| |
| |
| |
Het land van drie naties
Rolf Falter
werd geboren in Leuven in 1958. Studeerde moderne geschiedenis aan de K.U.Leuven. Was redacteur bij het dagblad ‘De Standaard’ en is nu directeur van het Centrum voor Politieke, Economische en Sociale Studiën (CEPESS). Publiceerde ‘Het langzame eind van het Sovjet-imperium’ (1991) en ‘Tweedracht maakt macht’ (1994).
Adres: Bieststraat 78,
B-3550 Heusden-Zolder
In de eerste twee weken van 1995 daverde het kleine België weer eens op zijn politieke grondvesten. Aanleiding tot deze nieuwe crisis was een incident dat, naar de normale maatstaven van nationaliteitenconflicten op dit continent, ronduit lachwekkend genoemd mag worden: touwtrekkerij om de benoeming van een burgemeester die in een taalgemengd dorp van 4.000 inwoners een meerderheid van de kiezers achter zich weet, maar om principiële redenen weigert de taal van de minderheid van 45% van het dorp te spreken.
Dat dit soort incidenten in een land van tien miljoen inwoners bijna tot een regeringscrisis leidt, en zelfs tot polemieken over het uiteenvallen van België, toont vooral aan hoe wankel de staatkundige constructie tussen Nederland, Duitsland en Frankrijk vandaag is. De impact van het nationaliteitenconflict in België op het politieke landschap is overduidelijk. De ‘communautaire kwestie’ gaf niet alleen het ontstaan aan diverse nationalistische partijen in de twee landsdelen van België, ze zorgde er een kwarteeuw geleden ook voor dat de traditionele partijen - christendemocraten, socialisten en liberalen - uiteenvielen op basis van de taalgroep van hun leden. Geen enkele van die partijen behield zelfs maar een minimum aan een nationale structuur. Het nationaliteitenprobleem in België vormt zo een wezenlijk element in de fragmentering van het politieke landschap en in de instabiliteit van zijn regeringen.
| |
Drie natiegevoelens
Wie België bovendien bestudeert vanuit het perspectief van het rusteloze Europese continent merkt meteen dat het land een complex en dus kwetsbaar gegeven is. Het herbergt in wezen drie natiegevoelens: een Belgisch, een Vlaams en een Waals. Ogenschijnlijk is het eerste een wegkwijnend nationalisme dat op termijn vervangen zou kunnen worden door de twee anderen.
| |
| |
Wie echter verder kijkt dan het dagelijks communautair dispuut, kan niet om de constatering heen dat elk van de drie nationalismen van België een grote kwestbaarheid vertoont wat betreft de toekomst.
De instabiliteit van België vloeit voor een groot deel voort uit de afwezigheid van een continu nationaal gevoel door de eeuwen heen. In Frankrijk en Engeland, en in mindere mate in Duitsland, is het nationaal sentiment al bijna duizend jaar oud. De afwezigheid van een continu nationaal gevoel in ons land is op haar beurt het product van de voortdurende politieke conflicten rond dit gebied, die maakten dat de natievormende factoren - bestuur, godsdienst, taal en sociaal-economische structuur - geen enkel stabiel beeld vertonen. Antwerpenaren zijn door de eeuwen heen achtereenvolgens Brabanders, Bourgondiërs, katholieke Habsburgers, protestantse Habsburgers, Oostenrijkse Habsburgers, Belgen, Fransen, Nederlanders en al een beetje Vlamingen geweest - wat vermoedelijk verklaart waarom ze zich ook vandaag nog in de eerste plaats als Antwerpenaren identificeren.
De huidige schakering van nationalismen vloeit voort uit het ontstaan van België in 1830. De voor die tijd zeer democratische argumenten waarmee de revolutionairen in Brussel zich afscheurden van het Koninkrijk der Nederlanden - en waarmee ze een twee eeuwen oud proces van Belgische natievorming voltooiden - moesten er op termijn onvermijdelijk toe leiden dat de volksmassa haar plaats in het bestuur van het land zou opeisen en er de Franstalig-burgerlijke elite zou verdringen. Even onvermijdelijk zouden daardoor de taalverschillen - en sedert het begin van de negentiende eeuw ook de uitgesproken sociaal-economische verschillen - tussen het noorden en het zuiden van de nieuwe staat aan het licht treden. Zo is ook gebeurd. De historische paradox van België is immers dat al in de motieven van het ontstaan als staat de kiemen van ontbinding aanwezig waren.
De vraag die onvermijdelijk rijst, is waarom het bijna honderd jaar oude conflict tussen twee samenlevingen (die niet alleen taalkundig verschilden, maar die ook sociaal-economisch anders gestructureerd waren en die telkens weer politiek anders stemden) niet zoals de meeste van dergelijke conflicten in Europa geradicaliseerd is tot een periode van gewelddadige confrontatie, of tot een besluit om Vlamingen en Walen te scheiden, zoals dat in 1992 met Tsjechië en met Slovakije gebeurde. Verschillende factoren hebben hier remmend en matigend gewerkt: de sterke uitstraling van de nieuwe en zeer burgerlijke Belgische staat en het ermee gepaard gaande nationalisme in de negentiende eeuw (opnieuw opgerakeld in beide wereldoorlogen); de internationale toestand die tussen 1914 en 1989 eigenlijk altijd gespannen was; de al bij al (op de Duitsers tussen 1914 en 1945 na) zeer geringe inmenging van de buurlanden in ons communautair dossier; en de bijna ononderbroken welvaartsstijging in de twintigste eeuw, die veel scherpe kanten van het conflict hielp wegvijlen.
| |
| |
Niet te vergeten bij dit alles is dat zowel Vlaanderen als Wallonië - anders dan Ierland, Polen of zelfs Tsjechië - maar zeer recente staatkundige constructies zijn, die in het verleden nooit bestaan hebben in de geografische vorm waarin ze nu worden gepropageerd. Bovendien zijn ze niet, zoals de meeste andere kleinere nationale staten in Europa, ontstaan uit de ontvoogdingsstrijd tegen een grootmacht die zich geen gezichtsverlies kon veroorloven, maar uit de democratische hervorming van een burgerlijk bestuur van een al bij al gezapig West-Europees landje.
Zeer sterk heeft ook meegespeeld dat Vlaanderen tot in de eerste helft van deze eeuw als een volledig taalgemengd gebied gold. Juist wegens het langdurig taalgemengde karakter van de Vlaamse provincies duurde het tot 1963 eer men tot het aflijnen van een taalgrens kwam, die op haar beurt de logische consequentie was van de evolutie naar twee eentalige (i.p.v. tweetalige) gebieden, waartoe men tussen beide wereldoorlogen had besloten.
Die taalgrens bleef overigens onvolkomen. Neemt men Brussel en de gemeenten met een gemengd taalstatuut van 1963 samen, dan leeft nog altijd zo'n 13% van de bevolking van België in een taalgemengd gebied, waarvoor nog steeds geen algemeen aanvaarde regeling - met inbegrip van het afzien van machtsuitoefening over de taalgrens - is uitgewerkt. Die 13% vormt een percentage dat veel lager ligt dan pakweg zestig jaar geleden toen, naast de huidige taalgrensgebieden, zowat alle verstedelijkte en industriële gebieden in Vlaanderen als taalgemengd golden. Maar het is met name het blijvend bestaan van taalgemengde gebieden dat België ertoe gedwongen heeft de nooit eerder uitgeprobeerde omvorming van een unitaire naar een federale staat uit te werken.
Vandaag, na de omvorming van België tot een federale staat, is de rust op het communautaire front niet teruggekeerd. Dat blijkt niet zozeer uit de talloze, vaak triviale communautaire incidenten die zich blijven voordoen. Dat blijkt vooral uit het feit dat nogal wat partijen en politici zich in beginselen, uitspraken en daden niet hebben neergelegd bij de federale constructie.
Het beeld van het Belgisch politiek landschap op communautair gebied is dan ook uiterst complex. Men kan daarbij een onderscheid maken naargelang het nationalisme dat men belijdt (Belgisch, Vlaams, Waals-Franstalig) of naargelang de positionering tegenover het nationaliteitenvraagstuk (unitaristisch, federalistisch, separatistisch). We laten voor het gemak de kleine minderheid van ca. 60.000 Duitstaligen aan de grenzen met Duitsland en Luxemburg buiten beschouwing. Ook binnen die gemeenschap lopen de strekkingen inzake de toekomst van de Duitse minderheid uiteen, maar de verschillen zijn minder uitgesproken dan in de rest van het land en hebben, wegens de kleine omvang van deze groep, een nogal marginale invloed op het politieke gebeuren in Brussel.
| |
| |
| |
Het Belgisch labyrint
Het hanteren van de hierboven opgesomde criteria om het Belgische politieke landschap te beschrijven, is een risicovolle zaak. Er is nauwelijks diepgaand politologisch of sociologisch onderzoek verricht naar aanleiding van dit thema. Bovendien zijn de genoemde criteria ook zelf voortdurend in evolutie. Wat volgt is daarom een nogal impressionistisch, te veralgemeend en dus aanvechtbaar schema, waarmee we echter in de eerste plaats de complexiteit van het communautaire gebeuren in België anno 1996 willen benadrukken.
Van de drie nationalismen die vechten om het hart van (een deel van) de inwoners van België, is het Vlaamse nog het meest eenvoudig te beschrijven. In essentie zijn er daar op dit ogenblik twee grote strekkingen. De eerste en ongetwijfeld meest luidruchtige groep van Vlaamsnationalisten bouwt voort op het traditionele gedachtegoed van de Vlaamse beweging. Zowel de symbolen (de leeuwevlag, de IJzerbedevaart, het overschilderen van Franstalige borden), als de harde slogans (België barst), als de politieke inhouden (de eis om taalbescherming als onderdeel van de ontvoogding van het achtergestelde Vlaamse volk, bijvoorbeeld in Voeren en Vlaams-Brabant) zijn in grote lijnen dezelfde gebleven als bij de meest radicale Vlaamsgezinden tussen de twee wereldoorlogen. Men vindt deze mensen trouwens grotendeels terug in dezelfde groepen en bevolkingslagen als toen: de katholieke middengroepen, het Davidsfonds, het IJzerbedevaartcomité, de Vlaamse Volksbeweging, het Taalaktiecomité, het weekblad 't Pallieterke, de studentenvereniging KVHV en een deel van het Vlaams Blok. Even traditioneel zijn de verscheurende ruzies in deze groep.
De andere Vlaamsnationale strekking is van recentere aard, ook al zijn er duidelijk affiniteiten met de positie van de zogenaamde ‘minimalisten’ rond de katholieke Antwerpse toppoliticus Frans van Cauwelaert tussen de twee wereldoorlogen. Het hoofdaccent ligt hier op het benadrukken van het (economisch) eigenbelang van het Vlaamse volk, bij voorkeur (maar niet noodzakelijk) binnen België en vooral tegenover de Franstaligen. Deze groep - die men terugvindt in de Vlaamse regering en ambtenarij, in het Vlaams Economisch Verbond, in de VU en in delen van VLD en CVP, rond de kranten De Standaard en de Financieel-Economische Tijd - beschouwt de symboliek en de politieke inhoud van de traditionele Vlaamse beweging als achterhaald en wil vooral vanuit de nieuwe Vlaamse instellingen ageren. Haar doelstellingen zijn in de eerste plaats sociaal-economisch van aard en draaien rond eisen als verankering of financiële verantwoordelijkheid van de deelstaten (ook inzake sociale zekerheid).
Het beeld van het Waals nationalisme is al veel complexer, vooral door de evolutie van de jongste jaren. Strikt genomen is het Waals nationalisme gebaseerd op de eis van het creëren van een grotere politieke autonomie voor de
| |
| |
Waalse provincies, zeker tegenover de Vlaamse meerderheid in België, maar evenzeer ook - en vanuit socialistische optiek - tegenover de burgerlijke en kapitaalkrachtige (Franstalige) milieus van Brussel. Wat die eis betreft, loopt er een rode draad van Jules Destrée via André Renard naar José Happart. Lode Wils heeft er echter terecht op gewezen dat die milieus van Waalse nationalisten, die men hoofdzakelijk in socialistische kringen terugvindt (op het intermezzo van het Rassemblement Wallon in de jaren zeventig na) hun oorsprong vonden in anti-flamingantische bewegingen in Gent, Antwerpen en Brugge aan het einde van de negentiende eeuw. In de taalstrijd bleef met andere woorden een solidariteit bestaan met de elders verfoeide (ook Brusselse) burgerlijk-Franstalige milieus. Die dubbelzinnigheid vindt men ook terug in het feit dat het de militanten van ABVV-leider André Renard waren, die na de mislukte grote Waalse staking van 1960-'61 hun energie richtten op een nieuw probleem: de overheveling van het onooglijke en taalgemengde dorpje Voeren naar Vlaanderen. De belangrijkste figuur van het Waals nationalisme vandaag, José Happart uit Voeren, is de verpersoonlijking van die dubbelzinnigheid in de Waalse beweging. Happart is binnen de Franstalig socialistische PS de kampioen van een verregaande bevoegdheidsverdeling tussen Walen en Franstalige Brusselaars, maar evenzeer de voorman van de Franstaligheid in Voeren en de rand rond Brussel. Men kan de Waalse beweging dus evengoed als een Waals-Franstalige beweging omschrijven.
Nog complexer wordt het als men aan die redenering de constatering koppelt dat heel wat Waalse nationalisten - onder meer burgemeester Jean-Maurice Dehousse van Luik en de Waalse minister-president Robert Collignon - sedert de staatshervorming van 1993 hun eisen als verwezenlijkt beschouwen. Uit vrees voor een voor Wallonië nadelige regionalisering van de sociale zekerheid kantten ze zich tegen elke nieuwe staatshervorming. De voornaamste eis van de Waalse nationalisten vandaag is de status quo, waardoor ze ook weer voeling krijgen met bepaalde groepen binnen het Belgisch nationalisme. Enkel een kleine maar opvallende minderheid in Wallonië is begonnen aan een hernieuwd onderzoek van een oude hypothese: de aanhechting van Wallonië bij Frankrijk.
Het Belgisch nationalisme is de oudste nationale emotie in dit land, omdat het al in 1789, bij de Brabantse Omwenteling, natievormend bleek. Het bereikte zijn hoogtepunt in de negentiende eeuw, toen de uitstraling van België met zijn model-grondwet, zijn hypermoderne economie, zijn wetenschappers en zijn burgerlijke cultuur veel groter was dan de omvang van het kleine landje kon doen vermoeden. Van die traditie is vandaag enkel wat symboliek rond de vlag, het vorstenhuis en vaak ook de Franse taal overgebleven. Ze wordt geschraagd door oud-strijders en militairen en door Franstalig-burgerlijke kringen in Brussel.
| |
| |
| |
Nieuwe varianten
Op dat afstervende nationalisme hebben zich echter nieuwe varianten geënt. Een eerste is die van dat deel van de bevolking dat zich identificeert met het gepasteuriseerde beeld van het vorstenhuis dat door de boulevardpers (en door het grootste deel van de media) wordt verspreid. Een tweede variant is die van een kleine groep Vlaamse en Franstalige intellectuelen die, uit afkeer van de vulgariteit van veel nieuwe nationalismen in Europa, het burgerlijke België van de negentiende eeuw hebben herontdekt en er zeer nostalgisch mee dwepen. Een derde variant is die van de nieuwe Vlaamse burgerlijke elite, die zich in de gedempte schijnwerpers rond het Hof in Brussel koestert in de veronderstelling evenwaardig te zijn aan de oude Franstalige leidende klasse. De jongste variant is die van Franstalig extreem-rechts, dat uit afkeer tegen het bestaande bestel ook de regionalisering verwerpt en zich opnieuw achter de Belgische vlag schaart.
Het groeipotentieel van deze nieuwe varianten van het Belgisch nationalisme mag zeker niet onderschat worden. In de mate dat vele Waalse nationalisten hun eisenprogramma als verwezenlijkt beschouwen en pleiten voor de communautaire status quo, schakelen zij zich in in het nieuwe federale België zoals dat zeer uitdrukkelijk door koning Albert wordt uitgedragen. Ook aan Vlaamse kant bestaat zo'n potentieel bij de meer progressieve politieke tendensen die de Vlaamse ontvoogding als voltooid en de Vlaamse beweging en opstoten van communautaire koorts als achterhaald beschouwen. Toch is het ook duidelijk dat al deze (potentiële) varianten van Belgisch nationalisme vermoedelijk te disparaat zijn om allemaal onder hetzelfde dak plaats te nemen. Veelal leidt enkel het gebrek aan alternatief hen in die richting.
Het geheel van die drie gefragmenteerde nationalismen in België levert ongetwijfeld een vrij onstabiel beeld op. Vandaar dat ook de discussie over het type staatsvorm dat men voor de inbedding van het nationaliteitenprobleem wenst, verre van beslecht is. Schijnbaar vindt een zeer grote meerderheid van het politieke spectrum zich terug in het concept van federalisme zoals dat tot stand is gekomen na een kwarteeuw staatshervorming. Maar bij nadere beschouwing merkt men grote verschillen. Voorstanders van het federalisme zijn: de Franstalige liberalen, die zich met het FDF op de positie van een ouderwets-Belgische Vlamingenhaterij hebben teruggetrokken onder het motto dat Vlaanderen al voor separatisme zou hebben gekozen; delen van de Volksunie en van de CVP rond Luc van den Brande die voor een verdere evolutie van de federale staatsstructuur naar confederale instellingen pleiten; Waalse nationalisten die tevreden zijn met hun eigen instellingen en geen nieuwe eisen stellen; Vlaamse intellectuelen die het communautaire probleem als afgedaan beschouwen; gewezen unitaristen die nu vooral het herstel van de federale partijen na een kwarteeuw communautaire ruzies bepleiten.
| |
| |
Volmondige unitaristen - mensen die in de huidige context zouden aansturen op de afbouw van de federalistische structuren en een terugkeer naar de eenheidsstaat zouden wensen - zijn vandaag uiterst zeldzaam geworden. Men zal ze vinden bij een deel van de oudere generatie of in een aantal Belgicistische splinterpartijen, die tot nog toe nauwelijks stemmen haalden bij verkiezingen. Volmondige separatisten - die aansturen op een uiteenvallen van België - vindt men in de Waalse beweging voor de aanhechting bij Frankrijk, maar vooral toch in Vlaanderen. De harde kern bevindt zich onder de aanhang van het Vlaams Blok. Van daaruit, en onder druk van de communautaire botsingen, vindt de tendens de jongste jaren geleidelijk meer aanhang, openlijk bij de traditionele groeperingen van de Vlaamse beweging, iets meer verdoken - als een hypothese die onder ogen moet worden gezien - bij een deel van het Vlaamse establishment uit media, politiek en economie.
| |
De toekomst
Een jaar na de afwerking van de vierde staatshervorming rijst zo de vraag of de federalistische constructie zal blijven zoals ze is, of ze zal evolueren, of dat ze zal verdwijnen samen met België. Voor de eerste hypothese pleit de constatering dat de opeenvolgende staatshervormingen inderdaad heel wat politieke mijnen in de relatie tussen Vlamingen en Walen onschadelijk hebben gemaakt: van de ruzies over onderwijs via ‘de wafelijzerpolitiek’ inzake openbare werken tot de altijd frustrerende taalkaders die dank zij de regionalisering tot een minimum zijn teruggebracht.
De staatshervorming heeft dus grote groepen organisaties, instellingen en ambtenaren uit het dagelijks gevecht met de andere gemeenschap om kredieten, subsidies, benoemingen en beslissingen gehaald. Dat is een pacificatie-element dat vaak onderschat wordt. Wat zeker ook tot verminderde communautaire wrevel heeft geleid, is dat - gewild of ongewild - de autonome deelstaten ruime kredieten en relatief weinig schulden hebben meegekregen. In het omgekeerde geval was de druk om de federale overheid verder te ontmantelen veel groter geweest dan nu.
Toch zijn er ook nog altijd sterke politieke krachten aanwezig die het verder uiteendrijven van Vlamingen en Walen aanmoedigen. Een scheiding van beiden en het verdwijnen van België vallen als resultaten van dat proces zeker niet uit te sluiten. Zo'n middelpuntvliedende kracht gaat bijvoorbeeld uit van de zwakke plekken en inefficiënties van de vorige staatshervormingen: de bevoegdheden die slecht verdeeld werden, zoals wetenschapsbeleid en gezondheidszorg; de zeer fragiele institutionele constructies voor Brussel of voor het buitenlands beleid, die bij de minste humeurigheid van een van de partners totaal geblokkeerd kunnen geraken; de zwakke overleg- en scheidsrechterstructuren, die trouwens nog niet op de proef zijn gesteld in een situa- | |
| |
tie van uiteenlopende politieke meerderheden op de diverse bestuursniveaus; de onevenwichtige financiering van het federalisme, die de federale overheid het minst laat genieten van extra-belastingopbrengsten en haar toch belast met de zwaarste uitgaven, zoals de sociale zekerheid, de intresten op de staatsschuld, de oplopende subsidies aan Europa of de overheidspensioenen.
Een even grote bedreiging van de Belgische pacificatie gaat uit van de blijvende meningsverschillen over de taalgemengde gebieden. Aan Franstalige zijde wil men niet bevestigen dat de taalgrens definitief vastligt, iets wat men aan Vlaamse kant eist. Van Vlaamse zijde blijft men er in ieder geval principieel op aansturen dat alle Franstaligen op Vlaams grondgebied geleidelijk zouden vernederlandsen, daar waar de Franstaligen schermen met Europese akkoorden die aan etnische minderheden een aantal minimale rechten op het gebruik van de eigen taal bij administratieve handelingen of in het onderwijs waarborgen. Weliswaar is er sedert de taalwetten van 1963 een hele weg afgelegd inzake de pacificatie van taalgemengde gebieden - zeker in de negentien gemeenten van het hoofdstad-gewest - maar zolang er geen akkoord tussen Vlamingen en Franstaligen bestaat over de basisbeginselen inzake het bestuur van die gebieden, blijft het hele federale bouwwerk wankel. En zolang de grenzen van de deelstaten niet vastliggen (met vastgelegde rechten voor de plaatselijke minderheden) zal de logische evolutie naar vier deelstaten (Vlaanderen, Wallonië, Brussel en Duits België, die dan de plaats zouden innemen van de zes gemeenschappen en gewesten) geen doorgang vinden.
De grootste bedreiging voor het Belgische bouwwerk gaat echter uit van de blijvende economische achteruitgaan van Wallonië, van de onmacht van de Franstalige politieke elite om daar wat aan te doen, van het verder uiteendrijven van de Vlaamse en Waalse samenleving die daaruit voortspruit, en van het toenemend ongeduld in Vlaanderen over die toestand.
De analyse van het probleem is op zichzelf al delicaat, maar mag daarom niet ontweken worden. Alle sociaal-economische statistieken maken duidelijk dat Wallonië als geheel elk jaar zwakker blijft presteren dan Vlaanderen, zowel in zijn groei en in de werkgelegenheid als wat betreft de exportcijfers. Iets verfijnder luidt de analyse dat het ononderbroken verval van de oude industriegebieden in Henegouwen en Luik de niet zo slechte prestaties van regio's als Waals-Brabant en Luxemburg ruimschoots in de schaduw blijft stellen. De centrale vraag daarbij luidt, of het nu al veertig jaar durende verval een fataliteit is voor elk oud industriegebied in West-Europa, dan wel of er andere factoren meespelen.
Niemand zal eraan twijfelen dat het verdwijnen van de steenkoolmijnen en een groot deel van de staalindustrie ontwikkelingen zijn die decennia nodig hebben om verteerd te worden. Anderzijds leert een eerste analyse dat in soortgelijke oude industriegebieden in West-Europa - in het noordwesten
| |
| |
van Engeland, in het Ruhrgebied of in het noorden van Frankrijk - veel duidelijker aan de herstructurering is gewerkt dan in Wallonië. Zeker in Engeland en Frankrijk, in mindere mate in Duitsland, is men daar voor een deel teruggevallen op de klassieke recepten voor economisch noodlijdende regio's: een vermindering van lonen en sociale bescherming, de aanmoediging van KMO's, de overheid als stimulator van het privé-initiatief.
Er hoeft dus niet noodzakelijk van een fataliteit sprake te zijn, wanneer de herstructurering van Wallonië nog steeds uitblijft. Er is misschien ook sprake van economisch en politiek falen. Daarbij staat, in één hypothese, de communautaire kwestie centraal. De grote financiële transfers vanuit Vlaanderen in het kader van de Belgische solidariteit - vooral via de sociale zekerheid, in mindere mate via het overheidsapparaat - maken het mede mogelijk dat Wallonië 40% van zijn werkende bevolking in overheidsdienst houdt (tegenover zo'n 25% in Vlaanderen) en dat het 25% werklozen onbeperkt in de tijd kan blijven uitbetalen. Eén zesde van de sociale uitkeringen in Wallonië - met inbegrip van de beruchte ‘onevenwichten’ in de ziekteverzekering - wordt vanuit Vlaanderen gefinancierd. Die toestanden handhaven op hun beurt een brede kiezersbasis voor partijen die, zoals in het verleden, sterk gericht blijven op cliëntalisme, op een grote rol voor de overheid, op een maximale groei van de sociale zekerheid, op een ouderwets-militant syndicalisme. Juist die elementen die een begin van economisch herstel voor Wallonië vermoedelijk het meest in de weg staan.
Die tendens wordt nog fors versterkt doordat in de hervormde Belgische staatsstructuur - en anders dan in de meeste federalistische staten - een absoluut minimum aan verantwoordelijkheid is toegekend aan de deelstaten inzake het financieel beheer van de overheidsinkomsten en van de sociale zekerheid. Wie in die sectoren kredietverhogingen bepleit, belast daarmee vooral de federale overheid. Vanuit Waals perspectief betekent dat eigenlijk: van elke honderd frank die op federaal niveau wordt uitgegeven, is 75 frank afkomstig uit Vlaanderen en Brussel.
De uitkering van miljardensubsidies door de Europese Unie aan Henegouwen - dat tot verbijstering van velen, maar volkomen terecht door de Europese Commissie als de mezzogiorno van West-Europa werd gecatalogiseerd - kan voor deze hypothese een testgeval worden. Mochten de economische resultaten de komende vijf jaren uitblijven, dan zal in Vlaanderen de roep toenemen om grotere financiële verantwoordelijkheid voor de deelstaten inzake de overheidsinkomsten en de sociale zekerheid. Nu al neemt voortdurend het ongeduld toe over de weerstanden vanuit de Waalse politieke partijen tegen een versnelde sanering van de overheidsfinanciën, tegen de modernisering en privatisering van de overheidsbedrijven, tegen een afremming van de stijging van de loonkosten en tegen een reorganisatie van de sociale zekerheid.
| |
| |
Onderhuids rommelt de meest accute dreiging. Via de financieringswet van 1989 gaan de economische prestaties van elke deelstaat steeds meer meespelen in de belastinginkomsten die ze door de federale overheid uitgekeerd krijgt. Of anders gezegd: als de economische neergang van Wallonië aanhoudt, zal het geleidelijk verplicht worden in de uitgaven van zijn deelstaten (Waals gewest, Franse gemeenschap), de tering naar de nering te zetten. Of het zal opnieuw -zoals bij het onverantwoorde financiële gedeelte van de staatshervorming van 1993 - moeten aankloppen bij de federale overheid, met een nieuwe staatshervorming tot gevolg.
Er is dus duidelijk nog conflictstof genoeg aanwezig in het federale België. Optimisten zullen er daarbij van uitgaan dat dit land inzake compromisvorming tussen tegengestelde nationalismen al veel verder is gegaan dan andere landen, dat er al veel conflictstof is weggewerkt, dat de nationalistische passies afzwakken, dat slechts een kleine minderheid van de bevolking de scheiding der Belgen wenst en dat zo'n scheiding aan Vlaanderen Brussel en aan Wallonië veel centen zou kosten. Pessimisten zullen daarentegen wijzen op het toenemende onbegrip van Vlamingen en Walen voor elkaar - niet het minst in de media - op het feit dat de jongste eeuw alle veelvolkerenstaten in Europa, op Zwitserland en België na, uit elkaar zijn gevallen, op honderd jaar wederzijds wantrouwen, op de blijvende ruzies, op de grote staatsschuld die nog weinig politieke ruimte voor zachte compromissen laat.
Essentieel voor de evolutie van de komende jaren en decennia is echter dat, nu de Ierse kwestie in vreedzamer banen wordt geleid, België uitgroeit tot het voornaamste nationaliteitenprobleem binnen de Europese Unie. Binnen dat Europese kader, dat gericht is op integratie en samenwerking tussen staten en naties (en dus in feite op het omgekeerde van nationaliteitenconflicten) wordt het Belgisch nationaliteitenprobleem hoe dan ook heel anders dan de klassieke conflicten tussen volkeren, zoals die tot nog toe op het Europese continent plaatsvonden. Het wordt veeleer een experiment, zoals het dat nu al is inzake de constructie die werd uitgedacht om de deelstaten rechtstreeks bij het Belgisch buitenlands beleid te betrekken. Het is een experiment dat uiteraard ook interessant is voor de verdere uitbouw van de Europese constructie zelf.
Trouwens, zelfs het extreme scenario van een onafhankelijk Vlaanderen zal er, in de context van de Europese Unie, heel anders uitzien dan bijvoorbeeld dat van een onafhankelijk Tsjechië. Hoe relatief wordt immers die onafhankelijkheid als het vrij verkeer van personen, kapitalen, goederen en diensten, het buitenlands- en defensiebeleid, grote delen van de economische politiek (inbegrepen media en milieu), zelfs de financiële solidariteit met andere lidstaten en straks misschien ook de muntpolitiek op Europees niveau worden geregeld?
| |
| |
Anders gezegd: de verdere afwikkeling van het Belgisch nationaliteiten-conflict zal vermoedelijk vooral op een oefening in subsidiariteit uitlopen, waarbij zowel het mordicus vasthouden aan de Belgische natie als het aansturen op een onafhankelijk Vlaanderen ten dele illusies zijn. En waarbij het niet eens uitgesloten is dat elk van de drie nationale emoties die België vandaag beroeren, verdwenen zullen zijn tegen het midden van volgende eeuw: bijvoorbeeld als België verdwijnt, Wallonië in Frankrijk opgaat en Vlaanderen, na lang aarzelen, met Nederland samensmelt. Iets anders zou je, in een gebied waar nationalistische emoties altijd maar van tijdelijke aard zijn geweest, niet verwachten.
|
|