ne. Die verloren hun monopolie. Eindpunt: toen Brugge wel de Honderdjarige Oorlog en interne troebelen had overleefd, maar overvleugeld werd door Antwerpen, dat toen een eigen ‘gouden eeuw’ begon, waarover Leon Voet, ook bij het Mercatorfonds, een klassiek boek geschreven heeft.
Hoe is dat in zijn werk gegaan? Brugge had zich ingelaten met een dramatisch conflict met keizer Maximiliaan van Oostenrijk. Die had geruime tijd gevangen gezeten in het huis ‘Craenenburg’ (thans is het een vredig café), terwijl zijn medestanders op de Markt werden afgeslacht. Deze vorst had gezien, dat de Scheldestad een kans kreeg om het commerciële vreemdelingenverkeer tot zich te trekken. Het kon namelijk een meer liberale, moderne regeling aanbieden dan Brugge, dat vasthield aan verouderde privileges van gilden die stonden op hun soevereiniteit.
Zo moest daar de herleving wachten op het einde van de twintigste eeuw, toen burgemeester en schepenen, onder leiding van Pierre van Damme, vaart zetten achter de uitbouw van een eigen zeehaven: Zeebrugge. De stad had lang geworsteld tegen de verzanding van haar toegangswegen. Nu echter werd een reusachtig complex gebouwd, waarvan in dit boek luchtfoto's te zien zijn. De vraag is natuurlijk, of de ‘Chunnel’ geen onvoorziene concurrentie zal brengen, wat betreft het contact met de Oostengelse havens, zoals Felixstowe.
Brugge en Europa bestaat uit twee hoofdafdelingen. Eerst: de stad en de verschillende windrichtingen: de Duitse landen, Engeland, Frankrijk, Italië en het Iberische schiereiland. Daarna: een Brugse kunstgeschiedenis.
De meest samenhangende handeldrijvers waren de ‘Oosterlingen’. Géén ‘oriëntalen’, maar vooral burgers uit het ‘Oost’ zeegebied: Nowgorod, Bergen in Noorwegen, Londen, de IJsselsteden, onder leiding van Lübeck. Zij vielen niet uiteen in regionale groeperingen, maar traden, gezamelijk op als ‘Hanseaten’. Het huidige ‘Oosterlingenplein’ herinnert eraan, dat hun huis daar heeft gestaan. Maar het koggeschip op het torentje is het enig overgebleven souvenir.
Dan waren er, vooral, de Engelsen. Ze voerden, samen met de Spanjaarden, de ruwe wol in (er zijn nog altijd veel schapen in Engeland!), die diende als grondmateriaal voor de beroemde lakenindustrie van Gent, Brugge en Ieper. Het is dan ook verklaarbaar, dat Vlaanderen in moeilijkheden kwam, toen er tussen de Franse en de Engelse koning een conflict ontstond, dat zijn dieptepunten vond in de Honderdjarige Oorlog. De Vlaamse graaf was er zich namelijk van bewust, dat hij trouw leenman moest zijn van Frankrijk, terwijl de steden om tastbare redenen naar Engeland keken. Bovendien was het grafelijke hof verfranst, zodat ook toen al een taalbarrière bestond tussen de hoogste standen en de burgers.
Trouwens, reeds op 11 juli 1302 waren de gilden van Brugge en elders uitgetrokken om het Franse ridderleger te verslaan. Het werd de befaamde Gulden Sporenslag bij Kortrijk. Maar ook het eerste militaire treffen in wat ‘honderd jaar’ zou duren, had vlak bij Brugge plaats: in Sluis, een Brugse voorhaven waar, in 1340, de Franse vloot vernietigd werd. (De Vlamingen herdenken nog jaarlijks hun Gulden Sporen, vaak daarbij vergetend, dat de Fransen toch het laatste woord hadden, in de slag bij West-Rozebeke (1382), waar baljuw Filips van Artevelde, aan het hoofd van de Gentenaren, sneuvelde.)
In de vijftiende eeuw overheerste het Bourgondische rijk Europa. De regering van Filips de Goede was daarbij het hoogtepunt. Hij stelde in Brugge de Orde van het Gulden Vlies in (1429). Maar ook andere steden deelden in die ‘splendeur’, zoals Brussel, Antwerpen en Mechelen. Dat was de tijd van de grootste welvaart, maar ook die van wat men, met een halfjuist woord, ‘de Vlaamse Primitieven’ noemt. Dáárover vindt men hier, uiteraard, een uitstekend samenvattend hoofdstuk, waarin de nadruk wordt gelegd op het feit, dat de grootste meesters geen geboren Bruggelingen waren. Maar zó sterk was de aantrekkingskracht van de stad, dat men er, van heinde en ver, heentrok om artistiek te kunnen werken.
In die omstandigheden is het begrijpelijk, dat de Engelsen juist Brugge uitkozen voor grote gelegenheden. Hier verscheen Eduard IV in 1478 om te onderhandelen over het huwelijk van zijn zuster Margareta van York, met Karel de Stoute. Dat werd ook gesloten in Damme; nóg een voorhaven van Brugge, terwijl de intocht van die twee een zó luisterrijke indruk naliet, dat de optocht tot op de huidige dag wordt nagespeeld in de Gouden Boom-stoet.
Veel later vond de verbannen Karel II een rustig verblijf hier en in het St. Sebastiaansgil-