Ons Erfdeel. Jaargang 35
(1992)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 511]
| |||||||||||||||
De stad, de kunst en het menselijk geluk
| |||||||||||||||
De stadTegenwoordig wordt aan de stedelijke ambiance met haar diverse accommodaties een culturele betekenis toegekend. De combinatie van veel mensen, kunst en onderwijs op hoog niveau, interessante bezienswaardigheden en de aanwezigheid van maatschappelijke elites met geld, gezag en cultureel kapitaal lijken daarvoor garant te staan. De Nederlandse cultuur ontplooit zich vooral in steden met een interessant cultuurhistorisch erfgoed, die ruimte bieden voor vernieuwing. Daar is een pluriform en dynamisch cultureel klimaat.Ga naar eind(3) Verstedelijking is niet alleen het kwantitatief verschijnsel van een hoger wordende bevolkingsdichtheid. Ze is ook kwalitatief van aard: onpersoonlijk sociaal verkeer, onveilige binnensteden, sterke mobiliteit, een heterogene bevolking en een markt vol veelzijdige voorzieningen. | |||||||||||||||
[pagina 512]
| |||||||||||||||
Daarmee is verstedelijking een cultureel proces geworden.Ga naar eind(4) Wanneer de heterogene samenstelling van de bevolking wordt weerspiegeld in de ontwikkeling van rijk geschakeerde culturele activiteiten worden er kansen geschapen voor een identificatie van de burgers met hun stad.Ga naar eind(5) In de recente periode van economische groei werd aan de kunst een nieuwe rol toebedeeld: zij zou bijdragen aan het economisch vestigingsklimaat, zij zou de kwaliteit van het stedelijk leven vergroten en de specifieke identiteit van een stad kunnen versterken. Kunst werd aldus een strategisch element in de beeldvorming van steden.Ga naar eind(6) Uit onderzoek bleek dat investeringen in culturele voorzieningen meer effect sorteerden buiten de culturele sector dan erbinnen. Investeringen in culturele voorzieningen vormen dan ook niet zonder meer voldoende voorwaarde voor het bevorderen van culturele participatie. | |||||||||||||||
De kunstHet cultuuraanbod van middelgrote steden vertoont veel overeenkomsten: musea, podia voor uitvoerende kunsten (zowel voor klassiek als voor marge-repertoire), een filmhuis, een muziekschool, een bibliotheek, een artotheek en een creativiteitscentrum. In het gedecentraliseerde cultuurbeleid zoeken steden daarnaast via accentuering van hun sterke punten naar een eigen profiel. Ze proberen zich daarmee te onderscheiden van naburige stedelijke centra en tegelijk de inwoners van de eigen regio aan zich te binden. Het is voor lokale overheden aantrekkelijk om op deze manier uniformeringstendenzen in de samenleving te pareren. Ze kunnen langs deze weg ook een maatschappelijk draagvlak creëren voor het specifiek culturele leven van hun eigen stad. Een dergelijke binding brengt echter het risico met zich mee van een min of meer besloten cultureel circuit dat deze specifieke culturele identiteit bewaakt en dat met kunstzinnige vriendelijkheid buitenstaanders de toegang belemmert. Dan beschouwt de culturele elite van een stad, waaruit leden van adviesraden en besturen worden gerecruteerd, het domein van de kunsten als een bezit dat alleen gedeeld wordt met gelijk gestemden. Gemeentebesturen die zèlf leiding willen geven aan het verbreden en versterken van het culturele klimaat zoeken naar manieren om het maatschappelijk draagvlak daarvoor te vergroten zonder evenwel de betrokkenheid van de culturele elites te verspelen. Kunstenplannen voor een vastgestelde periode, gekoppeld aan budgetfinanciering met bijbehorende prestatieverplichtingen lijken daarvoor een geschikt instrument. De gemeenteraad houdt dan het budgetrecht en controleert de samenhang van het aanbod en de spreiding van de afname. | |||||||||||||||
De burgerKassies stelde in 1988 op een congres van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten: ‘Mensen laten zich in hun gedrag en handelen niet | |||||||||||||||
[pagina 513]
| |||||||||||||||
Straattheater in Amersfoort. De historische binnenstad is tegelijkertijd het podium, het decor en de ontmoetingsruimte. Passanten vormen een spontaan publiek.
allereerst leiden door voor de hand liggende belangen. Zij houden er waarde-oriëntaties op na, bewust en ook vaak onbewust, die hen tot richtsnoer dienen. Willen wij dat zij tot autonoom handelen in staat zijn, dan moeten wij bevorderen dat zij hun eigen waarde-oriëntaties ontwikkelen. Dat is de kern en de inzet van elk cultuurbeleid’.Ga naar eind(7) Dit is een vrome wens. Als burgers hun waardering voor cultuur om gaan zetten in participatie blijken zij een calculatie te maken van kosten en baten en daarbij andere vormen van vermaak als mogelijke alternatieven te betrekken.Ga naar eind(8) Ongemakken (geld en tijd voor vervoer, kaartje kopen, etc.) worden afgewogen tegen de verwachte baten (cultureel genot, sociale bevestiging). In de afweging tussen vermaak via massamedia (t.v., video, cd) binnenshuis of cultureel vermaak buitenshuis blijken sociale factoren gewicht op de schaal te leggen.Ga naar eind(9) In het verleden hebben dergelijke afwegingen geleid tot een afkalving van het publiek van de podiumkunsten. Daardoor ontstonden steeds homogener publieken van achterblijvers, die elkaar versterkten maar daardoor een drempel vormden voor de instroom van een nieuw publiek.Ga naar eind(10) | |||||||||||||||
Cultureel, economisch en sociaal kapitaalUit bovenstaande beschrijvingen blijkt dat in het culturele leven van middelgrote steden economische, culturele en sociale factoren nauw met elkaar verbonden zijn. De Franse socioloog Bourdieu is van mening dat men sociaal-culturele processen alleen kan begrijpen als men rekening houdt met de werking van analoge soorten kapitaal. Naast het vertrouwde economisch kapitaal, dat gemakkelijk wordt vereenzelvigd met een streven naar eigenbelang in de vorm van winst, spelen vormen van cultureel en sociaal kapitaal een cru- | |||||||||||||||
[pagina 514]
| |||||||||||||||
ciale rol.Ga naar eind(11) Cultureel kapitaal heeft een aura van belangeloosheid om zich heen; een zekere chique van materiële onthechtheid. Dat is natuurlijk maar schijn want het verwerven en het onderhouden van cultureel kapitaal vereist tijd en geld. Die wordt onder andere geïnvesteerd via opvoeding en scholing, via informatieverwerving en cultuurparticipatie. Dat zijn slechts enkele van de vele manieren waarop economisch kapitaal wordt omgezet in cultureel kapitaal. Bij de verwerving van cultureel kapitaal speelt iemands milieu van herkomst een cruciale rol: wie uit een gezin komt waarin kunst een rol speelde, heeft een voorsprong in de verwerving van dit onderdeel van het cultureel kapitaal op degenen, die daar thuis niet mee in aanraking zijn gekomen. Die voorsprong is tweeërlei: ze betreft zowel de hoeveelheid kunstzinnig kapitaal als het vanzelfsprekende gemak om daarmee om te gaan. Wie geboren is in een kunstzinnig milieu heeft dus een investeringsvoorsprong qua tijd en gemak ten opzichte van degenen, wier kunstzinnige socialisatie pas op school is begonnen. De school fungeert voor de laatste categorie vooral als een aanmaker van kunstzinnig kapitaal, terwijl ze voor de eerste categorie het reeds aanwezige kapitaal vergroot.Ga naar eind(12) Het gemak om met kunst om te gaan is tevens van belang voor iemands sociaal kapitaal. De omvang van dit laatste soort kapitaal is afhankelijk van de hoeveelheid en de aard van de sociale relaties die iemand effectief kan mobiliseren. Dit sociale kapitaal fungeert als een vermenigvuldigingsfactor van iemands economisch en cultureel kapitaal. Wie met een vanzelfsprekend gemak omgaat met kunst omdat dat thuis met de paplepel is ingegoten, zal naderhand eerder geneigd zijn omgang te zoeken met soortgenoten en daardoor mede kunnen profiteren van hun culturele kapitaal. Soort zoekt soort, ook in kunstzinnig opzicht. Tussen de drie soorten kapitaal, die Bourdieu onderscheidde, zijn dus velerlei omzettingsprocessen, waardoor ze elkaar onderling kunnen versterken. Dat leidt gemakkelijk tot vorming en afgrenzing van culturele elites. Het is dan ook geen wonder dat Bourdieu er de nadruk op legde hoe mensen zich collectief proberen van elkaar te onderscheiden op basis van hun culturele smaak. Bourdieu ontwikkelde zijn distinctietheorie door onderzoek van de receptieve cultuurparticipatie in Frankrijk in de jaren zestig en zeventig. Inmiddels weten we dat deze vorm van cultuurparticipatie maar een beperkt deel vormt van de totale culturele activiteit van de bevolking en dat de produktieve cultuurparticipatie in Nederland zelfs 2,5 keer zo groot is als het aantal bezoekers van kunstzinnige evenementen. Bijna de helft van de burgers is op enigerlei wijze actief als een kunstzinnige amateur!Ga naar eind(13) De ‘ontdekking’ van deze grote categorie ‘vergeten participanten’Ga naar eind(14) vormt voor het ministerie van WVC een dankbare legitimering van ‘participatie’ als kernbegrip van het landelijk cultuurbeleid.Ga naar eind(15) Want amateuristische kunstbeoefenaren blijken afkomstig te zijn uit alle lagen | |||||||||||||||
[pagina 515]
| |||||||||||||||
Jerome Symons aan het werk op het beeldhouwerssymposium in Amersfoort, 1987. Op de achtergrond één van de gesponserde wooncontainers.
van de bevolking. Ze vormen dus - in tegenstelling tot de bezoekers van de meeste kunstzinnige evenementen - geen sociale elite. Toch blijken ze vaak evenementen te bezoeken op het kunstzinnig gebied waarin ze zelf actief zijn.Ga naar eind(16) De culturele factorGa naar eind(17) is bij amateurkunstenaars dus ruimschoots vertegenwoordigd. Hun economische achtergrond is gevarieerder dan die van andere bezoekers van culturele evenementen. Wat is de rol van de sociale factor in de amateurkunst? Hoe verhouden binding en distinctie zich tot elkaar? Zijn er grote verschillen tussen amateurs die in verenigingsverband opereren en degene die individueel lessen volgen? En hoe verhouden sociale en culturele motieven zich hier? Voor een weloverwogen, strategisch cultuurbeleid is enige kennis nodig van de samenhang van culturele, sociale en economische factoren. In het nabije verleden lag de nadruk sterk op relaties tussen de culturele factor en de economische factor. Die twee factoren dringen altijd op de voorgrond omdat in het kunstbeleid geldstromen moeten worden aangeboord of gekanaliseerd. De sociale factor wordt nog te veel gezien als een uitvloeisel van de twee andere factoren. Begrijpelijk, maar ten onrechte. Begrijpelijk, niet alleen omdat het cultuurbeleid lijkt te worden gedomineerd door problemen van financiële verdeling maar ook omdat dat beleid sterk beïnvloed wordt door mensen met relatief veel kunstzinnig kapitaal: culturele ambtenaren worden gerecruteerd vanwege hun kennis op kunstgebied, gemeenteraadsleden nemen zitting in de commissie cul- | |||||||||||||||
[pagina 516]
| |||||||||||||||
tuur vanwege hun affiniteit met kunst en alleen zelfverzekerde culturele consumenten treden in de openbaarheid met hun wensen. Waar politici geen ‘oordelaars’ mogen zijn van kunst doen zij in tijden van stijlverscheidenheid en smaakonzekerheidGa naar eind(18) een beroep op professionele kunstspecialisten. Door dit alles krijgt de culturele factor veel nadruk. Het is onterecht dat de sociale factor als een uitvloeisel in plaats van als een aangrijpingspunt van beleid wordt gezien omdat de sociale factor van beslissende invloed kan zijn op het uiteindelijke effect van het culturele beleid, juist vanwege zijn vermenigvuldigend karakter. Op lokaal niveau zijn de sociale aangrijpingspunten voor het cultuurbeleid aanzienlijk groter dan op rijksniveau. Daar zou het ontmoetingskarakter van kunstzinnige gebeurtenissen met zorg moeten worden gestimuleerd onder het motto: ‘Gedeeld genoegen is dubbel genoegen’. Een integraal cultuurbeleid op lokaal niveau vergt een bewuste, strategische afstemming van culturele, economische èn sociale factoren. Waar die factoren elkaar versterken heeft het beleid succes, waar een schakel ontbreekt is de kans op een mislukking groot. Onderstaande voorbeelden van twee bijzondere culturele evenementen in de stad Amersfoort (ruim 100.000 inwoners) illustreren dat. | |||||||||||||||
BeeldhouwerssymposiumAmersfoort heeft een imago als kei-stad. In de nabijheid van een historische kei zijn jarenlang keien uit diverse landen in het stadsplantsoen geplaatst tijdens de zogenaamde keistadfeesten. Het idee om deze keien door beeldhouwers tot beelden te laten promoveren bleek gezien de aard van de diverse gesteenten niet uitvoerbaar. Uiteindelijk werd door de adviescommissie beeldende kunst een zogenaamd beeldhouwerssymposium geïnitieerd. In overleg met een gerenommeerde beeldhouwer werden acht beeldhouwers geselecteerd, die in de nazomer van 1987 in de gelegenheid werden gesteld om te werken in natuursteen in een tijdelijk kunstenaarsdorp, opgetrokken rondom een ‘plein-air’ atelier. De kunstenaars waren zowel geselecteerd op artistieke als op sociale criteria. De doelstellingen van het symposium waren: - het stimuleren van een reeds lopende inhoudelijke discussie tussen beeldhouwers over hun visie op steen als materiaal, - het stimuleren van autonome beeldende kunst, - het toegankelijk maken van het scheppingsproces van beeldhouwers voor het publiek.Ga naar eind(19) Het symposium werd geopend met een gratis openluchtvoorstelling van een Japanse slagwerkgroep. Gedurende de zes weken dat het symposium duurde werden er lezingen, discussiebijeenkomsten en studiedagen georganiseerd voor uiteenlopende categorieën professionals (kunsthistorici, beeldhouwers, culturele ambtenaren en bestuurders). Er waren ook | |||||||||||||||
[pagina 517]
| |||||||||||||||
Het beeld van Gerard van Rooy is bijna voltooid. Ab Meilink, een van de initiatiefnemers van het beeldhouwerssymposium en oud-leraar tekenen en handenarbeid, in gesprek met leerlingen, die dit evenement bezoeken.
tentoonstellingen over beeldhouwkunst (o.a. van de deelnemende kunstenaars). Het symposium werd gesponsored door een paar lokale ondernemers. Het werd een succes. De gestelde doelen werden bereikt. De lezingen, discussiemiddagen en studiedagen werden goed bezocht. Scholen uit stad en land bezochten het atelier. Er konden rondleidingen worden aangevraagd. Individuele bezoekers van alle leeftijden waren bijna voortdurend op het terrein aanwezig. De koningin kwam incognito. De lokale pers besteedde uitgebreid aandacht aan de ontwikkelingen in het ‘plein-air’ atelier. Dat werd bezocht door 15.000 bezoekers. Een bijzonder en onvoorzien effect was de gezamenlijke wens van de acht deelnemende beeldhouwers om hun beelden uiteindelijk geplaatst te zien op één lokatie. Die wens werd door de gemeente gehonoreerd. In dit voorbeeld hebben de diverse kapitaalsoorten elkaar versterkt. De culturele initiator werd gesteund door publiek en particulier economisch kapitaal. Naast onderdelen voor specifieke publieken bleek het centrale deel van het symposium, het werk in het beeldhouwersatelier, een doorslaand succes. Mensen gingen bij herhaling kijken en praatten er met elkaar over. De sociale betrokkenheid bij het evenement werd uiteindelijk zowel formeel (via rondleidingen en artikelen in de krant) als informeel gestimuleerd. De beeldhouwers besloten aan het eind van hun werkproces | |||||||||||||||
[pagina 518]
| |||||||||||||||
hun beelden zodanig te laten plaatsen dat zij gezamenlijk één kunstwerk zouden vormen. De culturele en de sociale factor werden zowel bij de deelnemende kunstenaars als bij het publiek manifest. | |||||||||||||||
Hugo Claus-festivalDit festival werd geïnitieerd door de Amersfoortse Culturele Raad. Het werd gesponsored door een grote lokale ondernemer. Het zou het eerste festival worden in een reeks. In dit festival stond de Vlaamse kunstenaar Hugo Claus centraal. Doel ervan was de profilering van Amersfoort op cultureel gebied.Ga naar eind(20) De activiteiten omvatten:
De opening bestond uit de openstelling van de expositie en uit de première van het toneelstuk voor een besloten publiek van genodigden: vertegenwoordigers van lokale culturele instellingen en gasten van de sponsor. De première werd bijgewoond door prinses Margriet met echtgenoot. De genodigden dineerden na afloop. De lokale krant besteedde uitgebreid aandacht aan de opening maar de nadruk viel daarbij op een kou lijdende prinses (door brand was de lokale schouwburg onbruikbaar en moest er een aparte theatertent worden opgezet; het was die avond erg koud). Dit festival voldeed niet aan de verwachtingen van de organisatoren. De diverse activiteiten werden matig bezocht. Het festival leefde niet bij de bevolking. Met het onderwerp van het festival bestond er noch voorheen, noch achteraf een specifieke band. De gedane culturele en economische investeringen werden sociaal niet bezegeld. De sociale factor leek alleen in een besloten kring werkzaam. Er was zelfs sprake van een negatief sociaal effect omdat sommige culturele instellingen zich gepasseerd voelden voor de opening. | |||||||||||||||
SlotBovenstaande voorbeelden illustreren dat culturele profilering van steden een weldoordachte integrale aanpak vereist. Niet alleen van culturele en economische factoren, waaraan doorgaans de meeste aandacht wordt | |||||||||||||||
[pagina 519]
| |||||||||||||||
besteed. Als sociale factoren niet bewust worden verdisconteerd in de totale aanpak, is de kans van slagen gering. Het sturen van sociale en culturele factoren is in de middelgrote steden wellicht een bijzonder gevoelig punt want deze liggen juist in sociaal en cultureel opzicht tussen de grote steden, die een anoniem sociaal verkeer paren aan een rijk aanbod van cultuur, en kleinere plaatsen, waarin mensen elkaar nog wel kunnen kennen en waar minder culturele voorzieningen zijn. Inwoners van middelgrote steden kunnen aspecten van beide milieus naar believen als punt van vergelijking gebruiken. Zij kunnen bij hun culturele participatie kiezen voor het rijke culturele aanbod van bereikbare grote steden in plaats van voor het lokale aanbod indien lokale sociale bindingen hun daarvan niet weerhouden. Hun geluksbeleving wordt beïnvloed door de mate waarin culturele participatie in hun woonplaats sociaal wordt versterkt. Daarom is integratie van cultureel, economisch èn sociaal kapitaal van cruciaal belang voor het welslagen van het cultuurbeleid van middelgrote steden. |
|