kende hij wel in een recent televisieinterview. Op zijn hereboerderij moet hij gebotst zijn op een totaal nieuw scala aan kleinmenselijke eigenaardigheden, maar over die persoonlijke gebeurtenissen uit hij geen woord. In het bewuste interview verkondigde hij dat hij liefst niet aan het verleden denkt: niet aan Nederland, maar impliciet ook niet aan wat hem tot zijn Portugees verhaal geïnspireerd moet hebben. Het is niet helemaal waar: zijn afstandelijkheid getrouw, parafraseert hij het op een sublimerende manier.
Over de bergen is als een streekroman, maar zonder het platte, provinciale van het genre. Het is dan ook een stadsjongen die figureert in deze lofzang op een dorpsgemeenschap, iemand die er zeer hoge verwachtingen van heeft. Komrij voegt zich opnieuw naar een neo-romantische behandeling om deze idylle op dreef te brengen - een amalgaam dat hoegenaamd niet gedateerd, maar juist tijdeloos overkomt. Zijn hoofdpersoon Pedro Sousa e Silva verlaat het Lissabon van nu, omdat alle tradities er afgebrokkeld raken. Hij is uitgekeken op de moderne stad die op oppervlakkigheid en op grote sier afgestemd is. Zijn familie en vrienden bekijken hem natuurlijk met een scheef oog, omdat hij een tijdlang in de meest afgelegen én achterlijke provincie Trásos-Montes doorbrengen wil. Daar ligt de hereboerderij van zijn oudtante dong Augusta, die kinderloos gebleven was en na haar dood haar landgoed testamentair in beheer gegeven had aan een stichting, die ervoor moest waken dat de dorpelingen een minimum aan welvaart kenden.
Komrij beschrijft de treinreis naar het dorpje, die bijna een hele dag in beslag neemt, als een heuse expeditie uit vervlogen dagen. Voor Pedro werkt de ‘afstand’ meteen: hoe onbereikbaarder hij wordt, des te beter voelt hij zich. Toch wordt hij - weer een klassiek element - onderweg gewaarschuwt door een oude man: daarmee wordt de zo hoopvol gestarte, exuberant beschreven reis al meteen in een ander daglicht geplaatst. Maar dat moet Pedro allemaal zelf nog ondervinden. Het boek vordert langzaam, wat al te langzaam om wel te zijn - Komrij dweept met het retarderend effect dat zijn uitgebreide beschrijvingen beogen. Pedro ontdekt het immense huis kamer voor kamer, neemt er in zijn hart bezit van, besluit er kosten voor te maken, schaft zich een paard aan om de landerijen te verkennen. Hij laat zich door de huishoudster inhalen als de nieuwe meester, maar laat toch het gezag over aan de dorpspastoor die als hoofd van de stichting ‘Levend steen’ de orders geeft. Met die Padre Rodrigo kan hij overigens goed opschieten, in een soort vader-zoon relatie waarin wederzijds respect heerst. Op die manier raakt Pedro snel in het dorp ingeburgerd als de nieuwe senhor doutor.
De idylle blijft voortduren, en Komrij slaagt erin al die harmonie toch min of meer boeiend te houden. Zoveel positiviteit vermag immers te vervelen, maar zo'n kabbelende streekroman is Over de bergen niet, of het is duidelijk dat Pedro blind is voor het conservatieve van het dorpsleven. Hij doet teveel moeite om de plooien glad te strijken. Toch komt het keerpunt nog onverwacht, als plotseling het nichtje van Padre Rodrigo, een doctoranda uit Porto, haar vakantie in het dorp komt doorbrengen. Pedro blijkt ook met haar uitstekend overweg te kunnen en ze trekken de hele tijd samen op. Als de pastoor hem op de mogelijkheid van een huwelijk wijst, ruikt hij evenwel onraad. Hij is niet verliefd; hij heeft tezeer zijn evenwicht pas gevonden om het alweer los te laten. Voor Pedro het weet - hij acht zich te goeder trouw - is hij persona non grata. Hij heeft de ultieme regel die hem zo zacht opgedrongen was, niet gerespecteerd. Hij beseft dat hij opnieuw in een keurslijf geleefd heeft.
Nu ontdekt Pedro ook dat de verlangens van zijn oudtante door de pastoor nooit gerespecteerd werden. De man gebruikte de stichting als een dekmantel om zichzelf te verrijken, liet bijna niets uitvoeren aan het huis, speelde slechts een minimum door aan de dorpsbewoners. De hele amicale sfeer en het aansturen op een huwelijk waren een poging om de ultieme controle over het huis te verkrijgen. Tegen Pedro's rechtmatige verzet komt een passionele reactie: hij wordt vanaf nu genegeerd, weggekeken, geterroriseerd. Op dat moment, in het achtste van de tien hoofdstukken, schakelt Komrij over van een hijstandpunt naar een ik-personage. Hiermee creëert hij een schril contrast met de harmonie van het begin, laat hij ook de distantie van de droom als sneeuw voor de zon verdwijnen. Het is een indrukwekkende aanzet tot een absolute climax. Niet zozeer in het boek als wel in Komrij's innerlijk: die ene sprong in auctorieel standpunt geeft op een onthutsende manier zijn kwetsbare natuur bloot. Zo bekent hij tussen de regels door dat het paradijs dat hij dacht gevonden te hebben, een illusie was. Pedro blijft op zijn hereboerderij ervan overtuigd dat zijn trots toch overwinnen zal. Maar uiteindelijk is hij te kwetsbaar in zijn eenzaamheid, en wordt hij geknakt. Het huis dat hij zo gerenoveerd had, vervalt zienderogen weer tot de stal die het was toen hij er aankwam. Hij wordt een schim van zichzelf. Het boek eindigt visionair, met een glimp van zijn ineengedoken gestalte, in lompen gehuld bij de haard.
Zelf heeft Komrij het zover niet laten komen; hij heeft de wijk genomen naar een ander huis. Maar diep in zichzelf is hij als Pedro, teleurgesteld in zijn vertrouwen en overtuigd van de wolf die in de ander schuilt. Ergens wil hij blijven dromen van zijn ideaal, en trekt zich daarom in zichzelf terug. Ergens geeft hij het verweer ook op: hij gaat in deze roman niet meer zo tekeer als vroeger. De agressie kwam ook niet van hem - hij is in een moment van onoplettendheid in de val gelopen. Haat werkte in dit geval niet; verdedigen kon hij zich alleen met het bezonnen gen-