Ons Erfdeel. Jaargang 33
(1990)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 286]
| |
Marion Bloem (o1952).
Bloem in de literatuur met Geen gewoon Indisch meisje. De critici waren vol lof over dit boek. Haar taalgebruik en de thematiek van de Indische Nederlander ondervonden veel waardering. In 1987 volgde Rio, een roman die veel minder de aandacht trok. Nu is een nieuwe roman verschenen, Vaders van betekenis, waarin de schrijfster de lijn van haar debuutboek voortzet, zowel qua tekstopbouw als qua thematiek. Naast haar literaire werk voor volwassenen is Mario Bloem ook actief als schrijfster van jeugdboeken. Vooral het in 1986 verschenen Brieven van Souad is een interessante jeugdroman in briefvorm. Niet alleen de critici oordeelden overwegend positief, het boek trekt ook veel jonge lezers. Vaders van betekenis is een roman over vier broers: vader Mek, oom Tjok, oom Broer en oom Didi. Het zijn Indische Nederlanders, d.w.z. ze hebben gemengd Nederlands-Indisch bloed. De vertelster is de dochter van Mek. Vader heeft haar al zo dikwijls gevraagd eens een boek te schrijven over oom Tjok. Na diens dood brengt Mek haar een plastic tasje met ‘de erfenis van oom Tjok’. De vertelster vertrekt naar Bali om in de Indische omgeving het boek te schrijven dat al zo lang geschreven had moeten worden. Marion Bloem heeft een onalledaagse vorm gekozen voor haar verhaal. De vertelster wordt ‘opgesplitst’ in twee personen: Babs en een ik-persoon. Deze ikpersoon lijkt in veel opzichten op Marion Bloem, want de ‘ik’ heeft twee romans geschreven, ‘een over een moeder en een dochter die elkaar grenzeloos haten en liefhebben [...] en een over liefde, relaties en passie’. De hoofdstukken in de ik-vorm worden afgewisseld met hoofdstukken in de zij-vorm, waarin Babs de hoofdpersoon is: een tiener die in een Indisch gezin opgroeit. Het gaat om de vertelster in de puberleeftijd. Op zichzelf is dit een merkwaardige opsplitsing van de vertelsituatie. Kennelijk kon de schrijfster alleen met distantie over haar jeugd schrijven. De verhaalsituatie wordt echter nog ingewikkelder. De ikpersoon die ‘een boek wil schrijven over haar lievelingsoom Tjok’ krijgt van haar vader Mek een tasje met allerlei geschriften. Daarin bevinden zich brieven, verhalen, een kampdagboek, gedichten, bandjes met gesprekken van vader en oom Tjok en zelfs een toneelstuk. De ‘ik’ neemt deze teksten op in ‘haar’ verhaal en laat duidelijk uitkomen dat ze van die teksten niet de schrijfster is. De verhalen zijn (zogenaamd) door haar vader geschreven, de aantekeningen uit het kamp door een tante, de brieven door allerlei andere personages. Natuurlijk is dit allemaal fictie: alles komt uit de pen van de schrijfster. Maar door die ingewikkelde vertelsituatie ontstaat een uiterst curieus geheel. De complexiteit en de manier waarop deze uitgewerkt wordt, doen me denken aan de Max Havelaar van Multatuli. Daarin zien we ook een ‘opgesplitste’ verteller, een pak papieren waaruit de verteller zijn stof put, verhalen van andere vertellers. Het verhaal dat in Vaders van betekenis verteld wordt, is minstens zo ingewikkeld als de vorm waarin het gegoten werd. De lezer krijgt een genuanceerd, scherp en indringend beeld van de Indische Nederlander. Uit de verbrokkelde structuur van het boek rijzen allerlei motieven en thema's op die tesamen een beeld vormen van het intrigerende verschijnsel ‘Indischman’. Hij hoort nergens thuis, niet in Nederland, niet in Indonesië. Overal trekt hij aan het kortste eind: het is een persoon tussen twee culturen die voortdurend heen en weer geslingerd wordt tussen zijn afkomst en zijn huidige situatie. De schrijfster gunt | |
[pagina 287]
| |
ons een kijk op zijn situatie en niet alleen dat: ze beschrijft het ontstaan in een ver koloniaal verleden, de roerige tijden tijdens en kort na de Tweede Wereldoorlog en de levensfase in Nederland. Vooral de laatste twee periodes zijn ‘doorleefd’ geschreven. De schrijfster kent het milieu van de Indische Nederlander uit eigen ervaring en daarom is zij in die beschrijvingen op haar best. De voorgeschiedenis die zij vertelt (de koloniale geschiedenis van de 17de, 18de en 19de eeuw), giet zij in de vorm van een persoonlijke geschiedenis over de bastaardzoon van de gouverneur-generaal Van Riemsdijk, de levensloop van Boudewijn van Smeir (waarin natuurlijk ‘Riems’ verborgen zit). Als verrassende verteltruc kiest zij voor het vertellen van dat verhaal bij de foto's, reproducties en dia's uit de tas van haar vader. Daarvoor moet ze Van Smeir wel eerst onsterfelijk maken, een wat minder overtuigende oplossing. Uiteraard is het beeld van de mens tussen twee culturen dat in dit boek geschetst wordt, een subjectief beeld, alle schijnobjectiviteit ten spijt. Door een haast geschiedkundig overzicht van het koloniale tijdperk aan de hand van het leven van Boudewijn van Smeir zou je dat als lezer bijna uit het oog verliezen. De vertelster laat steeds merken dat ze met het probleem van werkelijkheid en verdichting worstelt. Herhaaldelijk bekent ze: ‘Ik heb me, vrees ik, te dicht bij de waarheid gehouden’ (p. 115). Even later zegt ze expliciet wat haar voor ogen staat: ‘Een beeld [...] willen scheppen van de Indo, zoals ik wil dat hij de literaire geschiedenis ingaat’ (p. 123). Zoals Multatuli zijn aanklacht tegen het mishandelen en het onderdrukken van de Javaan in zijn Max Havelaar verwoordde, zo wil Marion Bloem laten zien dat de Indische Nederlanders overal en altijd achtergesteld werden. Ze laat één van de verhaalpersonen zeggen: ‘Indischen hebben sinds het ontstaan van Nederlands-Indië slechts plichten, nooit rechten gehad’ (p. 125). De familiegeschiedenis van de vier broers die hier verteld wordt, met alle spanningen, drama's en ruzies, laat steeds die situatie zien. Het is een noodlotssituatie, want ze kunnen er niet aan ontkomen. Hoe trouw ze ook zijn aan Nederland, hoe zeer ze de koningin ook vereren (Tjok laat in het Jappenkamp LEVE DE KONINGIN op zijn borst tatoeëren, hetgeen tot een zekere dood leidt, zodat broer Didi tussenbeide komt), nooit zullen de Nederlanders de Indo's accepteren. En de Indonesiërs?’ Als Soekarno direct na de bevrijding iedereen oproept de wapens op te pakken en tegen de Nederlanders te vechten, zegt hij: ‘De Indischen, die bastaarden, moeten dood’, want, voegt de vertelster er aan toe, ‘wij zijn de ergsten, volgens hem, wij zijn de honden van de Nederlanders’ (p. 225). Zo is deze roman niet alleen wat structuur betreft verwant met de Max Havelaar, maar ook qua thematiek: je kunt er een aanklacht in lezen tegen de manier waarop Nederlanders en Indonesiërs de Indische mensen behandeld hebben. Op de achterflap van het boek staat: ‘Vaders van betekenis is wellicht het meest ambitieuze boek dat Marion Bloem tot nu toe schreef’. Dat is zeker waar. Ze heeft de ambitie het bonte leven van de Indische mensen daarginds en hier in Nederland in alle facetten te vertellen. Mijns inziens is ze daar in geslaagd, niet in het minst door de interessante vertelvorm die ze gekozen heeft. Het boek combineert twee aspecten die in het Nederlands proza niet zo dik gezaaid zijn: experimentele vormgeving en sociale bewogenheid. Het blijft daardoor boeien en verrassen. Het maakt je nieuwsgierig, het dwingt je tot nadenken. Soms leidt de verbrokkelde structuur ertoe, dat de lezer even het verband of de verhaallijn kwijt raakt. Er zijn verhalen in verhalen. Verhaallijnen worden onderbroken en gaan later weer verder. Dezelfde personen figureren onder verschillende namen: Babs en de ‘ik-persoon’, Buddy en Didi. Sommige personen worden met een waas van geheimzinnigheid omhuld: wat is bij voorbeeld de rol van Desiree?’ Er zijn spiegelingen en curieuze contrasten: zo voelt de vertelster zich aangetrokken tot een Japanse jongen, terwijl de Japanner voor de Indo juist de gehate vijand uit de kamptijd geweest is. Door toedoen van de Japanner is de Indische Nederlander zijn ‘vaderland’ kwijtgeraakt. Dergelijke paradoxen maken deze roman tot een intrigerend geheel. In een gesprek tussen Babs en haar vader vraagt de laatste ‘Mag je, in een verhaal ja, dat je nu in Nederland bent bijvoorbeeld, opeens verder gaan dat je toen vroeger in Indonesië zit?’ (p. 95). Babs antwoordt: ‘Alles mag bij het schrijven. Het gaat er alleen om dat de lezer er nog wel iets van begrijpt’ (p. 95). Op die grens balanceert Marion Bloem, maar steeds aan de goede kant. Ze roept bij de lezer talrijke vragen op, dwingt hem tot uiterst zorgvuldig lezen, nodigt hem uit tot stellingnames en tot creatief meescheppen. Vaders van betekenis is zeker geen eenvoudig, vlot te consumeren boek. Het blijft je bezighouden. Daarmee heeft ze een roman geschreven die tot herlezing uitnodigt en ook dan sterk blijft intrigeren.
Ruud A.J. Kraaijeveld marion bloem, Vaders van betekenis, De Arbeiderspers, Amsterdam, 1989, 268 p. |
|