evenwel niet uitsluitend Belgisch want België laat behulpzaam zijn vlag gebruiken in de financiële combines van zijn grote buren.
Al deze nieuwe vestigingen hebben personeel nodig en steeds meer mensen gaan hun broodwinning in Rusland zoeken. Voor de meesten is Rusland een tijdelijke bestemming, waar ze ervaring kunnen opdoen en goed geld verdienen. Ook het vooruitzicht op een avontuurlijk bestaan is geen onbelangrijke factor bij hun beslissing. Hun getuigenissen zijn boeiend, maar niet zelden gaan hun beoordelingen niet verder dan: de Russen zijn ‘puants et pieux’. Het valt ook op dat de Belgen niet onderdoen voor hun gastheren in hun anti-semitische uitspraken. Regelmatig zijn er incidenten tussen de Belgen, in kaderfuncties als directeur, ploegbaas of meesterknecht, en de Russische arbeiders. De Belgen zagen blijkbaar niet in welke omstandigheden de Russische bevolking leefde en voor dat onbegrip hebben ze in 1905 en in 1917 soms duur moeten betalen. Ons ‘Russisch avontuur’ wordt door Rusland niet als onverdeeld positief ervaren, want het Belgisch kapitaal heeft alleen de bedoeling snel veel winst te maken, het heeft geen oog voor het land en voor het volk. Vele investeringen lopen trouwens om allerlei redenen uit op een débâcle. Door de nationalisaties in 1917 eindigt het avontuur helemaal in een ramp, wanneer zowel de grote als de kleine investeerders hun geld verliezen. De rancune bij de publieke opinie is trouwens een van de redenen waarom België de Sovjetunie pas in 1935 erkent.
Een tweede categorie Ruslandreizigers heeft wel oog voor de sociaal-politieke situatie. Zij behoren tot alle politieke stromingen, maar wat ze allemaal gemeen hebben, is hun nieuwsgierigheid. Dezelfde nieuwsgierige openheid vind je ook bij de kunstenaars, in het bijzonder bij de schrijvers, die hun liefde voor de Russische literatuur en cultuur willen uitdragen, zonder echter blind te zijn voor tekortkomingen in de Russische maatschappij. Vanuit hun progressieve instelling zijn vele schrijvers na de revolutie bereid de Sovjetunie krediet te geven en deze te steunen, zeker op humanitair vlak, zoals tijdens de hongersnoden. Toch is C. Plisnier de enige die van de revolutie ook het hoofdthema van zijn werk maakt. Ook bij hem zal de bewondering uiteindelijk omslaan in woede wanneer de oppositie uitgeschakeld wordt. Bij het lezen overvalt je steeds weer het gevoel van déjàvu. Nolets lofzang op het tsarisme is in 1842 even blind als die van de apologeten van het stalinisme bijna een eeuw later. Ook bureaucratie is geen nieuw verschijnsel: in 1860 klaagt Molinari over de overdaad van reglementen, wat beaamd wordt door Mallieux, die in 1902 schrijft dat het Russische recht ‘een recht van moralistentheologen’ is, voor wie al wat niet is toegelaten, verboden is. Ook de vraag naar de politieke rijpheid van de Russen is een constante. In 1863 klaagt een verbitterde liberale minister dat ‘de Russen wel over maturiteit beschikken als ze offers moeten brengen, maar niet als ze om politieke vrijheden vragen’. In 1931 echter hoor je de socialist A. Vermeylen nog vragen of het Russische volk wel rijp is voor ‘heusche democratie’. Andere clichés zijn minder politiek getint de Russen zijn zwak, goedaardig, vaak immoreel, dichterlijk, innerlijk gespleten, met een zwak voor alcohol, in welke vorm ook, kortom: ze hebben dus duidelijk een ‘Slavische ziel’.
Wat deze bundel trouwens overtuigend aantoont, is dat je Rusland, - de stereotiepe vijand -, op een volwassen en wetenschappelijke manier kan benaderen. Niet alle bijdragen hebben dezelfde kwaliteit, maar in een tijd, waarin we dagelijks overspoeld worden door uitspraken van vaak nieuwbakken Ruslandkenners, kunnen we als belangstellende lezer alleen hopen dat er nog meer van dergelijke bundels zullen volgen, waarin geïllustreerd wordt dat ‘grenzen slechts stippellijnen zijn; de ware grens is xenofobie’.
Heili Verstraete
e. stols, e. waegemans, Montagne Russe. Belevenissen van Belgen in Rusland, EPO, Berchem, 1989, 407 p.