Ons Erfdeel. Jaargang 33
(1990)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 483]
| |
Er staat ons nog wat te wachten
| |
ICongressen van uitgevers, boekhandelaren en bibliothecarissen worden gemeenlijk opgeluisterd door ongeluksraven die het einde van het boek verkondigen. Decennia achtereen hebben ze voorspeld dat microfilm, microfiche, luistertape, televisie, beeldplaat en computer de ondergang van het boek zouden gaan betekenen. Maar het boek bleef bestaan. In De tijd van het boekGa naar eindnoot(1) heb ik verklaard waarom dat zo is. Het boek als zodanig blijkt een instrument dat voldoet aan een unieke combinatie van voorwaarden; het heeft daarom nog tijd van leven. In De tijd van het boek richtte ik mij in het bijzonder op de vraag naar de overlevingskansen van het hoogwaardige boek voor de kleine markt. Mij bleek dat de automatisering de positie van juist deze sector | |
[pagina 484]
| |
versterken kon. Het is immers mogelijk teksten in digitale bestanden op te slaan en van daaruit naar behoefte zelfs oplagen in één exemplaar te genereren. Een verfijnde combinatie van ‘publishing on demand’ en ‘teletekst-winkelen’ kan de levenskansen voor kleine oplagen aanzienlijk vergroten. Maar boeken bestaan bij de gratie van de lezer.Ga naar eindnoot(2) En die heb ik in De tijd van het boek buiten beschouwing gelaten om de feestvreugde niet te verstoren. Boeken hebben geen leven zonder lezer. Wat gebeurt er als een boek bij de lezer in ongenade valt? Of erger nog: wat gebeurt er wanneer men er niet meer in geïnteresseerd is? Het Rode Kruis heeft het antwoord. Ga maar eens luisteren hoe men daar dag aan dag karton van papier scheidt, banden van boekblokken lostrekt. Heus, tussen boek en oud papier is het verschil de schreeuw van één scheur. Een dergelijk lot wacht elk boek waarvoor de lezers uitblijven. Het hoogwaardige boek voor de kleine gebruikerskring vormde en vormt altijd geestelijk voedsel voor minderheden. Er is niet veel voor nodig om die minderheden te laten verdwijnen. Hun gering getal bestaat in feite bij de gratie van de cultuur waarvan zij deel uitmaken. Het boek is eeuwenlang een betrekkelijk schaars goed geweest, bestemd voor dergelijke minderheden. Fondsvorming en oplage van de boekproducent waren afgestemd op een geregelde afzet aan dat minimum van werkelijk geïnteresseerde lezers. Hun door eruditie gevormde smaak droeg bij tot vorming en instandhouding van lectuur op niveau. Binnen de cultuur waarin dit fenomeen zich voordeed, was geletterdheid vanzelfsprekend. Even vanzelfsprekend was het daarom dat de eerste stappen van de Maatschappij tot Nut van het Algemeen en het vroege socialisme zich richtten op ‘verheffing’ van het volk door middel van geletterdheid. Vanuit die visie zorgde De Wereldbibliotheek voor ‘goede en goedkope lectuur’ en selecteerden de Openbare Leeszalen. Zo ook propageerden uitgevers het ‘goede boek’. Het ‘vulgaire’ boek werd in dit opvoedingsmodel met minachting bejegend. Nu, ruim een halve eeuw later, moet de selectie van het boek door de boekenproducent worden afgestemd op de grillige smaak van een algemeen publiek dat wordt begeleid door media die de modieuze onrust van dat publiek weerspiegelen en versterken. De markt wordt overstroomd en de omzet opgezweept. De noodzaak tot snelle afzet in grote oplagen met een zo hoog mogelijk rendement leidt tot boekoverschot. Om boekenbergen te vermijden wordt wat niet aanslaat onverwijld afgevoerd door de pijpleidingen en riolen die het boekenvak zichzelf heeft geschapen. Vervuiling van de markt en overproductie hebben het boek bedenkelijk dicht gebracht bij de sfeer van het wegwerpartikel. Het enige wat het boek in wankel evenwicht houdt is een binnen onze cultuur hardnekkig levende schroom om het ook als wegwerpartikel te zien. Ons is bijgebracht dat boeken iets bevatten dat het bewaren waard | |
[pagina 485]
| |
is dat men boeken ernstig moet nemen. Vervloekt de uitgevers die daar misbruik van maken. De vervuiling en het geweld van de boekenvloed hebben het aanbod zo omvangrijk gemaakt dat men door de bomen de omgehakte bossen niet meer ziet. Het waardeloze wordt ons luid aangeprezen terwijl het waardevolle ons in alle stilte ontgaat. En als de consument tenslotte toevallig van dat waardevolle boek hoort en het wenst te lezen, dan blijkt het alweer uit de markt genomen, terwijl de bibliotheken, helaas, wegens budgetbeperking... Maar is een fysieke ontmoeting met een boek eigenlijk nog nodig om zich in gezelschap staande te houden? Een vluchtige kennisname van de besprekingen in de media is toch al voldoende. En wie kent niet die moderne intellectuele interieurs met hun snelle wisseling van recent besproken nimmer gelezen boeken? Fysieke ontmoetingen met onbesproken boeken, ontdekkingen, de verrassing en het avontuur van het ongewone, onbekende, ze zijn in het aanbod van de gemiddelde boekhandel vrijwel onmogelijk geworden. Dat de consument zoiets slikt, zegt alles over de leescultuur van vandaag. Geletterde bezoekers zouden onmiddellijk verbitterd elke boekenzaak moeten verlaten waarvan de mierzoete lucht de vluchtigheid van de lading en het ontbreken van hoger honing verraadt. Heet dat het avontuur van het boek? Het is er dood in de pot. Helaas wordt zelfs daar waar boeken in goede reuk staan, de consument nog te vaak gedwongen blindelings op titel een kat in de zak te bestellen... als die laatste er, gegeven broodnodig rendement, nog in zit. De weinige boekhandelaren die lezen wat zij te bieden hebben en die hun bezoekers daarvoor interesseren, leiden een marginaal bestaan. Uitgevers hebben de markt vervuild. Maar de consument heeft het geslikt. Het boek stinkt, het is een massaprodukt waarmee men handelt als met een modeartikel. Maar de consument draagt de schuld. Eén lichte verschuiving in de straalstroom van de mode, die de consument bepaalt, kan ertoe leiden dat een heel genre boeken, fictie bijvoorbeeld, volstrekt uit de gratie raakt. Dan blijkt hoe groot de vloed van modieuze meelopers is; hoe nietig de stroom waarvoor literatuur een wezenlijke aangelegenheid vormt, hoe klein het groepje dat een cultuur vertegenwoordigt die zichzelf ernstig neemt. Dan blijkt ook hoe onbetekenend die minderheid is in vergelijking tot dat veel grotere deel van het publiek waarvoor literatuur in de eerste plaats een middel tot kortstondig entertainment betekent.Ga naar eindnoot(3) Kan fictie dan uit de mode raken? Zeker! Uitgeversgigant Elsevier stootte zijn literaire fonds, een halve eeuw Nederlandse literaire cultuur op hoog niveau, enkele jaren geleden af als onrendabel. Ik twijfel er niet aan of Elsevier zal, als de markt voor dit artikel eens weer aantrekt, opnieuw wat kleine literaire uitgevers opkopen, inclusief hun moeizaam in leven gehouden literaire fondsen. Inmiddels krikken de giganten aan het imago van een nieuw produkt, het ‘non-fictie-boek’, een soort scheikundedoos voor scholieren. Franse massa-uitgevers brengen aan het grote publiek het verheugende nieuws dat het ‘moeilijke boek’ het weer begint te doen... bij de kleine uitgevers. Uit de Verenigde Staten komt Jason Epstein, uitgeversgigant, | |
[pagina 486]
| |
met een zelfde trend... bij de kleine uigevers.Ga naar eindnoot(4) Hij schrijft dat er wel degelijk lezers zijn voor het ‘moeilijke boek’; dat het modieus wordt, dat er zelfs bestsellers onder kunnen zijn. Epstein spreekt ook over het succes van de enorme supermarkten voor het boek, waar ook ‘moeilijke boeken’ afzet blijken te vinden. Maar het is manipulatie, want de belegger moet worden zoetgehouden. In feite gaat het om marketing-technieken, om geld. George Steiner stelde in 1988Ga naar eindnoot(5) en in 1990Ga naar eindnoot(6) kortzichtig dat het ‘serieuze’ lezen in onze samenleving in gevaar is omdat de omstandigheden tot kennisname van het complexe boek in de westerse wereld te beperkt zijn in vergelijking met die in de geschilderde wereld van gisteren. Hij zou het inmiddels moeten uitschreeuwen dat de ruimte die onze samenleving aan het complexe boek schenkt, niet afhankelijk is van de uiterlijke factoren die hij opsomt, maar dat die ruimte altijd geschapen wordt uit innerlijke noodzaak, uit culturele prioriteiten. Waar geloof dat oplegt bloeit het godgeleerde lezen (getuige de Joodse geloofscultuur) tot in de bitterste uren. Waar een cultuur zichzelf serieus neemt, vindt de cultuur van het boek de ruimte die voor ontwikkeling nodig is; de geest groeit tegen de verdrukking in. Steiner had al jaren geleden tot de conclusie moeten komen dat de werkelijke reden van zijn zorg is, dat onze samenleving zichzelf niet langer serieus neemt; dat zij daarom decadent mag heten. Onze samenleving neemt het boek niet langer serieus, en laat toe dat het als gevolg van een moedwillige overproduktie van rotzooi tot wegwerpartikel verwordt, als een slet verslaafd aan de grillen van een mode-conjunctuur die zich niets aantrekt van de vraag naar blijvende waarden, zolang die niet in harde valuta kan warden verrekend. De meerderheid heeft het voor het zeggen, de meerderheid weet wel wat beters te doen dan zorg dragen voor de bloei en traditie van geestelijke waarden. Om mij heen geven meer en meer mensen toe dat ze nimmer een boek lezen. Boeken zonder lezende mensen zijn ten dode gedoemd. Er zijn miljoenen mensen die heel gelukkig leven zonder een boek.
Boekvernielingen kan men nog het beste vergelijken met volkerenmoord, genocide. Wie boeken verwoest begaat een misdaad tegen de mensheid. Niets kan mij daarom woedender maken dan de dooddoener dat er toch nog zoveel over zijn. Duidelijk zichtbare boekvernielingen bereiken de media. Zo was het toen een paar jaar geleden brand uitbrak in een gebouw dat de Universiteit van Amsterdam nog goed genoeg achtte om er boeken te bergen. Die boeken hadden toen al jaren veilig kunnen staan in een gloednieuw en volkomen ingericht boekenmagazijn, waarvan het departement het gebruik verbood. De brand in de bibliotheek van Leningrad was goed voor een handvol krantenregels; een brand in de Hermitage zou meer ruimte hebben gehad. In het voorbijgaan... zo werd aanvankelijk ook de | |
[pagina 487]
| |
brandende bibliotheek van Boekarest gemeld; pas later kwam er wat meer aandacht, een foto van leegte. Maar ik las geen artikel waarin werd opgesomd wat er bij die brand eigenlijk verloren ging. En niemand besteedde in de media aandacht aan die tweede, stille vernietiging; aan het feit dat in Roemenië vandaag de dag honderdduizenden boeken vernietigd worden, getuigen van het regime dat ze voortbracht. Die boeken verkeren in doodsgevaar, maar niemand heeft, voor zover ik weet, de bibliothecaris van Boekarest gesuggereerd dit cultuurgoed tenminste van de ondergang te redden voor het te laat is. Ook de aanslag op de Zuid- Afrikaanse bibliotheek in Amsterdam haalde destijds de krant. Het was een gevoelige slag voor de anti-apartheidsbeweging die juist daar zijn munitie kon halen. Al eeuwen lopen boeken gevaar door verblindingen van fundamentalismen vóór en fundamentalismen tégen. Maar in het verborgene voltrekt de werkelijke genocide zich op groter schaal. De grootste misdaden die de mensheid begaat tegen het boek worden niet opgemerkt, omdat ze niet voortkomen uit geweld of uit een plotselinge catastrofe. Ze zijn het gevolg van de onverschilligheid van een cultuur die zichzelf niet langer serieus neemt; van verval van wetenschappelijk geweten. Peilschaal voor de decadentie van de wetenschapscultuur vormen de rijke eetvoorzieningen in wetenschappelijke instellingen, bibliotheken. Men leest daaraan de corruptie van het intellect af. Dezelfde corruptie die ligt achter de aandrang van machthebbers om studiezalen in de nacht open te stellen. Al sinds lang worden de wetenschappelijke instellingen van voorheen immers misbruikt als asyl om er een zo groot mogelijk aantal jeugdige werklozen zo lang mogelijk buiten de statistieken te houden en ze met het zoethout van voorgekauwde syllabussen en roofcopieën ervan te weerhouden zich van hun situatie bewust te worden. Na de wettelijke studieduur kunnen ze met een brevet van bitter onvermogen naar een ander werkloosheidsbestand worden overgeheveld: ongevaarlijk gemaakt; manipuleerbaar voor overheden; onbruikbaar voor de samenleving. Het luilekkerland van de kantines maakt deel uit van het verraad aan de jeugd. Het is een gruwel in de tempel van de geest die de bibliotheek hoort te zijn. Terwijl collecties verkommeren onder de onverschilligheid, bloeien de eetruimten op als stinkzwammen van een cultuur die het geloof in zichzelf verloren heeft. In naam van de wetenschap aangestelde ambtenaren lenen zich tot verraad aan het intellect en collaboreren om een verzekerd bestaan. Wie neemt het ze kwalijk? Hun wetenschappelijke honger stillen zij niet met sprinkhanen maar met de syllabus; hun geestelijk drinken vormen contacten met soortgenoten op vet gesubsidieerde symposia all over the world. Met grauwe literatuur vol wederzijdse citering spijzigen zij hun obscure blaadjes; ze lenen zich voor enquêtes waarvan het antwoord door de politiek ingeven wordt. En dat alles kunnen ze zonder boeken. De collectievorming voor wetenschappelijke bibliotheken is immers al jarenlang feitelijk lamgelegd? Toch kunnen zij nog jaren voort. De machthebbers weten dat die geleerdheid corrupt is. Het is goed, zolang aan het uiterlijk wordt voldaan. De politiek denkt, als de meerderheid, altijd aan het uiterlijk, en niet aan een bibliotheek als collectie. Machthebbers denken aan de bibliotheek als een gebouw met een pui die | |
[pagina 488]
| |
gereinigd, een voorhal die geschilderd, en een kantine die goed voorzien moet zijn. Voor machthebbers van vandaag is de bibliotheek hoogstens een prestige-gebouw. Vanuit dat prestige wordt in Alexandrië een ‘Bibliotheek’ gebouwd; wordt in Parijs vandaag een ‘Bibliotheek’ gebouwd; in Boekarest staat de ‘Bibliotheek’ nog. Het zijn de windeieren van de macht, het leeggeblazen niets op de handpalm van de macht: hoe groter windbuil, hoe groter Gebouw. Machthebbers vullen dergelijke ‘Bibliotheken’ met de waan van hun macht. Bij elke revolutie kan dat innerlijk behang gemakkelijk worden opgerold en vervangen door nieuwe schijn. Wee de levende collectie die door een dergelijk Gebouw wordt verslonden. De grote doorschrijdbaarheid belooft het slechtste voor het behoud van de verzamelingen. De volgende omwenteling zorgt voor de rest. Denk maar aan het bibliotheekgebouw van Boekarest: een ware cultuurbunker. Een andere doodstille ramp is zich aan het voltrekken en wordt door de onverschilligheid nog verhaast. In 1980 heb ik in Heeft de toekomst een verleden?Ga naar eindnoot(7) de catastrofale fase geschetst waarin ons gedrukte cultuurbezit is geraakt als gevolg van het verval van de drager, het papier. Ik heb die situatie geschetst aan de hand van de traditie van de geschreven Europese cultuur vanaf de oudheid. De tienduizenden papyrus-rollen die in de eerste explosieve groei in de Alexandrijnse bibliotheek werden verzameld vormden een gigantische ramp toen het verval na honderd jaar om zich heen begon te grijpen. Ik heb een decennium geleden opgemerkt dat wij in onze, zo mogelijk nog rampzaliger, want nog niet spectaculaire, situatie tenminste nog kunnen beschikken over media om informatie voor het te laat is over te dragen op geautomatiseerde bestanden. Omdat we over die mogelijkheid beschikken zijn we beter toegerust dan onze antieke voorgangers, die met de pen de ramp van het vergaan moesten bestrijden, de catastrofe die zich nu ook aan ons geluidloos voltrekt. Tien jaar geleden leek de toestand ernstig. Nu, in 1990, lijkt de toestand hopeloos, omdat die onze cultuur koud laat. | |
IIIn hoeverre heeft de producent van het hoogwaardige boek voor de kleine markt in de Benelux inmiddels geprofiteerd van de gunstige vooruitzichten die de geautomatiseerde wereld daaraan biedt? In hoeverre wordt automatisering benut door personen en instellingen waarvan men verwachten mag dat zij zich inzetten om produkten van het intellect te scheppen dan wel te bewaren? Die vraag stelde ik mijzelf in de eerste plaats voor het gebied waarmee ik mijzelf het sterkst verbonden voel: dat van de humaniora, de geesteswetenschappen. Die beperking is ook ingegeven omdat de exacte wetenschappen bij de produktie en verspreiding van hun geschriften zich | |
[pagina 489]
| |
al sinds jaar en dag bedienen van de mogelijkheden van de automatisering, zodanig zelfs dat redacties van tijdschriften en uitgevers daar kopij weigeren die niet op schijf of band wordt aangeleverd. Binnen de geesteswetenschappen kan ik ook de wetenschappelijke gebruiker van exotische schrifttekens met een gerust hart buiten beschouwing laten. De mogelijkheden van automatisering zijn daar al jaren geleden ontdekt en uitgebuit. De Egyptologen maken er gebruik van; het Spijkerschrift staat er goed voor; de Bibliotheca Rosenthaliana maakt eigen hebreeuwse uitgaven per computer. Maar wanneer ik mij afvraag hoe het dan staat in ons wereldje van het ‘gewone’ hoogwaardige boek voor de kleine markt in de Benelux, dan vormt een teken aan de wand dat de in Nederland massaal verkochte tekstverwerker Wordperfect tot en met versie 5.0 niet in staat bleek hoofdletter E-accent grave te tikken. Zoiets stemt mij ernstig. Welnu, hier volgen mijn persoonlijke ervaringen en waarnemingen.
Redacties van tijdschriften: In 1990 zond Ons Erfdeel mij ter invulling dertien voorbedrukte kopijformulieren, in drievoud doorschrijfbaar: wit, roze en geel; een matte driekleur uit de ijstijd van bevroren tekst. Ik heb nimmer behoord tot het legioen dat uitgekristalliseerde gedachten blinkend en zonder doorhaling als een gletschertong over voorbedrukte formulieren-in-drievoud kan laten glijden. Mijn teksten werden en worden geboren uit een barentszee vol schotse en scheve invallen. In de barre tijden van vroeger kon ik die alleen tot de orde roepen met tikken, knippen, plakken, witverven, overtikken en opnieuw knippen, plakken en witverven. En als dan het moment van de onherroepelijke ‘60 aanslagen per regel en 30 regels per bladzijde’ was aangebroken, moest de redactie me een ruime extra-voorraad verschaffen, want het grootste deel van de ‘2 exemplaren voor de redactie en 1 exemplaar voor de auteur’ ging rechtstreeks uit de machine naar de papiermand. Die kopij-formulieren betekenen voor mij de eindmorene van een ijstijd waarin teksten nog vastgevroren lagen en daarom steeds moest worden overgeschreven om het tot iets te brengen. En dan te denken dat mijn eindresultaat straks ook door de zetter met de hand moet worden overgetikt, en daarna weer gecorrigeerd, enzovoorts. En dat alles, al die verspilling van energie en tijd (bij de auteur, bij de redactie, bij de zetter) terwijl de computer klaarstaat. Terwijl een in de computer ondergebrachte tekst door simpele codering het ene moment als tweekoloms-folio-draak met gotische letter kan worden gegenereerd, en het volgende moment verschijnt in het kwakend miniformaat dat zich onder een hoedje laat vangen. Wat geldt voor Ons Erfdeel geldt wel algemeen voor Nederlandse periodieken op het gebied van de geesteswetenschappen. De auteurs, zegt men, willen er niet aan. Maar de werkelijkheid is dat redacties zelf het niet aandurven; auteurs die hun tekst op schijf kunnen aanbieden worden allerminst aangemoedigd. Vandaag, in 1990, is zelfs de redactie van het Nederlandse Vaktijdschrift voor bibliothecarissen, literatuuronderzoekers en documentalisten, Open, niet voorbereid op kopij per | |
[pagina 490]
| |
schijf. Daarom is het een ware opluchting de vertaler van Quaerendo te horen zuchten als ik hem mijn digitale kopij niet eens per modem kan doortelefoneren. Redacties van Jaarboeken: Lang voordat IBM heerste heb ik als tekstbezorger van het Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde mijn Kaypro al ingezet om telkens terugkerende tekstdelen (met name titelpagina's, inhoudsopgaven, tussentitels, koppen en colofon, en vooral het gecompliceerde financiële overzicht van de Maatschappij) op een schijfje te bewaren. Die bestanden gebruikte ik elk jaar opnieuw en paste ze aan. Jarenlang heb ik daarvoor ook de overzichten van de voornaamste geschriften, die door auteurs nimmer conform de eis werden ingeleverd, per computer bewerkt. Dat alles scheelde mij uren en uren redactiewerk. Maar telkens als ik het gemak van die automatisering bezong en voor uitbreiding van de mogelijkheden pleitte, bleken de oren van de Maatschappij-bestuurderen verzegeld met een was van argwaan. Jarenlang heb ik duizenden guldens aan onnodige zetterskosten zien verspillen. Uit de lamlendige wijze waarop het bestuur tenslotte overstag ging, bleek duidelijk dat het nog wel even zal duren voor dáár de zandloper naar het uur van de werkelijke automatisering zal zijn gekeerd. Redacties van uitgevers: Wie aanneemt dat automatisering dan tenminste wordt aangemoedigd door redacties van uitgevers in de humaniora, vergist zich. In 1988 zag ik hoe de eerste personal computer bij de redactie van een literaire uitgever werd ontvangen. De prachtige machine kwam er de deur niet binnen maar werd onverbiddelijk op de gang opgesteld. Het redactiewerk geschiedde er op papier en men wilde eigenlijk nog niet anders. Maar deze stap ging men al verder dan 1987, toen bij een andere literaire uitgever de inhoud van de IBM-dozen nog maar bestemd bleek voor boekhouding en secretariaat. Grafisch vormgevers: Zolang de aanlevering van gedigitaliseerde kopij door uitgevers en redacties niet wordt aangemoedigd, mag niet worden verwacht dat grafisch vormgevers zich aanpassen aan de mogelijkheden die toelevering van gedigitaliseerde kopij bieden. Toch biedt een op schijf aangeleverd en geredigeerd tekstbestand de grafisch vormgever de mogelijkheid alle coderingen die nodig zijn voor de architectuur van het komende drukwerk direct aan te brengen. Gedigitaliseerd aangeleverde en geredigeerde tekst kan zetkosten uitsparen. Als de zetcoderingen verder ook nog per computer kunnen worden aangebracht, dan is ook daar dubbel werk voorkomen. Men kan zich verder voorstellen welke besparing het kan betekenen wanneer ook een redactie geautomatiseerd zou kunnen werken binnen een eenmaal door een grafisch ontwerper vastgesteld ontwerp-stramien. Literatoren en auteurs in de geesteswetenschappen. ‘Het is voorbij met het papier;’ zei Boudewijn Büch me al een goed jaar terug opge- | |
[pagina 491]
| |
wekt, hoewel hij me anders overtreft in zwartkijkerij over papierverval. Alle papieren teksten die een paar jaar geleden zijn laden nog vulden, hadden hun intrek genomen op de zoemende schijfvan zijn personal computer. Ze hadden daarmee de metamorfose ondergaan waar we duizenden jaren op hebben gewacht: ze waren ontdooid en vloeibaar geworden. Ze lieten zich naar hartelust wijzigen, verplaatsen, combineren en wissen. Moeiteloos kon hij woorden opzoeken en vervangen. In fracties van seconden waren correcties aangebracht, spellingfouten verbeterd, alternatieve woorden getraceerd, voetnoten geplaatst, indexen gemaakt en wat al niet meer. Boudewijn betreurde het dat hij niet veel eerder gebruik had gemaakt van dit betoverende medium dat het hem zelfs mogelijk maakte om definitieve teksten per telefoon linea recta naar de electronica van uitgever en zetter te sturen. Tien jaar geleden nam men nog aan dat men inspiratie kon sabbelen uit kroontjespen, vulveder en antieke typewriter. Ik heb toen in volle ernst horen zeggen dat het volstrekt onmogelijk was ook een vonk inspiratie op te doen voor de valsgroen lichtende lettertjes van het magische schermpje. Ook auteurs uit het gebied van de geesteswetenschappen hebben het gebruik van de computer momenteel tot een soort modeverschijnsel verheven. Tien jaar geleden was mijn Kaypro nog een unicum dat men kwam bekijken; vijf jaar later bleek het een belachelijk curiosum van lang geleden dat men ook wel eens wil zien. De meeste gebruikers blijken maar een klein deel van de capaciteiten van hun tekstverwerker te benutten,Ga naar eindnoot(8) maar hoe dan ook: literatoren en geesteswetenschappers maken er tenminste in toenemende mate gebruik van. Dat biedt goede perspectieven. Zetters en drukkers: Toen ik in 1980 een drukker aanbood een tekst op tape aan te leveren, verzocht hij mij om papieren kopij. Toen ik in 1983 mijn voorstel (voor een andere tekst op tape) herhaalde kon de drukker, juist in automatisering gegaan, moeilijk weigeren; uit zijn proeven bleek dat hij zich nog van mijn papieren kopij had bediend. Maar vijf jaar later in 1988 verwelkomde de zetter het schijfje dat ik hem leverde en verwerkte het zonder mankeren. En in 1990 vroeg een drukker me gretig of ik hem geen schijfje van mijn kopij kon leveren. Hij leverde me al mijn tikfouten keurig in de proef terug. De zetters en drukkers zijn blijkbaar geheel ingespeeld op de jongste ontwikkelingen, maar de bureaucratie daarboven loopt achter. In 1988 waagde het KVGO (het Koninklijk Verbond voor Grafische Ondernemingen, dat zich Kerst 1989 nostalgisch met loodzetsel presenteerde) mij een gedrukte Zetfloppy-wijzer van de Sectie Grafische Zetter te verkopen. Het enige zinnige wat in die pseudoflop stond: ‘raadpleeg uw zetterij’. Teksteditie: Al jarenlang worden door de Woordenboek der Nederlandse Taal te Leiden gedrukte teksten digitaal ingelezen en gebruikt voor werkzaamheden die in de voorgaande honderd jaar nog in hoofdzaak met de pen moesten worden verricht. Automatisering vormt een van de belangrijkste hulpmiddelen bij het overdragen van teksten van zeldzame of sterk vervallende media naar | |
[pagina 492]
| |
nieuwe dragers. Omdat een eenmaal in de computer opgeslagen digitale tekst na correctie in beginsel identiek gedupliceerd kan worden, is de bij handwerk onvermijdelijke tekstcorruptie uitgesloten. Daarbij komt nog dat het nu al sinds enkele jaren mogelijk is gedrukte teksten volledig geautomatiseerd teken voor teken in te laten lezen in computerbestanden. Ook is het mogelijk langs mechanische weg ingelezen bestanden met elkaar te vergelijken en daaruit variantenlijsten te genereren. Tenslotte kan de tekst aan de hand van op het tekstbestand gebaseerde thesauri automatisch worden geredigeerd. Dit alles betekent dat de tekstediteur van vandaag kan beschikken over een instrumentarium waarmee honderden kostbare uren aan invoering van teksten en collatie kunnen worden uitgespaard, en waarvan het resultaat een hogere, want mechanisch verworven, nauwkeurigheidsgraad kan garanderen. Ik vraag mij daarom af waarom de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen zich in maart 1990 niet al lang verwonderd afvraagt waarom in het onder haar ressorterende Bureau Basisvoorziening Tekstedities dergelijke apparatuur en programmatuur ontbeert. De kosten ervan zijn immers in vergelijking met een winst van manjaren snel uitgespaard en de mogelijkheden bovendien groter. Daarbij hoeft men niet te denken aan gigantische bestanden op enorme computers.Ga naar eindnoot(9) Een eenvoudige personal computer met harde schijf is voldoende om grote hoeveelheden tekst te bewerken. De opslag van grote hoeveelheden gegevens op tape-cassette of optische schijf is zo niet langer kostbaar te noemen. De verschijning in vijftig delen van de Volledige Werken van Louis Couperus bij uitgeverij Veen is vooral haalbaar gebleken door uitsparing van zetkosten dank zij het bestaan van inleesapparatuur bij de drukker waardoor de oorspronkelijke uitgaven van Couperus teken voor teken kunnen worden gedigitaliseerd en in een computergeheugen opgeslagen. Het is daarom verbijsterend dat het Bureau die teksten op een papieren uitdraai moet editeren, en dat de vergelijking van gedrukte teksten nog steeds niet per personal computer geschiedt. Ik weiger te geloven dat de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen en het Bureau Basisvoorziening Tekstedities (en hun editeurs) terugschrikken voor de toepassing van eigentijdse technieken waarmee bedreigd cultuurbezit snel en doelmatig kan worden overgebracht, gezuiverd en vervolgens vanuit het elektronisch medium snel en foutloos op papier kan worden gebracht, als boek. Dat automatisering in de boekproduktie op het terrein van de geesteswetenschappen achterblijft bij de mogelijkheden is uit het bovenstaande wel af te leiden. Heel wat kostbare uren aan auteurswerk, redactiewerk en zetterswerk worden verspild uit angst voor het onbekende. | |
[pagina 493]
| |
Enkele jaren terug was apparatuur om teksten in te lezen nog onbereikbaar voor de particulier. Maar omdat aan dergelijke inlees-apparatuur ook in het kantoorgebeuren grote behoefte bestaat, is de prijs daarvan nu al binnen particulier bereik gekomen. Het verontrust mij als auteur dat de uitgevers zich naar buiten toe nog niet hebben uitgesproken over de vraag op welke wijze zij de bijzondere copyrightproblemen die hieraan verbonden zijn denken te gaan beheersen. Die vraag dringt zich te meer op omdat nog maar enkele jaren geleden de ‘puntjes- en rafel-letters’ van de printers voor menig consument een argument vormden om de bolletjestikmasjien niet te verlaten. Maar sinds tegen een voor particulieren haalbare prijs resultaten worden geboekt die nauwelijks van ‘echt’ drukwerk te onderscheiden zijn, mogen niet alleen de dagen van Drukwerk in de Marge en de nostalgie voor de loden letter geteld heten, maar mag worden aangenomen dat het copyright van menig auteur op de tocht komt te staan. Er staat ons nog wat te wachten. |
|