijke kilometers lengte. Dagelijks zwoegt hier een keur van Nederlandse en buitenlandse historici om het verleden van Indonesië, en de Nederlandse rol daarin, nader aan het licht te brengen. Tenslotte is er de invloed in de kunst en literatuur. Een Nederlandse literatuurgeschiedenis zonder het noemen van namen als Multatuli en Couperus is ondenkbaar. Maar ook auteurs van nu, zoals Hella Haasse en Adriaan van Dis, hebben prachtige werken over Indië geschreven. Voegt men daarbij de stroom aan dagboeken, reisverhalen en essays die nu nog steeds over de lezer worden uitgestort, dan kan de conclusie alleen maar zijn dat Indië nog steeds in ons hoofd zit.Ga naar eind(2) Van 30 november tot 10 december 1995 vond een Indië/Indonesië festival plaats. Een toneelstuk over Soekarno, een opera over de van oorlogsmisdrijven verdachte kapitein Westerling, een theaterdocumentaire over Nieuw Guinea, Indonesische muzikale opvoeringen zijn tot één programma samengesmeed, blijkbaar onder het motto ‘niets is zo fijn als een onverwerkt verleden’. Het complex van gewoonten, gebruiken, mensen en materiële overblijfselen met betrekking tot Indonesië is in Nederland omvangrijk te noemen. Dit zegt op zichzelf nog weinig over de mate waarin Indonesië in het Nederland van nu van maatschappelijke betekenis is. Naar mijn mening ligt het belang van Indonesië vooral op het mentale vlak. Het heeft te maken met nationale identiteit, de definitie die de Nederlander van zichzelf geeft. Zelfdefiniëring is alleen mogelijk door zich te spiegelen aan het eigen verleden en aan iets niet-eigens. Waar die twee samenvallen, in het Indonesische verleden van Nederland, treedt een mechanisme in werking dat het koloniale verleden telkens weer naar de oppervlakte doet doorbreken. Het jaar 1995 geeft een fraai voorbeeld van een verhitte maatschappelijke discussie over Indonesië. De vraag die daarbij centraal staat, is welke rol wij vroeger in Indonesië hebben gespeeld en hoe dat onze hedendaagse houding | |
[pagina 85]
| |
De Indonesische visie op de politionele acties uit ‘Rahasia Borobudur’ van A.S. Danial uit 1965. De tekst betekent: ‘Echter de onafhankelijkheid die zojuist was bereikt, wilden de Nederlanders ons weer ontnemen. Het volk heeft het op heldhaftige wijze aangedurfd met simpele wapens, soms zelfs met bamboestokken, zijn vrijheid tegen de Nederlandse bezetting te beschermen’.
ten opzichte van dat land zou moeten bepalen. Op een dieper bewustzijnsniveau is de vraag echter: wie zijn wij als Nederlanders in het licht van ons denken en handelen van toen en nu? De Nederlandse Indonesië-kroniek van 1995 kan kort worden samengevat. Het begon al rond kerst 1994 toen de oud-militair en deserteur Poncke Princen in Nederland zijn familie wenste te bezoeken. Daarna werd een tijdlang een halfslachtige maatschappelijke discussie over het Indische verleden gevoerd. Tenslotte was het staatsbezoek van Koningin Beatrix aan Indonesië opnieuw aanleiding tot vele bespiegelingen in de pers en het parlement. Poncke Princen is een omstreden man omdat hij in 1948, ten tijde van het Nederlands-Indonesische militaire conflict, naar de Indonesische kant overliep en zich aansloot bij de beroemde Siliwangi-divisie. Daarna zou hij betrokken zijn geweest bij gevechtshandelingen die tot de dood van Nederlandse soldaten zouden hebben geleid. De christelijke en liberale fracties in het parlement vroegen de minister van Buitenlandse Zaken Van Mierlo om uitleg toen hij eind 1994 op humanitaire gronden besloot Princen een visum te verlenen. Een soortgelijk verzoek was in 1993 nog geweigerd.Ga naar eind(3) Het vervolg van de Indonesië-discussies van 1995 werd ingeluid door Tweede-Kamervoorzitter W. Deetman, die tijdens de nieuwjaarsbijeenkomst met de parlementaire pers verklaarde dat er een politiek debat moest komen over de gang van zaken rond de Indonesische onafhankelijkheid. Dit idee verzandde nog voordat de openbare gedachtewisseling goed en wel op gang was gekomen. Het politieke debat werd snel gesmoord omdat de politici, vooral van partijen die tussen 1945 en 1950 voor het Indonesië-beleid verantwoordelijk waren, geen zin hadden het optreden van hun voorgangers ter discussie te stellen. | |
[pagina 86]
| |
Het maatschappelijke debat zou nog even voortduren. Er werd een stortvloed van meningen over de lezer, radioluisteraar en televisiekijker uitgestrooid en plotseling leek Nederland gevuld met talloze Indonesië-deskundigen. Aan de ene kant van het spectrum stonden de Indië-veteranen, die verklaarden geen behoefte meer te hebben aan een nieuwe oprakeling van emoties. Zij kregen daarbij steun van historici die het allemaal niet meer zagen zitten. Er was in de afgelopen decennia al zoveel materiaal naar voren gekomen over het recente koloniale verleden dat de vraag naar wat er nu feitelijk gebeurd was overbodig leek. Ook de Indonesische ambassadeur in Nederland vond het niet zo nodig: wij koesteren geen rancune, het is allemaal zo lang geleden dus zand erover. Aan de andere kant van het spectrum stond de socialistische minister van Ontwikkelingssamenwerking J. Pronk, zwaar gehekeld omdat hij een openbaar excuus van de huidige regering en eerherstel voor de dienstweigeraars van toen op zijn plaats vond. En dan was er Hare Majesteits bezoek aan Indonesië in de tweede helft van augustus. Al vooraf was de publieke discussie losgebarsten over de vraag of de vorstin al dan niet aanwezig mocht zijn bij de plechtige viering van vijftig jaar onafhankelijkheid, op 17 augustus in Jakarta. Op 3 maart verscheen in de NRC een ingezonden brief van - jawel - Multatuli, die de kroonprins, naar aanleiding van de verschijning van zijn volledige werk, de volgende oproep deed: ‘Ga daar staan en spreek. Zeg dat Nederland schuld bekent over de eeuwen van mishandelen en uitzuigen. Zeg erachteraan dat de nieuwe eigenheimse regeerders het niet veel beter doen. Nog steeds is Insulinde “een prachtig paard waarop een dief zit”.’ De datum van het bezoek, de rol van de veteranen, het op afstand houden van Princen, démarches van de journalist en Soekarno-vriend Willem Oltmans, die verklaarde dat de Koningin niet naast de Pol Pot van Indonesië hoorde, 48% Nederlanders die volgens een opiniepeiling tegen excuses aan Indonesië waren, het zijn allemaal thema's die in de Nederlandse kranten voor en tijdens de warme zomer van 1995 werden aangesneden. Het bezoek zelf en de nasleep ervan leverden opnieuw stof tot discussie op. Uit een recent televisieprogramma is gebleken dat er aanvankelijk wel aan is gedacht om de Koningin als persoonlijk gast van president Suharto op 17 augustus 1995 aanwezig te laten zijn maar dat daar na discussie in het kabinet, mede met het oog op de gevoelens van de Indië-veteranen, op is teruggekomen. Vervolgens zou Suharto de koninklijke familie hebben uitgenodigd om voor aankomst in de hoofdstad een weekend te acclimatiseren in zijn buitenhuis op Batam, een eiland onder de rook van Singapore. Deze uitnodiging is echter afgeslagen en men heeft de voorkeur gegeven aan een hotelverblijf in Singapore. Volgens Roeslan Abdulgani, een adviseur van Suharto, zou dit laatste bij de Indonesische president verkeerd zijn gevallen. Verschillende | |
[pagina 87]
| |
Koningin Beatrix en president Suharto op het staatsdiner bij het bezoek van de koningin aan Indonesië in augustus 1995 - Foto Bert Verhoeff.
onaangenaamheden tijdens het koninklijk bezoek volgden. De Nederlandse minister van Buitenlandse Zaken Van Mierlo miste door ‘motorpech’ van een agent de herdenking van de Indonesische gevallenen op het ereveld Kalibata. Om ‘agenda-technische’ redenen werd een uitgebreide privélunch tussen Koningin en president afgezegd, omdat de laatste een activiteit van een van zijn dochters wilde bezoeken. In de tafelrede van de Nederlandse vorstin tijdens het officiële staatsbanket ontbraken excuses over het verleden. Koningin Beatrix zei bij die gelegenheid het volgende: ‘Nederland was aanvankelijk niet bereid het Indonesisch streven naar volledige en onmiddellijke onafhankelijkheid te accepteren. De scheiding tussen onze landen is daardoor een langdurig proces geworden dat veel pijn en bittere strijd heeft gekost.’ Openlijke excuses waren wel tijdens een door de Indonesische autoriteiten ongemoeid gelaten studentendemonstratie en in de Indonesische media geëist. Het weekblad Sinar kopte Sang Ratu harus minta maaf (De Koningin moet om vergiffenis vragen). Daaronder stond: ‘Denk eraan: duizenden Indonesiërs op tragische wijze omgekomen. Overweeg: het Indonesische volk heeft een geweten en zelfrespect. Dus, de Nederlanders vinden het waarschijnlijk gepast om excuses aan het Indonesische volk te vragen.’ Volgens het progressieve tijdschrift Forum vond 67% van de Indonesische generatie die rond 1945 volwassen werd dat excuses op zijn plaats waren. De Nederlandse regeringspartijen stelden intussen vast dat het staatsbezoek van de Koningin aan Indonesië een succes was geweest. Volgens Roeslan | |
[pagina 88]
| |
Abdulgani heeft Nederland evenwel een historische kans gemist om de zaken recht te zetten. Een NRC-redacteur vond dat Nederland in Indonesië verpletterend was vernederd. De conclusie lijkt gerechtvaardigd dat binnenlandse politieke overwegingen wederom de Nederlandse houding ten opzichte van Indonesië hebben bepaald. De nevenschikking van het nationale en internationale belang hebben tot een ongelukkig uitgevallen poging geleid alle tegengestelde opvattingen met elkaar te verzoenen. Wel een staatsbezoek in 1995 maar niet op 17 augustus, wel een erkenning van de geslagen wonden maar geen openlijke aanbieding van excuses. Het slagveld van 1995 overziend, moet worden vastgesteld dat van een evenwichtige benadering van het Indië-verleden in Nederland nog steeds geen sprake is. Verantwoordelijke politici en historici hebben lastige vragen onder de mat willen vegen. De discussie zelf is op hinderlijke wijze verengd tot het vraagstuk van de geweldsexcessen ten tijde van de politionele acties. Tenslotte gingen de gesprekken allemaal over onszelf Nederlanders, wat wij ginds hadden gedaan of misdaan. Het object van de hele episode, het land en volk van Indonesië, is voor de zoveelste keer volledig buiten de schijnwerpers blijven staan. Eén essentiële kwestie is in de storm van het maatschappelijke debat volkomen op de achtergrond geraakt. Dat is de vraag hoe een waarheidsgetrouw beeld van onze koloniale geschiedenis in het nationale geschiedbeeld moet worden ingepast. De Nederlander is trots op zijn eigen nationale geschiedenis. Het beeld wat daaruit opdoemt, is dat van een hardwerkend, beschaafd, tolerant en vredelievend volle. Zelfingenomen prijzen wij ons vaak gelukkig met zo'n land, waarin de zaken vroeger en nu zo keurig op orde zijn. Al kan er moeilijk van 350 jaar wrede onderdrukking gesproken worden, het koloniale verleden brengt een minder plezierige kant in ons volkskarakter aan het licht. Het toont de Nederlander in de rol van exploiteur en onderdrukker. Daarom houden we Indië zorgvuldig gescheiden van het zelfbeeld dat we onszelf en anderen voortdurend voorhouden. Om op een meer fundamenteel niveau te begrijpen wat er zich nu in Nederland voordoet, moeten we ons verdiepen in datgene wat zich in de koloniale tijd in de hoofden afspeelde, zowel aan Nederlandse als aan Indonesische kant. Die mentale dimensie van de koloniale verhouding maakt aannemelijk waarom er indertijd op een bepaalde manier is gehandeld. Zo kunnen we het verleden van binnenuit trachten te begrijpen, waardoor het nu mogelijk wordt het te verwerken. Uit de persoonlijke geschriften van mensen die vanaf circa 1830 voor het koloniale bestuur verantwoordelijk waren, doemt een beeld op van de drie ideële grondslagen van onze verhouding met Indië. In de eerste plaats was dit de gedachte dat wij van nature superieur waren aan de ‘inlander’ en daar- | |
[pagina 89]
| |
Folder van het Festival Indië / Indonesië dat van 30 november tot 10 december 1995 in Nederland liep.
door ook het recht van overheersing bezaten. De oud-minister van koloniën J.C. Baud drukte het in 1851 als volgt uit: ‘De geschiedenis leert dat de aanraking van het blanke mensenras met het donkerkleurige steeds tot uitkomst heeft gehad de onderwerping van het laatste door het eerste.’ Aan het begin van deze eeuw deden ideeën over associatie van blank en bruin wel opgeld, maar de gedachte van een ongelijke verhouding verdween daardoor niet. Na de dekolonisatie werd het raciale superioriteitsgevoel vervangen door de overtuiging moreel de meerdere te zijn. Het pas onafhankelijke Indonesië maakte er toch maar een puinhoop van, zo vonden velen. Bovendien, vandaag aan de dag is het met de mensenrechten in Indonesië toch maar slecht gesteld. Een tweede grondbeginsel in het Nederlandse denken over Indonesië heeft eveneens een opmerkelijke continuïteit gekend. Dat is de gedachte dat wij Nederlanders een speciale taak hebben om Indonesië te ontwikkelen. Ideeën over de noodzaak om de bevolking van Java ‘op te heffen’ werden in de periode van de ethische politiek, tussen 1900 en 1920, in vrij brede kring aangehangen. In die tijd zijn er dan ook grote sommen geld besteed aan de verbetering van de infrastructuur, het onderwijs en de gezondheidszorg in onze voormalige kolonie. Maar ook later, tot 1992 toe, werd Indonesië als concentratieland het object van een grootscheepse ontwikkelingshulp onzerzijds. Tenslotte heeft gedurende lange tijd aan onze kant de gedachte geleefd dat de Nederlandse aanwezigheid in de Indische Archipel van permanente duur zou zijn. Een enkeling sloeg met bezorgheid de grote groei van het Indonesische nationalisme gade en trok daaruit de conclusie dat ons Indisch verblijf slechts tijdelijk zou zijn. Pas in 1949, het jaar van de soevereiniteitsover- | |
[pagina 90]
| |
dracht, kwamen de Nederlandse politici en de bevolking hier te lande tot het inzicht dat ons tropisch avontuur ten einde moest komen. De omstandigheden waaronder Indië voor Nederland verloren ging, maar ook het simpele feit van de dekolonisatie zelf kwamen als een mentale schok. De Nieuw-Guineakwestie, het tegen wil en dank willen vasthouden aan ons laatste stukje in de Oost, liet duidelijk zien hoe gekwetst de Nederlandse nationale gevoelens indertijd waren. Vanaf de komst van de Nederlanders hebben de Indonesiërs teruggepraat en teruggeschreven, hoewel dat vaak gebeurde in een taal die slechts weinig Nederlanders machtig waren. Steeds is er een verborgen woordenstrijd geweest, waarbij de Indonesiër de Nederlander de spiegel heeft voorgehouden. Men wilde er, vanuit een besef van eigen superioriteit en ontwikkelingsdrang, niet naar luisteren. Ook nu nog is de aandacht voor de Indonesische kant van het historische verhaal bedroevend gering. In de Indonesische geschriften is men in de loop van de negentiende eeuw begonnen met het ontwikkelen van een beeld van de Nederlander als vijand, ‘dat gemene, bedriegelijke, witogige ras’ zoals een islamitische pamfletschrijver uit Atjeh het uitdrukte. Na de eeuwwisseling en mede onder invloed van het westerse onderwijs kwam daar iets anders voor in de plaats. Stap voor stap groeide bij de Indonesiërs het besef dat zij niet minderwaardig waren, dat ze zich van de Nederlandse bemoeizucht moesten losmaken en op eigen benen leren staan. Mohamad Hatta, later vice-president van Indonesië, drukte het als volgt uit: ‘Het volk moet zich losmaken van het gevoel van afhankelijkheid, van het gevoel, dat alleen de overheerscher in staat zou zijn, zijn economische en sociale positie te verbeteren.’ Dit besef kristalliseerde zich uit in het streven naar een eigen, onafhankelijke staat. Dat de vrijmaking van Nederland niet voltooid was zonder Nieuw-Guinea sprak voor zichzelf. Slechts vanuit een bepaalde geesteshouding konden de Nederlanders Indië koloniseren en door daaraan, ondanks de tekenen des tijds, vast te houden, is men Indië kwijtgeraakt. Had men voor de Tweede Wereldoorlog beter naar het Amerikaanse voorbeeld in de Filippijnen gekeken, of naar het Britse in India, dan was de dekolonisatie op een veel minder gewelddadige en geleidelijker wijze verlopen. Ook na de capitulatie van Japan zijn er invloedrijke personen geweest die gepleit hebben voor de weg van onderhandeling in plaats van die van het wapengeweld. Zij werden, of bewust niet gehoord, of van het politieke toneel verwijderd. De compromissen, door H.J. van Mook en S. Sjahrir zo moeizaam voorbereid, werden in het Nederlandse parlement van allerlei aanvullende eisen voorzien. Daarbij voelden de politici zich blijkbaar opgejaagd door de publieke opinie in Nederland. Een politicus van het eerste uur, J.H.A. Logemann, beklaagde zich in dat verband over het onder het Nederlandse volk heersende bezitsinstinct en de opgewonden Lombok-expeditiestemming. | |
[pagina 91]
| |
Als we het bovenstaande accepteren als een zeer beknopte, misschien niet erg welkome maar waarachtige weergave van de mentale kant van het Nederlands-Indonesische verleden, dan rijst de vraag in hoeverre ons beeld van de nationale geschiedenis hierdoor veranderd wordt. Onze nationale identiteit is sterk historisch verankerd. De Tachtigjarige Oorlog tegen Spanje bestond uit een strijd om politieke en godsdienstige vrijheid en sindsdien beschouwen we onszelf als vrijheidslievend en tolerant ten opzichte van andere overtuigingen. Daarnaast is Nederland vooral een protestantse natie. Burgerlijke deugden als hard werken, spaarzaamheid en een groot moreel verantwoordelijkheidsbesef zijn de geschiedenis door bepalend geweest voor ons denken en handelen. Deze aspecten zijn gekoppeld aan een sterk ontwikkeld zondebesef over wat er allemaal mis is gegaan. Het koloniale verleden staat op een gespannen voet met ons nationale zelfbeeld. In het huidige Indië-debat spelen gevoelens van, deels plaatsvervangende, schaamte een belangrijke rol. Sommigen laten zich hierom verleiden tot een openbare schuldbelijdenis, anderen werken die gevoelens snel onder de tafel en willen er niet verder over praten. Tegelijkertijd kan worden vastgesteld dat het wapengekletter en de overheersingspolitiek in onze voormalige kolonie de keerzijde van onze nationale vrijheidsdrang en tolerantie aan het licht brengen. Het wordt tijd om het beeld dat opdoemt uit de koloniale geschiedenis in te passen in ons nationaal identiteitsbesef. Er is noch plaats voor zelfgenoegzaamheid noch voor overdreven zondebesef. We waren en zijn niet beter maar ook niet slechter dan de ons omringende volken. Voor sommigen betekent dit een ontgoocheling, voor anderen misschien een troostrijke gedachte. De noodzaak van een voortdurende mentale dekolonisatie maakt dat Indonesië voor Nederland van maatschappelijke betekenis blijft. |
|