| |
| |
| |
[Nummer 5]
Paul de Wispelaere (o1928) (Foto Bert Nienhuis).
| |
| |
| |
Paul de Wispelaere
Het eindeloze verzet tegen de voltooiing
Anne Marie Musschoot
ANNE MARIE MUSSCHOOT
werd geboren in 1944 te Gent. Doctor in de Wijsbegeerte en Letteren (U. Gent, 1971). Hoogleraar aan de U. Gent. Auteur van ‘Het Judith-thema in de Nederlandse letterkunde’ (1972); ‘Karel van de Woestijne en het symbolisme’ (1975); ‘Van Nu en Straks (1893-1901)’ (bloemlezing, 1982); ‘Vlaams Leesboek’ (bloemlezing, samen met Jozef Deleu, 1986). Werkte mee aan de uitgave van het ‘Verzameld Werk’ van Cyriel Buysse. Vast medewerker aan ‘Ons Erfdeel’ en ‘Septentrion’.
Adres: Nieuwkolegemlaan 44, B-9030 Mariakerke (Gent)
Per 1 januari 1992 nam Paul de Wispelaere (o1928) afscheid als hoogleraar moderne Nederlandse literatuur aan de Universitaire Instelling Antwerpen. Criticus en schrijver De Wispelaere koos, na twintig jaar academische bedrijvigheid, zelf voor het vervroegde emeritaat. Een hem typerende keuze trouwens, waarmee de persoonlijke vrijheid die hem zo lief is onaangetast blijft en waardoor hij zich nu ten volle kan wijden aan zijn ‘eigen’, creatieve werk.
Ter gelegenheid van dit ‘afscheid’ werd onder de titel Tekst en context door zijn naaste medewerkers Kris Humbeeck en Georges Wildemeersch een keuze uit zijn ongebundelde artikelen en essays gepubliceerd. Dit lijvige boekdeel bevat verder nog een ‘Bibliografie van het kritisch werk van Paul de Wispelaere’, samengesteld door Richard Baeyens. Het wordt voorafgegaan door een ‘portret’ van de criticus en hoogleraar in de vorm van een gesprek met de samenstellers van de bundel. Met de titel Tekst en context zijn inderdaad de twee polen aangegeven waarrond het beschouwend werk van De Wispelaere zich beweegt. Eerder werd ook in dit tijdschrift het kritisch en essayistisch werk van De Wispelaere door Paul van Aken al getypeerd onder de titel ‘Tussen tekst en context’ (OE 90/2, pp. 208-215).
| |
De criticus
Toen De Wispelaere als criticus debuteerde, in het midden van de jaren zestig, werd hij niet alleen sterk aangegrepen door de ontdekking van de
| |
| |
Franse Nouveau roman maar ook door de nieuwe literatuurkritiek die in Frankrijk opgang maakte, de ‘Nouvelle critique’, die in de eerste plaats gekenmerkt werd door een formele, structuralistische en immanentliteraire aanpak. Het provocerend nieuwe van die inzichten sterkte de criticus in zijn overtuiging ‘dat literatuur in de eerste plaats een kwestie van vorm en taal is’. Bovendien stelde de Franse ‘Nouvelle critique’ tegenover de traditionele filologische benadering (de ‘critique universitaire’) een ‘critique d'interprétation’: een ideologisch geladen kritiek, die sterk de nadruk legt op de persoonlijke betrokkenheid van de criticus.
Door deze laatste klemtoon verschilt Paul de Wispelaere dan ook duidelijk van de critici van de ‘Merlyn-school’, waarmee hij, vooral in Nederland, meestal wordt geassocieerd. Net als de Merlinisten stelt De Wispelaere de tekst- en structuuranalyse centraal en gaat hij ervan uit dat de criticus een aandachtige lectuur (een ‘close-reading’) van de tekst-zelf en de tekst-als-eenheid-op-zich dient te presenteren. Maar dat volstond voor hem niet. Zo heeft hij zich in het opstel ‘De criticus is een schrijver’ (opgenomen in Het Perzische tapijt, 1966), met name afgezet tegen Kees Fens: ‘Ik was het met hem eens dat een criticus een nauwgezet lezer moet zijn, maar daarmee was de kous niet af. In mijn ogen was de criticus tevens een schrijver, die geen vrijblijvend of louter objectief leesverslag produceert, maar die zich met zijn hele persoonlijkheid engageert in een kritisch essay’ (Tekst en context, p. 14). En ook: ‘De criticus staat niet neutraal, maar met inzet van zijn persoonlijke overtuigingen, gevoelens en sentimenten tegenover of middenin het literaire leven’ (ibid., p. 322, in het opstel ‘De schrijver op het literaire forum’). De Wispelaere, met andere woorden, liet zich inspireren door de Franse ‘Nouvelle critique’, niet door het anglo-amerikaanse ‘New criticism’ dat model stond voor Merlyn. Met deze Franse nieuwe kritiek en meer in het bijzonder met Roland Barthes heeft hij ook het verzet gemeen tegen de vereenzelviging met één bepaald beeld en zijn voorkeur voor openheid en veranderlijkheid, voor onvoltooidheid en ongrijpbaarheid. De Wispelaere cultiveert de ambivalentie, de tegenstrijdigheid, niet alleen in literaire teksten, maar ook in de eigen persoonlijkheid en in het eigen creatieve werk. Revelerend in dit opzicht is
‘Ambivalentie’, sluitstuk in de bundel Tekst en context, eerder verschenen in Raster 51 (1990). In dit opstel staat ‘het grote thema van de onzekerheid en de twijfel, dat knaagt in het hart van de moderne literatuur’ centraal: de onkenbaarheid van de wereld niet alleen, maar ook de ‘complexe en problematische verhouding tussen taal, kunstwerk en realiteit’ Dit sluitstuk is tevens een sleutelstuk voor de interpretatie van De Wispelaeres creatieve werk: fragmenten van ‘Ambivalentie’ klinken ook door of zijn zelfs in identieke formulering terug te vinden in de dagboektekst van zijn jongste werk, Het verkoolde alfabet. Hier, zoals steeds, is ambivalentie in algemene zin de grondhouding die de schrijverspersoonlijkheid typeert.
| |
| |
Het verzet tegen het gefixeerde standpunt komt in Tekst en Context verder ook impliciet naar voren doordat de keuze van de artikelen en essays laat zien welke ontwikkeling de criticus heeft doorgemaakt. De formele, structuralistische aanpak blijft belangrijk in zijn kritieken en essays maar werd geleidelijk aan ook aangevuld met aandacht voor levensbeschouwelijke, maatschappij- en ideologiekritische aspecten van de literatuur. De Wispelaere zelf wijst op zijn veranderende visie op Louis Paul Boon: ‘De structuur van De Kapellekensbaan - Zomer te Ter-Muren’ (uit 1965) behandelt ‘vrijwel uitsluitend poëticale, verteltechnische en structurele aspecten’ van het romantweeluik. Later, in zijn studie over het utopia in Vergeten straat (1976), zou de criticus echter ook op zoek gaan naar Boons maatschappijvisie: dan wordt breedvoerig ruimte gelaten voor biografische, historische, sociale en politicologische gegevens. In Tekst en context wordt de kritische praktijk van De Wispelaere in zijn volle rijkdom aan de lezer gepresenteerd: er zijn niet alleen zuiver ‘immanent analytische’ essays (over Boon en Polet), maar ook bredere stukken. Opmerkelijk zijn de recente aandachtspunten: het genre van de biografie en de autobiografische aspecten van het eigen schrijversschap, waarmee het essayistische genre zo mogelijk nog dichter naar het creatieve toe blijkt te zijn gegroeid. Verhelderend in dit verband is dat de criticus-schrijver, zoals blijkt uit een mededeling in Het verkoolde alfabet, zelf de keuze heeft gemaakt van de stukken die in Tekst en context zouden worden opgenomen
| |
Het verkoolde alfabet
De amalgamering van kritisch-essayistische en verhalende componenten begon zich in het werk van De Wispelaere al af te tekenen in de ‘dagboekroman’ Paul-tegenpaul (1970). In Het verkoolde alfabet. Dagboek 1990-1991, verschenen enkele maanden na Teksten context, heeft de totale ‘ontgrenzing’, de absolute vermenging van de genres, zich volledig voltrokken. De dagboekgebeurtenissen in strikte zin, het observeren van wat zich dagelijks in de omgeving en in het leven van de schrijver voordoet, nemen in het dagboek slechts een relatief geringe plaats in: de directe waarneming, waarin zoals steeds bij De Wispelaere, de natuur (de paradijselijke tuin) een grote rol speelt, wordt er via associaties verbonden met herinneringsbeelden uit het eigen nabije of verre verleden, maar wordt ook bepaald door tal van leeservaringen, door kritische beschouwingen bij werk van anderen én bij eigen werk. Het verkoolde alfabet vertoont dan ook een eigenzinnige mengvorm waarin het uitwaaierende autobiografische egodocument een zelfportret tot stand brengt dat bestaat uit verhaal en herinnering, kritiek en essay, beschouwing en zelfanalyse.
De fragmentarische vorm van de dagboeknotitie beantwoordt aan een bewuste keuze. Net zoals de door hem zeer bewonderde Max Frisch zweert De Wispelaere bij de onvoltooidheid van het fragment, of bij de ‘kortstondige schittering van scherven’ die Willy Roggeman in de muziek van Charlie Parker vindt. Maar de zinnen en de fragmenten van het ‘ideale’ dagboek verwijzen naar een eenheid, een synthese: ‘Vanuit de gebrokenheid en tijdelijkheid waaraan ze ontspringen en die hun natuurlijke voedingsbodem is, drukken zij door hun vormkracht zelf een verlangen
| |
| |
naar vastheid en eenheid uit’ (p. 148). Tegelijk is het dagboek een middel om de integriteit van het verleden te bewaren: ‘In zorgvuldig gebouwde en beheerste zinnen fragmenten herstellen van een wereld die aan het verdwijnen of al verdwenen is. Een vorm van literaire archeologie’ (p. 45).
Het fragmentarische schrijven dat een verlangen naar eenheid uitdrukt, is nog in een ander opzicht een dubbele daad: al schrijvend wordt immers, zoals ook Flaubert al besefte, het schrijven zelf in beeld gebracht. Schrijven is een dubbel, ambivalent werk: het is ook een middel om distantie te scheppen, om zichzelf, terugblikkend, te bekijken. Deze ambivalentie wordt in Het verkoolde alfabet vanaf het begin al verduidelijkt in een formele ik/hij-verdubbeling: ‘ik krijg hem in beeld terwijl hij lusteloos door het schuine dakraam van zijn werkkamer staart’ (p. 9). Het door de ruit heen naar buiten staren krijgt ook verder in het dagboek de symbolische motiefwaarde van de terugblik op het eigen leven.
Het dagboek omvat precies één jaar: 12 hoofdstukken, van oktober 1990 tot september 1991. Daar doorheen geweven komen ook 7 ‘Biografische notities’ voor waarin de schrijver zijn ‘persoonlijke mythologie’ analyseert door een reconstructie van zijn afkomst: een eenvoudige, streng-katholieke, burgerlijke familie waarin vooral de vaderfiguur, een timmerman-wagenmaker, met heel veel sympathie en met scherpe, bijzonder concrete details wordt opgeroepen (hoe hij zich scheert, hoe hij ruikt, hoe hij pijn verwerkt). Uit dit eenvoudige nest heeft de schrijver zich geleidelijk aan losgemaakt; hij heeft zijn ‘vrijheid’ bevochten in die mate dat hij verder ook altijd heeft geweigerd ergens bij een groep te horen of zich door wie dan ook te laten inpalmen. Maar ook hier is de ambivalentie niet ver weg: van het warme nestgevoel is hij nooit helemaal losgekomen. Integendeel, het wordt, met veel nostalgie om het verleden, in een elegische stijl gecultiveerd. En dat is ook de taak van de schrijver: ‘wat voorbijgaat, op de drempel van de ondergang staat, wat uit de werkelijkheid wegglijdt in het rijk van het verhaal, fascineerde mij toen al’ (p. 27).
Alle bekende thema's, motieven en personages uit het vroegere werk van De Wispelaere zijn ook in Het verkoolde alfabet aanwezig. Er zijn de vrouwen die een rol in zijn leven hebben gespeeld en die hij als romanfiguren heeft opgevoerd: de huwelijken met A. en met G., de kortstondige, ‘met een verblindende opzettelijkheid’ in de sfeer van het literaire beleefde verhouding met Bérénice, die opnieuw in haar mythische proporties wordt geanalyseerd. Er zijn de vele reisherinneringen die met deze figuren verbonden zijn en die via het bekijken van foto's (ook hier is een vergelijking met Roland Barthes wellicht niet misplaatst) of via het overdoen van de reis worden geëvoceerd. Onverminderd blijft, uiteraard, de fascinatie voor literatuur, met de bekende voorkeuren: Rilke en Leiris, Flaubert, Boon, Frisch, Brodsky, naast nieuwere, recente ontdekkingen. Er zijn voorts de emotionele uitvallen tegen de vernieling van de natuur door het stijlloze, smakeloze en vulgaire, lawaaierige optreden van de mens en diens
| |
| |
machines, contrapuntisch geplaatst tegenover de lyrische, met rijke zintuiglijke schakering weergegeven beelden van wat zich in de natuur en in de dierenwereld afspeelt. Er zijn, ten slotte, de bekende uitvallen tegen de domme en hypocriete politici, tegen de taalverloedering en de absurditeit van sommige wetenschappelijke experimenten.
Nieuw in dit dagboek is echter de beschrijving van de intieme omgang met de jonge geliefde Ilse, een ervaring die zo verrijkend is omdat ze wordt verdiept door het melancholische besef van het eigen ouder worden. Deze ‘jonge’ en als ‘laatste’ ervaren en beschreven liefde verleent aan dit boek een allesdoordringend gevoel van krachtige levensvreugde, ofschoon het, met des te meer nadruk, juist in het teken van het verleden komt te staan. Aan dit verleden heeft de geliefde geen deel gehad, maar het wordt mede voor haar, in en door het dagboek, bewaard en verklaard. De herinnering, de sporen en afdrukken van wat ‘onherhaalbaar, onbereikbaar en verloren is’, maken immers deel uit van het bewustzijn van de schrijver.
De titel van dit dagboek verwijst naar een als motto vooraan geplaatst citaat van Octavio Paz, waarin door ‘vlammende verrijzenissen/van het verkoolde alfabet’, een paradijselijke, vòòrwereldse wereld wordt opgeroepen die nog vrij is van tijdsbesef of tijdsverloop, en dus ook van ondergang, vergankelijkheid. In het dagboek zelf wordt het beeld van het alfabet dat verkoold is en naar as smaakt, gebruikt om de pervertering van het moderne taalgebruik aan te klagen. De keuze van de titel houdt dan ook de suggestie in dat, via taal, via het schrijven, een wereld kan worden opgeroepen waarin een verloren eenheid denkbaar is, waarin een verzoenende synthese van als complementair aanvaarde tegenstellingen tot de mogelijkheden behoort. In die zin kan Het verkoolde alfabet het dagboek van de aanvaarding, van de rust worden genoemd.
paul. de wispelaere, Het verkoolde alfabet. Dagboek 1990-1991, De Arbeiderspers, Amsterdam, 1992 (Privé-domein nr. 179), 304 p.
paul de wispelaere, Tekst en context. Artikelen en essays over moderne Nederlandse en buitenlandse literatuur. Gebundeld en aangeboden ter gelegenheid van zijn afscheid door het Departement Germaanse Filologie van de Universitaire Instelling Antwerpen, ed. K. Humbeeck en G. Wildemeersch, Antwerpen, 1992, 492 p. (-ISBN 90-9004636-4).
|
|