Ons Erfdeel. Jaargang 35
(1992)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 37]
| |
Culturele confrontatie en politieke integratie
| |
1. Het onbehagen van EuropaHet is erg jammer dat de botsing tussen culturele gevoeligheden ondertussen zo sterk wordt bepaald door electorale stemmingmakerij of mensenhaat, dat een werkelijk open onderzoek nog weinig kansen heeft. | |
[pagina 38]
| |
Want de confrontatie met ‘het vreemde’ buiten én in onszelf vormt een unieke aanleiding om zekere eigenheden van plaatselijke leefwijzen hun vanzelfsprekende altijd-al aanwezigheid te ontnemen, ze te herontdekken en (positief of negatief) te herwaarderen.Ga naar eind(2) We worden uit onze slaap gewekt om hun belang voor onszelf en voor anderen af te wegen en na te gaan of en waarom die dan als zo belangrijk worden ervaren. Contact met de vreemdeling is altijd al een bron van onrust geweest, van betovering of afschuw, verbazing of verwondering, ergernis of verheerlijking. Maar onverschillig laat het ons nooit en het vindt ook geen antwoord in een onverschilligheid die ten onrechte nogal eens met tolerantie wordt verward. De Europese cultuur wekt tweeslachtige houdingen op die doen ‘twijfelen aan Europa’.Ga naar eind(3) Europa is enerzijds een grootmacht die lelijk heeft huisgehouden in andere culturen en die intern ook al een geschiedenis omvat van bloedige godsdienstoorlogen, volkerentwisten, wereldoorlogen en de holocaust. De bakermat van Verlichting en universele mensenrechten is óók een cultuur van de hypocrisie, plat materialisme en nationalisme.Ga naar eind(4) Maar tegelijk heeft juist die Europese cultuur voortdurend gedacht over de mogelijkheid van een multiculturele samenleving, over tolerantie als project, en getuigt zij intellectueel van openheid voor andere culturen. Europa produceerde én koloniale hebzucht én multiculturele belangstelling, zelfgenoegzaam etnocentrisme én weifelend relativisme. Zijn erkenning van een kritische rede en van een onafhankelijke intelligentsia hield ook de bekentenis in van zijn schuld in het verbreiden van een ‘terreur van de rede’ en van een roekeloos kapitalisme. De anti-westerse gezindheid van veel westerse intellectuelen en de verheerlijking van nietwesterse samenlevingsvormen in de kunsten en in de filosofie vormen zélf bestanddelen van het Europese erfgoed. De opzet om andere culturen open te breken voor de cultuur van de rede sloeg niet zelden om in pleidooien om de cultuur van de rede open te breken voor andere culturen.Ga naar eind(5) Europa komt met zijn verleden en heden maar niet in het reine en wordt gedreven door onrust en een voortdurend zelfonderzoek, soms zelfverloochening. In zijn verscheidenheid ziet Europa zijn zwakte, terwijl juist dit zijn rijkdom is. En in zijn Verlichting ziet het zijn beperktheid, terwijl juist die Verlichting een leefbaar antwoord formuleerde op het probleem hoe verscheiden culturen binnen eenzelfde politiek verband konden samenleven. Europa kan men niet begrijpen zonder inzicht in de culturen waaruit het is samengesteld terwijl Europa tegelijk tot doel heeft die culturele verscheidenheid in een gemeenschappelijk project te overstijgen. De Europese cultuur is voor een belangrijk deel het denken over (en in) haar verscheidenheid zélf, hetzij in de vorm van opwellingen ter verdediging van een aan het volk eigen erfgoed dan wel van universalistische ambities ter verbreiding van ‘de’ cultuur. Op Europese schaal voltrekt zich ondertussen een | |
[pagina 39]
| |
soortgelijk proces als dat van de opbouw van de nationale staten waaruit het is samengesteld; een proces waarin de erkenning van cultuureigen gemeenschappen hand in hand gaat met voortschrijdende politieke eenwording. Want dat is precies de les die de Europese geschiedenis ons leert: men kan niet straffeloos culturele identiteiten negeren in een ‘kosmopolitisch vertoog’ van liberale of socialistische signatuur. Culturele eigenheden werden ‘filosofisch’ al te makkelijk geacht geheel te zullen worden overstegen door ‘de markt’, of door ‘de klassensolidariteit’ - met andere woorden, door een economische identiteit. In werkelijkheid werden liberalisme én socialisme voortdurend door nationale reflexen doorkruist en is onze door en door economische cultuur tegelijk een cultuur van de verscheidenheid gebleven. | |
2. Economisch reductionismeHet culturele valt niet tot het economische te herleiden, en dat geldt vandaag onverminderd waar de integratie van vreemdelingen uit de Maghreb en uit Turkije aan de orde is. Ook hier bestaat de neiging het probleem tot economische variabelen terug te brengen en het culturele aspect te verwaarlozen of meteen aan reactionaire opvattingen te koppelen. Vlaanderen zou beter moeten weten én voor wat betreft de eigen én voor wat betreft vreemde culturele gevoeligheden die niet eenvoudig als parochialismen zijn af te doen. Vlaamse bewindslieden gaan hier niet vrijuit. Ze zijn groot geworden via verwijzingen naar een Vlaanderen dat sterk, zelfstandig en welvarend zou zijn. Zij deden voortdurend een beroep op de ‘eigen identiteit’ van Vlaanderen om nieuwe bestuurlijke structuren te verantwoorden. Het is niet meer dan logisch dat vele Vlamingen dit ‘volkseigene’ serieus zijn gaan nemen en het, bij gebrek aan concrete invulling door de bewindslieden, zélf inkleuren naargelang hun frustraties en verlangens. Logisch ook dat talloze mensen de gevestigde politieke klasse de rug toekeren als blijkt dat zij, eens aan de macht, nauwelijks visie aanbiedt op het ‘eigene’ van een zelfstandig Vlaanderen, integendeel, er de voorkeur aan geeft de cultuur van het internationale establishment achterna te hollen. Ook de achteruitstelling van Vlaanderen had uiteraard economische en sociale dimensies, maar toch was het juist door hun politieke vertaling in het culturele idioom van een taalgemeenschap dat de remedie werd geformuleerd. Dat verandert niet plotsklaps wanneer bewindslieden Vlaanderen nu vooral verkopen als een economische eenheid waarmee het goed zaken doen is. Het culturele element wordt naar de achtergrond verwezen als een verworvenheid die we in het proces van voortschrijdende internationalisering het best niet te veel meer benadrukken, want tenslotte spreekt het geld geen taal en is het cultuur-onverschillig. Ik kan me best indenken dat heel wat Vlamingen deze afvalligheid moeilijk verteren en teleurgesteld zijn, vooral dan wie niet beter geworden is van de Vlaamse stroomversnelling. Dat die frustratie zich bij achteruitgestelde groepen dan op de migrantengemeenschap richt, is uiteraard onrechtvaardig, maar niet eens zo verwonderlijk. Particuliere eigenheden en universele waarden hoeven elkaar niet tegen te werken. ‘De’ cultuur is niet evident de opheffing van ‘culturen’. Ook | |
[pagina 40]
| |
een kosmopolitische cultuur heeft wortels in specifieke culturele gebruiken. Dat maakt nu juist van Marquez of Rushdie, Soyinka of Claus auteurs van wereldformaat. Moderniteit en culturele veelzijdigheid dienen gelijktijdig ontwikkeld te worden. Pleiten voor integratie van de migrantengemeenschap vergt geenszins dat men het eigen culturele erfgoed relativeert. Integendeel, ook die migrantengemeenschap ziet in haar eigen culturele kenmerken een bindmiddel om de botsing der culturen te trotseren. En dat is zeker niet tegendraads; het gaat immers toch om de integratie van ‘personen’ en dat zijn noch louter economische goederen, noch loutere arbeidskrachten. Het ‘migrantenvraagstuk’ wordt vaak te snel herleid tot de ‘herkenbare’ variabelen van sociaal-economische achteruitstelling, kansarmoede, werkgelegenheid en sociale zekerheid. Dat zijn ongetwijfeld belangrijke elementen in het integratieproces, maar ergens bevat hun overbeklemtoning tegenover niet-materiële aspecten ongewild een typisch westerse boodschap; het economische is alles, de cultuur is niets. Of, juister, het economische is de (onze) cultuur. Het is voldoende de migranten economisch in onze maatschappij te verankeren, opdat de andere problemen vanzelf wel zullen verdwijnen en tot hun ware omvang gereduceerd worden: dat van versiersel van een levenswijze die geheel door het maken, verwerven en verteren van welvaartsgoederen wordt beheerst. Een dergelijk economisch vertoog wordt soms ook goedbedoeld van stal gehaald waar de aanwezigheid van zoveel jonge, vreemde arbeidskracht in termen van hun bijdrage tot de pensioenvorming van Vlamingen wordt verantwoord. En mocht dit nu eens niet het geval zijn? Is de enige band tussen mensen die de moeite loont een materiële band van winst- en verliesberekeningen? Een dergelijke instelling schuwt blijkbaar culturele eigenheden die niet tot economische waarden te herleiden vallen. Het heeft ze radicaal ‘weggedacht’, staat er in wezen onverschillig tegenover en hoedt er zich voor verschillen te erkennen die toch alleen maar conflicten kunnen opwekken. | |
3. Vlaamse en vreemde ‘integratie’ in de moderniteitEn toch ligt het zo voor de hand dat het eerste waar onderdrukte of achteruitgestelde mensen hun identiteit op bouwen hun trots is tot een particuliere groep te behoren met een gemeenschappelijke ervaring. Dat zouden Vlamingen toch moeten beseffen. Ze kunnen nog niet opkomen voor een algemener idee omdat hun leefwijze tot eenheid en solidariteit verplicht. In dat proces van collectieve identiteitsvorming bevinden zich zowél de Oosteuropese volkeren die het juk van Moskou van zich afgooien als de volkeren uit de Islamwereld die de verwestersing van hun maatschappijen niet als een eigen bevrijdingsproces ervoeren en ook door het moderne socialisme werden teleurgesteld. Men zoekt en vindt de eigen identiteit dan juist terug in waarden die zo sterk mogelijk het verschil tussen de eigen leefwereld en de vreemde cultuur der overheersers verzinne- | |
[pagina 41]
| |
beelden. Zij worden tot de ‘kern’ verheven van een op zich erg vaag en plastisch geloof. Dat dit met weinig gevoel voor nuance geschiedt, kan blijken uit de wat vreemde combinatie van enthousiast nagejaagde ‘westerse’ technologische snufjes met het even enthousiast aanklagen van het ‘westers’ materialisme.Ga naar eind(6) In de moderne westerse grootsteden, waar mensen vereenzamen en intermenselijke contacten steeds anoniemer worden, koesteren de migranten een ‘tegen’cultuur van gemeenschapswaarden, sterke sociale banden, geloof en vaderlijk gezag. Tegenover de cultuur van het geld, die voor velen toch onbereikbaar blijft ondanks de hoop die juist daarop was gesteld en die beslissend was voor het besluit tot migratie, worden de familiale banden en traditionele waarden gecultiveerd als een beschermend schild tegen de vijandige afstandelijkheid der grootstad. In den vreemde ontlokt het vreemd-zijn een groeiend bewustzijn van de eigen culturele identiteit en van het nut van deze identiteit voor het ontwikkelen van zelfrespect in een maatschappij die dat respect voor hen niet opbrengt, en in het beste geval van onverschilligheid en vaak van afwijzing getuigt. Hun verschillendzijn, waarop ze toch voortdurend met oog en woord gewezen worden, wordt dan geen uiting meer van een mislukte ‘integratie’ - wat dat ook moge wezen - maar juist een bewijs van een eigen eergevoel. Dat hun relatief intens gemeenschapsleven tot afgunst en frustratie leidt bij mensen die zelf in de grootstedelijke mastodont verpletterd werden, is even begrijpelijk als het feit dat juist zij zich aangesproken voelen door een nationalistisch vertoog dat hún hun fierheid teruggeeft. De botsing der culturen wordt aldus een opbod tussen een vrij toevallig aaneengeregen reeks uiterlijkheden die de eigen identiteit dan maar moeten verzinnebeelden. Ik benadruk het toevalsmatige in dit proces, want wat tot de ‘kern’ van een geloof gerekend wordt, is constructie en valt niet vanzelfsprekend af te leiden uit gezaghebbende bronnen of tradities. Zoals lange haren en blue jeans voor de jongerengeneratie uit de jaren zestig tot symbolen werden van het verzet tegen de bourgeoiscultuur, zo wordt (bijvoorbeeld) de sluier een symbool van afwijzing van ‘westerse waarden’, hoewel diezelfde sluier een tiental jaren terug nog probleemloos naar de achtergrond van het openbare leven was verbannen in talrijke ‘Islamitische’ landen. Het ‘teken’ doet dienst als een signaal voor een houding die de uiterlijke vorm verre overstijgt. Er ontwikkelt zich een strijd om de betekenis - symbool van verdrukking van de vrouw dan wel symbool van het recht op culturele integriteit - die moeiteloos kan worden ingezet voor zeer diverse doeleinden. Want wie neemt nu wat (al te) serieus? En wie heeft het recht op de juiste interpretatie? Is die er wel? Dit proces van ‘spontane identiteitsbepaling’ is natuurlijk maar één aspect van de botsing der culturen. Ook macht speelt een rol, macht van regeringen en religieuze leiders. Het is bekend dat regeringsleiders uit Turkije of de Maghreb-landen er niet tuk op zijn dat hun onderdanen zich al te stevig in de gastlanden integreren en daartoe juist het religieuze argument van stal halen. Religie als bindmiddel met de verre heimat. Religie als bevestiging van het verschil. Religie als zin-gever aan het vreemde bestaan àls vreemd bestaan. Fundamentalismen en integrismen vinden hier hun voedingsbodem. De onverschilligheid of brute haat die migranten dage- | |
[pagina 42]
| |
lijks ontmoeten vaneen plaatselijke bevolking die hun ‘integratie’ als gelijken bij voorbaat als mislukt veroordeelt, krijgt zin in een fundamentalisme dat de vrees voor besmetting door het vreemde op innerlijk en uiterlijk gebied in omgekeerde orde onder woorden brengt, en aldus de uitsluiting een positieve betekenis verleent. Het is geen kwestie van onmacht, maar van onwil, van ‘de grote weigering’ om op te lossen in een cultuur van de minachting. Ik vergelijk dit graag met het proces waarin de Vlaamse bevolking zélf in de industriële maatschappij werd geïntegreerd bij de aanvang van deze eeuw. Ook toen trad de clerus in het gelid om te waarschuwen voor het morele verval van de ‘meesterloze mannen’ in de goddeloze steden. Er werden dammen opgeworpen tegen de al te sterke invloed van moderne ideeën op het stedelijke proletariaat. De realiteit van ontworteling werd ook hier inzet van een clericale strategie om een zekere gemeenschapscultuur te behouden in sociale omstandigheden die daar op zich geen voedingsbodem meer voor waren. Het Vlaamse heem werd van stal gehaald om een netwerk aan verenigingen uit te bouwen die het katholieke Vlaanderen in de moderniteit konden loodsen, mits het behoud van zekere traditionele waarden. Ook onze verzuiling is m.a.w. een antwoord op het moderniseringsproces, een poging om zekere gemeenschapswaarden te behouden in de onpersoonlijke cultuur van de moderniteit. In dit perspectief kan de uitbouw door migranten van een eigen verenigingsleven op religieuze basis geenszins worden opgevat als een bewijs van een mislukte integratie. Het is integendeel een noodzakelijk stadium in het draaglijk maken van een ontworteling die niet door gastvrijheid verzacht wordt. Het is als gemeenschap dat de migranten ons tegemoet treden en in de botsing der culturen worden betrokken. Het is vanuit hun gemeenschappelijke eigenheid dat zij erkenning van hun persoonlijke identiteit vorderen. Er dient bij die relatieve afzondering op cultureel gebied echter bemiddeld te worden; zij dient door een politieke integratie begeleid te worden. Ook hier kan Europa uit eigen ervaring putten. | |
4. Tolerantie als politiek projectDoor een samenloop van omstandigheden heeft Europa (moeten) leren omgaan met verscheidenheid, vanuit het inzicht dat geen enkel geloofs- of overtuigingssysteem een beslissende overwinning kon behalen en zijn almacht definitief vestigen. De politieke oplossing die hieraan werd gegeven en in alle westerse landen in meer of mindere mate institutioneel werd verankerd, is die van de scheiding tussen kerk en staat, tussen persoonlijke geloofssystemen en politieke structuren, gekoppeld aan de erkenning van het recht op vrije meningsuiting, vrijheid van vereniging en godsdienstvrijheid. Dat leidde tot een openbare cultuur of een cultuur van de openbaarheid die een sterk vormelijk karakter kreeg. De neutraliteit van de ‘lekenstaat’ op het gebied van wereldbeschouwelijke inhouden hield immers in, dat de staat zélf zo min mogelijk op één specifieke levens- | |
[pagina 43]
| |
beschouwing zou berusten, want dat zou partijdigheid betekenen. Onze politieke en institutionele openbaarheid wordt aldus gekenmerkt door een zekere afstandelijkheid, algemeenheid en onpersoonlijkheid. Het is de prijs die we betalen voor de mogelijkheid-zélf van een multi-cultureel samenleven, een prijs die in de scheiding tussen het ‘openbare’ en het ‘persoonlijke’ is verankerd. De gevolgen van een dergelijke institutionele afspraak zijn overal merkbaar. Onze politieke cultuur is een cultuur van regels en procedures, van vormen en kwantitatieve criteria. Zij omlijnen de ruimte die aan ideologieën of aan waardenopties wordt verleend. Het is bovendien een ‘wilscultuur’ waarin vrij gekozen verbintenissen voorrang hebben boven ‘opgelegde’ verbintenissen. Dat geldt zowel in de persoonlijke levenssfeer (partner- en ouderschapskeuze) als in de openbare sfeer. Dit liberaalwesterse maatschappelijke bouwwerk is altijd al scherp bekritiseerd juist omdat het ‘inhoud’ mist, een leegte achterlaat, geen antwoorden aanreikt. Ook de kritieken van hedendaagse ‘communitaristen’ en van Islamitische gelovigen situeren zich op deze golflengte. Zij verwijzen naar het primaat van ongekozen verbintenissen die zijn gekoppeld aan maatschappelijke rollen, door de Koran vastgelegd; de patriarchale rechten van de man over vrouw en kinderen, de praktijk van het uithuwelijken van dochters, het lage sociale aanzien van niet-maagdelijke ongehuwde en van nietvruchtbare gehuwde vrouwen, bloedverwantschap als bron van rechten en plichten, de eenheid van religieus en politiek gezag, zij staan alle haaks op het liberale primaat van ‘vrijwillig gekozen verbintenissen’. De gemeenschap wordt boven het individu gesteld en niet als resultaat van het individuele willen gezien. En dat spoort moeilijk met het moderne maatschappelijk bouwwerk, waarin de erkenning van de individuele mens als een zelfstandige bron van waarde tegen de beperkingen van de groep, de natie of de cultuur juist als een verworvenheid wordt gekoesterd. Het is dan ook zaak het recht op het beleven van gemeenschapswaarden met dit liberale legalisme te laten sporen. Ik denk dat dit kan én moet. De erkenning van culturele eigenheden staat niet haaks op dit liberale legalisme, dat er integendeel de mogelijkheidsvoorwaarde van is, indien tegelijk verdraagzaamheid wordt beoogd. Zoals de erkenning van de onvergelijkbare eigenheid van ieder individu niet noodzakelijk tot relativisme leidt, maar integendeel een ideaal van inter-individuele verdraagzaamheid en wederzijds respect inhoud geeft, zo is een vergelijkbare norm van inter-cultureel respect de moderne maatschappij niet vreemd. Zij kàn erkennen dat culturen verschillend en uniek zijn, in de mate waarin die culturen eenzelfde norm jegens anderen aanvaarden en zichzelf niet als gesloten gehelen afgrendelen. Slechts indien een cultuur de tolerantie niet als norm kàn aanvaarden omdat zij de kern-zélf van haar overtuigingssysteem aantast, is multicultureel samenleven onmogelijk. Maar in dit geval dient de moderne cultuur van de tolerantie - hoe gebrekkig zij ook functioneert - onomwonden verdedigd (te worden) tegen een dergelijk fanatisme. | |
5. Eenheid en verscheidenheidOverigens brengt de moderne maatschappij noodgedwongen een zekere éénvormigheid met zich mee, terwijl de erkenning van zekere eigenheden | |
[pagina 44]
| |
meestal gepaard gaat met de verwaarlozing van andere. Zo is de ontwikkeling van de ‘Vlaamse’ identiteit hand in hand gegaan met het wegkwijnen van streekgebonden dialecten en gebruiken, met name in de cultuur van de ‘openbaarheid’. De moderne zijnswijze brengt uniformiserende processen op gang, gewilde zowel als ongewilde, en het is voorspelbaar dat net zoals vele Vlaamse tradities uiteindelijk in Bokrijk beland zijn, eenzelfde proces zal plaatsgrijpen met vele zogenaamd Islamitische gebruiken. De prijs van de modernisering hoeft echter geen vervlakking te zijn. Zij vraagt juist een voortdurend onderzoek van het particuliere erfgoed, de situering ervan in grotere verbanden, de confrontatie met en het openbreken voor andere, meer universele waarden. Het teruggrijpen naar een fundamentalistische herbronning kan aldus worden gezien als een krampachtige poging een proces af te remmen dat toch onverbiddelijk doorgaat en waarbij de eigen tradities en de beleving ervan naar de privé-sfeer worden verwezen. Dat is niet evident een verlies. De openbare lekenstaat is de voorwaarde-zélf van het vreedzaam samenleven tussen diverse cultuurgemeenschappen in eenzelfde politiek verband. Zij maakt het beleven van de eigen cultuur niet tot een plicht, maar tot een vrije keuze. Zij geeft, met haar scheiding tussen geloof en staat, inderdaad een geringere macht aan traditionele, religieuze leiders over de gemeenschap, maar het is zeer de vraag of dit de eigenheid van een gemeenschap en van haar leden aantast. De rechten van een gemeenschap kunnen niet zondermeer tegenover de rechten van het individu worden gesteld, want meestal gaat het dan om wie in naam en tegen de belangen in van die gemeenschap macht en gezag opeist. Ook de Vlaamse familiale structuren hebben zich moeten aanpassen aan de schoolplicht, de juridische gelijkheid tussen man en vrouw, de vrije huwelijkskeuze of het echtscheidingsrecht. Dat is met niet minder gemor gepaard gegaan dan vandaag in vreemde kringen oprijst, en het is onzin om hier met ‘culturele eigenheden’ te schermen om moderne waarden en de waarde van de moderniteit op de helling te plaatsen. De aanpassingsmoeilijkheden van veel Vlaamse gezinnen waren vroeger niet geringer. Het gaat er niet om ‘particularismen’ tegen ‘universalismen’ in het gelid te brengen. Het gaat erom de juiste plaats van beide te bepalen en dat is precies wat de moderne maatschappij met haar scheiding tussen het publieke en het private heeft geprobeerd. De rijkdom aan culturele eigenheden is nog iets anders dan het koesteren van vooroordelen, van patriarchale macht en blinde volgzaamheid, en indien dit inderdaad eigenheden van een gemeenschap zouden zijn, dienen zij bestreden te worden, want de moderniteit-zélf staat hier op het spel. Terecht werd Vlamingen verboden rattenschietingen te organiseren, vendetta's uit te vechten of vrouwen te verkrachten. Geen zinnig mens die zal beweren dat hierdoor de Vlaamse eigenheid in het gedrang kwam. Precies | |
[pagina 45]
| |
hetzelfde geldt waar Islamitische mannen hun onvruchtbare vrouwen verstoten en hun dochters opsluiten of uithuwelijken. Culturen of gemeenschappen zijn geen afgesloten blokken. Zij veranderen voortdurend. Niet alleen hun eigenheid maar ook hun mogelijkheden tot verandering bepalen hun rijkdom. Alleen in geval van bedreiging zullen gemeenschappen zich sluiten en isoleren en de eigen grenzen strikt omlijnen, want alleen als groep kunnen zij een dergelijke dreiging aan. In die zin zijn racisten en fundamentalisten aan elkaar gewaagd. Zij realiseren in elkaar hun reden van bestaan. Europa is altijd al een smeltkroes van culturen geweest en zal dat wellicht blijven, want het is voorspelbaar dat ook in de toekomst migraties van mensengroepen Europa zullen wijzigen. Het is goed te wijzen op de rijkdom die Europa er hierdoor bijkreeg, maar het is ook goed de ‘eigen’ eigenheden niet te negeren. De talrijke niet-westerse restaurants hebben ons culinair patrimonium verrijkt, maar ook onze streekgebonden gerechten zijn niet te versmaden. Respect voor andere culturen vergt geen verloochening van het eigen erfgoed. Tegelijk vraagt een dergelijk respect om institutionele verankering. Vreemdelingen die zich hier vestigen, doen er dan ook goed aan de Belgische nationaliteit te verwerven en de plaatselijke taal te leren, zodat zij actief kunnen worden betrokken bij het politieke project een maatschappij op pluralistische grondslag uit te bouwen. De erkenning van het recht op gemeenschap betekent de erkenning van mensen als leden van een groter verband; dat van de ‘politieke maatschappij’ dat op de scheiding tussen de openbare en de persoonlijke sfeer berust. Daarom is politieke integratie een noodzakelijke voorwaarde voor de vrijheid eigen vormen van gemeenschap uit te bouwen. Wie zich ergens permanent vestigt, mag geen buitenstaander blijven, maar moet betrokken kunnen worden bij het politieke debat over het ‘maken van de maatschappij’. Die politieke maatschappij valt inderdaad niet samen met de leefwereld van mensen. Het is een ‘gewilde’ constructie. Politieke integratie heeft als doel diverse gemeenschappen in één maatschappij onder te brengen. Het politieke lidmaatschap is de voorwaarde tot participatie. Zij vertolkt de bereidheid tot samen leven in verscheidenheid. De nationaliteit moet dan ook worden ontheiligd; het gaat om een lidmaatschap, niets meer of minder. Religieuze argumenten kunnen niet worden ingeroepen om het politieke lidmaatschap te weigeren, want die zijn onbelangrijk in het moderne politieke bouwwerk dat juist de erkenning beoogt van de ander als volwaardige gesprekspartner en deelnemer aan het maken van de maatschappij. De nationaliteit als politiek burgerschap is veeleer iets van ‘bodem’ dan van bloed, van Gesellschaft eerder dan van Gemeinschaft. Zij is een publieke ‘rol’ die niet haaks staat op privé-identiteiten maar deze juist mogelijk maakt. Het politieke burgerschap vormt de moderne schakel tussen verscheidenheid in leefwerelden of culturen en de mogelijkheid tot samenleven. Het kan vermijden dat gemeenschappen zich van elkaar afsluiten en dat overtuigingssystemen zich insluiten. Hoe gebrekkig ‘het politieke’ ook moge functioneren, het politieke burgerschap maakt tenminste een niet-gewelddadige botsing tussen (cultuur)gemeenschappen mogelijk, waarin de verschillen niet worden ontkend, maar wegen worden geboden om over verschillen te denken en er respect voor op te | |
[pagina 46]
| |
brengen. Zij gaat het conflict niet uit de weg, maar maakt het mogelijk conflicten op niet-gewelddadige wijze te beslechten. Als lid van de politieke maatschappij kan de mens als individu én als lid van een gemeenschap zijn ongelijke behandeling onderzoeken en bestrijden. De politieke maatschappij is de erkenning zelf van de verscheidenheid aan belangen en overtuigingen in een groter maatschappelijk geheel. Zij kan het recht op vrije meningsuiting, het recht op culturele eigenheid beschermen, zonder daarom meteen een standpunt in te nemen over de inhoud van die mening of culturele eigenheid, want daarover gaat juist het debat. Het weigeren van dit debat door Vlamingen én vreemdelingen is een bedreiging voor de moderniteit zélf en haar idealen van verdraagzaamheid, en een kaakslag aan een universalisme dat minstens probeerde particuliere verscheidenheden van individuele en culturele aard samen te laten bestaan. |
|